40 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 22 Maart 1898. zal moeten uitstrekkenmaakt het moeilijk. De heer Oosterhoff voelde blijkbaar dit bezwaar, waar hij zeide dat het onderzoek wel zou ingrijpen in het private leven. Dit is ook spr.'s zienswijze. Bovendien, de medewerking van de politie zal bij het instellen van het onderzoek noodzakelijk zijn maar dan is 't de vraag, of do commissie zich van die medewerking zal kunnen verzekeren. Waar de prostitutie aan den dag treedt en zich vertoontdaar wordt de hand op haar gelegd wat de taak der politie is. Hoe het zijhet onderzoek van eene commissie zal moeilijk licht en dan nog zeer weinig licht verspreiden. Spr. is er niet bijzonder warm voor gestemd. Dc heer Oosterhoff moet toegeven dat het resultaat van het onderzoek niet zal bereiken het toppunt van volmaaktheid. Leeuwarden is niet Amsterdammaar als men het oog richt op wat daar is geschieddan moet men toch erkennen dat door het onderzoek aldaar licht over de zaak is verspreid Al verkreeg men niet het volle licht, toch kwam men beter op de hoogte. De Voorzitter doet opmerken dat de commissie den zelfden weg zal inslaan, als in Amsterdam is geschied en dat dus het onderzoek zich in hoofdzaak zal bepalen tot de bordeclprostitutii' Do prostitutie daar buiten is niet bin nen haar bereik, 't Is spr. ten minste niet duidelijk, hoe dc commissie de clandestine prostitutie zal kunnen nagaan. Zij zal door onderzoek op de hoogte komen van het geen in het bordeel geschiedt, maar ineor niet. De heer Du pare heeft reeds gezegd dat hij zich niet tegen een onderzoek zou verklaren. Hij is er te minder tegen, nu het is voorgesteld en ondersteund door tegen standers van het bordeel. Dc wijze van onderzoek het daarbij te volgen stelsel, wil hij echter overlaten aan de te benoemen commissie. Bereikt zij haar doel nietis het resultaat weinig of r.ietsgelijk spr. waagt te veronderstellen dan zal men hun, die het onderzoek gewild hebben, kunnen toevoegen „Tu l'as voulu, George Dandin". Dc heer van Sloterdijck deelt de bezwaren van den voorzitter tegen de motie van den heer Oosterhoff. Het resultaat van een onderzoek zal gering zijn, indien het zooals in Amsterdam is geschied alleen tot de bordeelen zich zal bepalen. Indien de commissie niet verder gaat, zal het doel niet worden bereikt. Eene andere vraag stelt spr., hoe de commissie verder zou kunnen gaan en of hiervoor niet een speciale opdracht aan de commissie noodig zou zijn en toekenning van be voegdheden die eene gewone raadscommissie niet bezit. De weg, bij haar onderzoek te volgen, moet der commissie als het ware worden bereidwant anders zal zij niets bereiken omdat zij allerlei bezwaren op haren weg zal ontmoeten die haar een voldoend onderzoek onmogelijk zullen maken. De Voorzitter vraagt den heer van Sloterdijck of hij eonige bepaling kontwaarop het verstrekken van eene speciale opdracht aan do commissie zou steunen. De commissie zou alle 30,000 ingezetenen kunnen op roepen om tot het geven van inlichtingen voor haar te verschijnen maar zij kan hen niet dwingen. Zij zijn vol komen vrij, om al dan niet te verschijnen of de gevraagde inlichtingen te geven. Spr. vreest er dus voor, dat het onderzoek van nul of gooier waarde zal zijn, en dat het resultaat een indruk zal geven bezijden de werkelijkheid. De heer van Sloterdijck erkent, dat eene buitengewone opdracht aan de commissie, die toch voor een volledig onderzoek noodig zou zijn, niet kan worden verstrekt dan uit kracht van eene wet. Geene bestaande wet echter geeft hiertoe do bevoegdheid. Spr. vraagt aan den voor steller der motieof hij een anderen weg kontom tot die bevoegdhei<1 te komen. De heer Oosterhoff kan moeilijk zeggen, waar men de bevoegdheid uit putten kan, om do commissie eene speciale opdracht te verstrekken. Het best zal 't zijndat de commissie maar aan het werk gaat, en, als ze eene bij zondere machtiging voor het een of ander ten behoeve van het onderzoek noodig heeft, die maar aanvraagt. Zij zal er wol voor waken dat zo niets doetwat ze niet mag doen. De heer Ouparc herhaalt, dat hij voor zich van een in te stellen onderzoek weinig heil verwacht. Het zal moeilijk zijn, oen goed resultaat te verkrijgen. De heeren Oosterhoff en Troelstra schijnen er echter licht over to denken. Laatstgenoemde spreker maakt der commissie er een ver wijt van dat zijvan haar kantgeen onderzoek heeft ingesteld, vóórdat zij tot eene conclusie kwam, en dat zij daartoe dc hulp van de buurtmeesters had kunnen in roepen. Laat dat lid zelf het nu maar eens beproeven met behulp der buurtbezoekers, die toch op zijn initiatief in het leven zijn geroepen en met wie hij daarom denkelijk beter dan anderen aan den arbeid zal kunnen gaan. De Voorzitter zegt, dat de buurtbezoekers er niet toe geroepen zouden zijn, om voor de commissie te verschij nen. Zij zijn dan ook niet de geschikste personen, om over de clandestine prostitutie inlichtingen te geven. Het is nu hier niet uit te maken, wie zal worden gehoord, maar in iedor geval zal de commissie afhankelijk zijn van de welwillendheid van hen, die aan hare oproe ping hebben gevolg gegeven. Waarschijnlijk zal wel niemand lid eener commissie willen zijn, die zoo aan handen en voeten gebonden zal zijn. De heer Troelstra zegt, dat, nu het eene partijzaak schijnt te worden, het hem beter voorkomt, de motie van den heer Oosterhoff niet aan te nemen. Het moet vast staan dat de raad, althans de meerderheid, inderdaad van oordeel is, dat er, alvorens eene beslissing wordt genomen, meer licht over den omvang der prostitutie hier ter stede ontstoken wordt. Als er nu reeds gezegd wordtgijlieden, bestrijders van het voorstel, moeten met behulp van uwe buurtbezoekers het onderzoek maar doen, dan toont dat geen ernst en als men nu reeds decreteert dat het zoo wat doelloos zal zijn en zoo bij voorbaat het al van nul en geener waarde verklaart, is het beter het na te laten. Wat de heer Oosterhoff wil is overigens zeer duidelijk. Uit de verslagen van onderscheidene jaren blijkt, dat het getal bordeelen is gedaald van 8 tot 1, en dat der prostituóe's van 40 tot 10. Dat zijn feiten. Nu wordt van andere zijde gezegd, dat er veel clandestine prostitutie bestaat. Is dit waar of niet? Dit te onderzoeken is de bedoeling van den heer Oosterhoff. Men behoeft hiertoe niet alle ingezetenen te hooren, maar de commissie dient een weg te vinden, om op andere wijze hiervan op de hoogte komen. De Voorzitter verklaart, dat hier niets van een partij- zaak is gebleken. Hij vraagt den heer Troelstra, of, zoo hij bezwaar zou hebben lid der commissie te worden indien deze zonder bijzondere bevoegdheid te werk moest gaanhij den weg kentom aan die bevoegdheid te geraken. Herhaaldelijk is die vraag gedaan. Spr. ant woordde, dat de commissie alle ingezetenen zou kunnen oproepen, maar dat deze niet gedwongen kunnen worden te verschijnen. Hier volgt dus uit, dat men reeds nu met zekerheid kan voorspellen dat het beeld dat uit het onderzoek te voorschijn zal komen, bezijden de waarheid moet zijn. Den heer de la Faille is het uit de discussion gebleken, dat de prostitutie-kwestie eene moeilijke is, als ware het een wespennestwaar men niet zonder schade kan uit komen. Uit de woorden van den heer Troelstra heeft spr. met genoegen opgemaaktdat dit geachte lid van oordeel is Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 22 Maart 1898. 41 dat de openbare prostitutie in de laatste 22 jaren is af genomen. Dat de toestand van de prostitutie in dat tijdverloop is verbeterd, wil spr. vooral toeschrijven aan den preventieven invloed van de verordening. De prosti tutie is tot de orde geroepen het is van groot belang dat zij. waar zij zich vertoont, de controle voelt en binnen de perken wordt geroepen. Nu de kwestie zich opdoet van eene enquête omtrent den toestand van de prostitutie, die zich uitteraard in het duister verschuilt, heeft spr. een enkel woord te zeggen, naar aanleiding van de heerschende agitatie in deze zaak, die to betreuren ishoewel bij alle verschil van meening de goede bedoelingen worden gewaardeerd. Zoolang de kwestie niet is uitgemaakt en nog altijd in studie is, acht spr. 't niet gewenscht, dat de ingezetenen zich opwerpen tot publieke opinie. Hij zou hun willen toeroepen brengt eene oude les van iemand, die veel in de wereld heeft gezien in toepassingn.l.overwint het kwade door het goede. Dit is een nobele weg ora tot verbetering te geraken. Hiertoe is in deze stad overvloedig gelegenheid. Immers, waar hier werken van barmhartigheid zijn te verrichten hongerigen te voeden behoeftigen te kleeden slaan velen de handen inéén tal van vrouwen verenigingen stellen zich het voorzien in die nooden ten doelvelen hebben zich tot levenstaak gesteld het lijden van kranken te verzachten: verenigingen zijn daar, ora kinderendie door lediggang en slecht voorbeeld voor goed bedorven zouden worden, van de straat af te houden en te trachten door bezigheid hen op het goede pad te brengen en voor de maatschappij te winnen. Dit zitJn voorbeelden uit vele, van de behartiging der les: over wint het kwade door het goede. Laat men zich niet blind turn op onvolmaaktheden in de maatschappijdan ziet men ook niet alles zwart of rood, zooals aan den Franschen schrijver Zola is verweten. Laat het bordcel dan een waarschuwend teelten zijn dat de prostitutie bestuat; wellicht zal de tijd komen, dat het peil der moraliteit zoodanig is gerezendat het huis der ontucht, zonder agitatie, vanzelf verdwijnt. Spr. zal tegen de motie stemmen. De heer Oosterhoff gaat met den heer de la Faille mede, die, wijzende op vele voorbeelden, opmerkte, dat men het kwade door het goede moet overwinnen. Hij wenscht er den heer de la Faille echter op te wijzen, dat daar, waar het ér op aankomt om het kwade door het goede te overwinnen, de tegenstanders van het bordeel in de voorste reien staan. De heer de la Faille heeft afkeu rend gesproken over het voortdurend agiteeren spr. is van oordeel, dat hieraan geen einde zal komen, dan nadat het bordeel gevallen is. Dc beraadslagingen worden gesloten. De motie van den heer Oosterhoff wordt in stemming gebracht en aangenomen met 13 tegen 8 stemmen, die van de heeren de la FailleTroelstravan Sloterdijck Haverschmi t, Kolft', Reeling Brouwer, Beekhuis en Theunisse Alzoo is besloten, te nemen het volgend besluit: De raad Gehoord de discussiën Besluit, eene commissie uit zijn midden te benoemen, met opdracht, een onderzoek in te stellen naar den om vang der prostitutie in deze gemeente ten einde daarna den raad te adviseeren omtrent de vraag: of het straf baai- stellen van het houden van huizen van ontucht in deze gemeenteal of niet \ven«ehelijk is. 6. Verslag van de commissie van rapporteurs uit de sectiën van den raad op het nader voorstel van burge meester en wethouders tot opheffing der burgerdagschool en tot oprichting van eene school voor herhalings- en uitgebreid lager onderwijs. (Zie bijlagen nos. 9, 10, 11 en 24 van 1897 en nos. 2 en 7 van het verslag van 's raads handelingen over 1898.) De commissie stolt voor, te besluiten: I. aan de regeering vrijstelling te vragen van do ver plichting tot het houden van eene burgerdagschool, met ingang van een nader te bepalen datum in 1898; II. bij inwilliging van dat verzoek, de burgerdagschool met ingang van een nader te bepalen datum op te heffen III. in beginsel a. de gelegenheid te scheppen tot het geven van herhalings- en voortgezet lager onderwijs met tweejarigen cursus b. de burgeravondschool te behouden IV. burgemeester en wethouders uit te noodigen, om, zoodra vrijstelling is verleend van het houden van eene burgerdagschoolnadere voorstellen te doen omtrent de in beginsel onder no. Ill, lett. a en 6, genomen besluiten. De beraadslagingen worden geopend. De heer van Ketwich Verschuur zegt, dat er zijns inziens twee omstandigheden zijndie het wenschelijk maken thans over het voorstel tot oprichting van eene school voor herhalings- en voortgezet lager onderwijs en opheffing der burgerdagschool geene beslissing te nemen. In de eerste plaats en spr. zou dit punt in de sectievergadering ter sprake hebben gebrachtindien hij niet plotseling verhinderd wasdie vergadering bij te wonen blijkt uit 't dossier tot deze zaak betrekkelijk dat burgemeester en wethouders van oordeel zijn, dat de nieuw voorgestelde school zoo maar in de lokalen der burgerdagschool zou kunnen geplaatst wordenalthans van eene andere localiteit daarvoor is geen sprake. Dit nu is geenszins het geval en het heeft spr. verwonderd dat niet blijkt, dat burgemeester en wethouders daarnaar vooraf' een onderzoek hebben ingesteld. Zal het gebouw der burgerdagschool eventueel voor een op te richten school voor lager onderwijs in gebruik worden gonomen, dan moeten worden opgevolgd de in hoofdzaak op hygiënische en paedagogische gronden berustende be- palingonvervat in 1 van het Koninklijk besluit van 4 Mei 1883 (Staatsblad no. 41). En nu is aan spr. bij onderzoek gebleken, dat enkel twee lokalen op de le verdieping voor lager onderwijs geschikt zijn de andere zijn of te klein of kunnen met het oog op de burger avondschool niet veranderd wordenook de privaten beantwoorden in geen enkel opzicht aan de wettelijke eischen. Waar nu eene klasse der op te richten school niet meer dan 25 hoogstens 30 leerlingen mag tellen en ook, volgens de berekening van den algemeenen rap porteur, op minstens 150 leerlingen moet gerekend worden, is de burgerdagschool geheel ongeschikt voor het beoogde doel, althans zonder omvangrijke en kostbare verbouwing van dit perceel. Te Groningen wordt een dergelijke school bezocht door 400 leerlingen. En nu met die kosten tot heden geen rekening is gehouden en over het bedrag van het schoolgeld zelfs nog geen voorstel is gedaan, ligt reeds daérin meer dan voldoende grond, om, met het oog op die uitgaven, alvorens in deze eene beslissing te nemen, burgemeester en wethouders te verzoeken, hun voorstel in dit opzicht aan te vullen. De tweede omstandigheid die uitstel van behandeling gebiedtis het feitdat bij Koninklijke boodschap van 14 Maart j.l. aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een ontwerp-wet op den leerplicht is aangeboden. Art. 1 van dat ontwerp bepaalt: „Ouders, voogden en verzorgers zijn verplicht, de, bij hen of in de inrichting onder hun beheer inwonende, kinderen van (3 13 jaar, geregeld eene lagere school te doen be zoeken," terwijl in 8 van de Memorie van Toelichting te lezen staat„Ook de regeering is van de noodzakelijk heid van herhalingsonderwijs overtuigd. Toch stelt zij „niet voor, ook dit onderwijs verplicht te maken, om de „zeker afdoende reden dat er nog slechts in een kleine

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1898 | | pagina 5