Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Zaterdag 9 Juli 1898.
Art. 7.
Geen recht is verschuldigd wegens vaartuigen en hout
vlotten welke ligplaats hebben
wat de Dokkumer Ee betreftten noorden van het
brugje op Camstraburen bij de woning no. 133;
wat het Vliet betreftten oosten van de Poppebrug
wat de Potmarge aangaat, ten oosten van de lijn ge
trokken van de zuidelijke grens der sloot, ten zuidwesten
van het aschlandtot den zuidwestelijken hoek van het
perceel, kadaster sectie G, no. 5125, waarop de stroo-
cartonfabriek is gesticht
wat de Harlingervaart betreftten westen van de lijn,
getrokken van de westzijde van het huis, plaatselijk bekend
Sneekertrekweg no. 9tot het daartegenover gelegen
gedeelte van den Harlingertrekweg
aan wallen niet in onderhoud bij de gemeente.
Art. 8.
Vrijstelling van recht wordt verleend
1°. voor vaartuigen, die zonder oponthoud en zonder
te laden of te lossende gemeente enkel doorvaren.
Als oponthoud wordt niet beschouwd een verblijf van
minder dan 24 uren de Zondag niet medegerekend.
Als laden wordt niet beschouwd het innemen van
winkelwaren voor eigen huishoudelijk gebruik der gezag
voerders.
Als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk overladen
van een gedeelte der vracht in een ander vaartuigin
dien dit noodig blijkt te zijn om den lagen waterstand
tenzij het lichtervaartuig de overgenomen vracht vervoert
naar eene andere plaats dan die waarvoor het hoofdschip
is besterad
2°. voor vaartuigenbedoeld bij art. 2 litt. bindien
die een inhoud hebben van minder dan 5 kubieke meter
3°. voor alle vaartuigendie aan of op een der
scheepstimmerwerven worden hersteld of in aanbouw zijn
4". voor vaartuigen, rechtstreeks in gebruik voor den
gemeentedienst (de ammoniakschuitliggende bij de gas
fabriek is hieronder begrepen)
5°. voor baggermachines en de vaartuigen, die daarbij
gebezigd worden voor het vervoer der baggerspeciege
durende den tijddat zij binnen de gemeente werken
6°. voor houtvlotten die, de gemeente binnengekomen,
vóór den nacht in particulier water worden opgeborgen.
Art. 9.
Door burgemeester en wethouders wordt opgemaakt
aangehouden en gepubliceerd een staat van alle in de
gemeente binnen de in art. 7 aangeduide grenzen ge
legene wallenwaarvan het onderhoud niet ten laste der
gemeente is.
Art. 10.
Deze verordening treedt in werking op den 1 Januari
1899 met welk tijdstip het besluit tot het heffen van
een recht onder den naam van havengeldlaatstelijk op
nieuw vastgesteld den 3 September L895 vervalt.
VERORDENING op de invordering van
het havengeld.
Art. 1.
De invordering van het recht geschiedt door middel
van openbare verpachtingtenzij de raad uitdrukkelijk
besluit, dat de invordering bij gadering zal geschieden.
De verpachting geschiedt telkens voor den tijd van drie
jaren tenzij de raadop voorstel van burgemeester en
wethoudersmocht besluiten den duur der verpachting
korter of langer te stellen.
De voorwaarden van verpachting worden door burge
meester en wethouders vastgesteld.
Indien de raad tot invordering bij gadering besluit,
wordt door hem eene instructie voor den gaarder vast
gesteld met bepaling van diens belooning.
Art. 2.
Burgemeester en wethouders doen steeds onverwijld
openbare kennisgeving van den naam van den pachter
of gaarder.
Art. 3.
Behoudens de bepalingen omtrent de vooruitbetaling
volgens art. 4 van het heflingsbesluitkan het recht
dadelijknadat het verschuldigd is gewordenworden
ingevorderd.
Het recht moet worden voldaan op de eerste mondelinge
aanvraag van den pachter of gaarder.
De pachter of gaarder geeft voor het ontvangen recht
dadelijk eeue behoorlijke kwitantie af.
Art. 4.
Indien er tusschen den belastingschuldige en Jen pachter
of gaarder verschil bestaat over de toepassing van het
heffingsbesluit, is de eerstgenoemde bevoegd, de beslissing
van burgemeester en wethouders in te roepen, mits na
vooraf het recht, zooals het door den pachter of gaarder
is berekendte hebben voldaan.
Ingeval burgemeester en wethouders ten gunste van
den belastingschuldige beslissen wordt het te veel betaalde
aan hem teruggegeven.
Art. 5.
Indien de belastingschuldige op de aanvraag van den
pachter of gaarder niet dadelijk het verschuldigde voldoet,
geeft de pachter of gaarder daarvan onmiddelijk kennis
aan den ambtenaar, bedoeld bij art. 261 der gemeentewet,
die de vordering herhaalt en bij niet-betaling van het
recht terstond proces-verbaal opmaakt en aan den ge
meente-ontvanger zendt, ten einde de invordering te doen
plaats hebben overeenkomstig de artt. 258—261 dier wet.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op den I Januari
1899, met welk tijdstip de verordening op de invordering
,van het recht onder den naam van havengeld, laatstelijk
op nieuw vastgesteld den 3 September 1895, vervalt.
11. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ge-
heele aflossing van eene geldleening en vaststelling van
een plan voor eene nieuwe geldleening.
(Zie bijlage no. 13 tot het verslag van 'sraads han
delingen.)
De Voorzitter geeft te kennen, dat burgemeester en
wethouders het wenschelijk achten, het bedrag der leening
met 10,000 te verhoogen.
In de volgende vergadering zal den raad een voorstel
worden aangeboden tot afbreking en wederopbouwing van
de Langepijp de directeur der gemeentewerken maakte
hiervoor reeds eene begrooting op tot een bedrag van
J 6000. Bovendien zal bij eventueel aanbrengen van een
dam in de Potmarge een uitgaaf noodzakelijk worden
van 4000.
Zij stellen dus voorhet bedrag der leening van
190,000 te verhoogen tot 200,000, of, zoo de ver
gadering dit beter mocht vinden te bepalen dat zjj zal
worden aangegaan tot een bedrag van ten hoogste/ 200,000.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Zaterdag 9 Juli 1898.
69
De heer Konter acht de laatstbedoelde bijvoeging
wenschelijk omdat de raad aan zich dient te houden de
beslissing over de genoemde werken.
De Voorzitter zegt, dat bij burgemeester en wethouders
hiertegen geene bezwaren bestaan en zij dus in art. 1
van hot plan van leening do woorden „honderd negentig
duizend gulden" doen vervangen dpor „ton hoogste tweo
honderd duizend gulden".
Nadat door den voorzitter nog dc opmerking is gemaakt,
dat nu ook in de voorlaatste alinea van art. 4 het cijfer
190,000 zal moeten worden vervangen door ƒ200,000,
wordt het voorstel overigens ongewijzigd zonder hoofdelijke
stemming aangenomen en mitsdien besloten
1". tot algeheele aflossing der leening van 228,000,
ten behoeve van de gemeentelijke gasfabriek aangegaan
krachtens raadsbesluit van 13 Mei 1890 no. 11, en zulks
met 1 Januari 1899
2°. tot vinding der middelen voor die aflossing, be
dragende 114,000en tot aflossing der tijdelijke geld-
leeningen, uitgetrokken op de gemeente-begrootingen voor
1897 en 1898, tot een gezamenlijk bedrag van ƒ64,000,
alsmede tot het bestrijden der in 1899 uit te keeren
subsidie aan de Drinkwaterleiding-Maatschappijgroot
ƒ6250, aan te gaan eene geldleening tot een bedrag van
ten hoogste 200,000, tegen eene rente van 3'/, percent
in het jaar
3°. voor deze geldleoning vast te stellen hot volgende
IE3 Xj HST.
Art. 1.
Deze geldleening wordt aangegaan tot een bedrag van
ten hoogste twee honderd duizend gulden 200,000),
tegen eeno ruïne van Jtiu en een half ten honderd in
het jaar.
Zij is verdeeld in obligation van 1000 gesteld op
naam of aan toonder, ter keuze van den inschrijver.
De obligatiën kunnen op verlangen van don inschrijver
worden gesplitst in onderdeden van 500 en 200.
De gesplitste obligatiën ontvangen oenzelfde nummer
doch worden onderscheiden door bijvoeging van een dei-
eerste letters van het alphabet.
Art. 2.
Bij elke obligatie wordt afgegeven een stel halfjaarlijksehe
coupons, verschijnende l Januari en 1 Juli.
Verder wordt bij elke obligatie een bewijs gevoegd
voor het kosteloos bekomen van nieuwe coupons.
Art. 3.
Het bedrag der rente en aflossing wordt jaarlijks op de
begrooting der inkomsten en uitgaven van de gemeente
gebracht en uit de gewone inkomsten der gemeente
bestreden.
Art. 4.
De deelneming in deze leening geschiedt bij openbare
inschrijving. Bij de inschrijving moet worden opgegeven
het getal gesplitste obligatiëndie men mocht verlangen
benevens het bedrag van iederon wanneer obligatiën
op naam worden verlangd, de namen van de betrekkelijke
personen.
De biljetten van inschrijving moeten op zegel geschreven
en vóór of op den door burgemeester en wethouders te
bepalen tijd bij hun college zijn ingekomen.
Op den omslag der biljetten moet worden vermeld
„Biljet van inschrijving op de geldleening van 200,000."
De opening der biljetten heeft plaats in eene openbare
vergadering van burgemeester en wethoudersop een
daartoe door hen te bepalen tijdstip.
Art. 5.
Voor zoover de aanbiedingen aan burgemeester en
wethouders aannemelijk voorkomenerlangt de hoogste
inschrijvor de aandeden, waarvoor hij heeft ingeschreven
daarop volgt degenedie na hem het hoogste bod heeft
gedaan en zoo vervolgens.
Indien door verschillende inschrijvers voorgelijken prijs
is ingeschreven en die inschrijvingen niet alle in haar
geheel kunnen worden aangenomenomdat daardoor hot
benoodigd bedrag zon worden overschreden wordt aan
ieder dier inschrijvers een getal obligatiën toegewezen
evenredig aan het getal der door hen voor gelijken prijs
gevraagde obligatiën.
Bij een gelijken prijs van inschrijving hebben de houders
van obligatiën van de leening van 1890aangegaan ten
behoeve van de gasfabriek tot een bedrag van ƒ228,000,
recht van voorrangmits bij de inschrijving worden op
gegeven de nummers der obligatiën, waarvoor zij van dien
voorrang gebruik zouden wenschen te maken.
Binnen vier dagen na het openen der biljetten wordt
aan henwier inschrijvingen geheel of ten deelc zijn
aangenomendaarvan kennis gegeven.
Art. 6.
Indien niet voor het volle bedrag is ingeschreven, of
een deel der inschrijvingen door burgemeester en wet
houders onaannemelijk wordt geachtzijn deze bevoegd
tot het aannemen der inschrijvingen, die hun aannemelijk
voorkomen en om óf de verdere deelneming in de leening
te sluiten óf voor het restant eene nadere inschrijving te
openenzoo noodig met wijziging van het tijdstip van
storting in art. 7 en van het ingaan der rente in art. 8
bepaald.
Art. 7.
De storting der ingeschreven en aangenomen bedragen
moet plaats hebben op den 2 Januari 1899ten kantore
van den gemeente-ontvanger te Leeuwarden of van de
kasvereeniging te Amsterdam. Zij geschiedt tegen afgifte
van het vereischte getal obligatiën.
Vóór den 24 December 1898 moet aan burgemeester
en wethouders worden opgegeven, aan welke der beide
kantoren men de storting wenscht te doen en tot welk
bedrag.
Art. 8.
De rente gaat in op den 1 Januari 1899.
Art. 9.
Op deze leening zal, aan te vangen met 1899, worden
afgelost als volgt
in de eerste 15 jaren en alzoo tot en met 1913 4000
per jaar, in do volgende jaren 5000 per jaar.
De raad behoudt zich echter voor, jaarlijks meer, of
wel het restant der leening in óéns af te lossen.
Art. 10.
De Januari-coupon is betaalbaar op den 2den Januari
enzoo deze datum op een Zondag valt, op den 3dcn
Januari; de Juli-coupon en de ter aflossing aangewezen
obligatiën zijn betaalbaar op den 2de" Juliindien de
1ste Juli op een Zondag valt.
De betaling geschiedt aan de kantoren in do eerste
alinea van art. 7 vermeld.
Art. 11.
De jaarlijksche aflossing geschiedt bij uitloting. De uit
loting heeft plaats in de maand October van ieder jaar,
in eene openbare vergadering van burgemeester en
wethouders.