110 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 September 1898. Spr. zou over dit verschil van 2 meter op zich zelf geene discussie uitlokkenmaar hij wil wijzen op het ontstaan van een misstand, voor de gemeente niet onbe langrijk, waar een gebouw wordt gezet, dat opeens 2 meter voorbij eene rooilijn vooruitschiet. De raad heeft bij besluit van 2 Maart 1896 bepaald dat de wegen aan de oevers ter weerszijden van het kanaal eene breedte zullen hebben van 13 meter en dat die wegen zullen worden bestraat ter breedte van 5 meter met keibestrating, verder met klinkerbestrating langs den oever ter breedte van 2l/t meter, terwijl tusschen de kei en klinkerbestrating een berm van grint ter breedte van 2'/j meter zal worden aangebracht. Daarbij wordt dus beschikt over eene breedte van 10 meter, zoodat een trottoir zou overblijven van 3 metermaar bij de bepa lingen voor de uitgifte der bouwterreinenvastgesteld den 14 April 1890, is de rooilijn voor de bebouwing van bouwblok I aangegeven op 5 meter uit- en evenwijdig aan den weg. Is de weg nu 13 meter breed, dan zou de distantie, uit den wal gemeten, 18 meter worden. Spr. geeft toedat deze onnoodig te groot zou zijn maar de afstand van 13 meter is niet bestaanbaar, waar bij principieel besluit is bepaald, dat de verkeerswegen 15 meter breedte zullen hebben. Spr. voorziet deze opmerkingwaarom niet voor den dag gekomen vóórdat men op de bedoelde plaats begon te bouwen? Hij moet zich echter disculpeeren door mede te deelen, dat hij den toen waarnemenden burgemeester zijne opmerkingen heeft te kennen gegeven vóór er een spa in den grond was gezetalléén de rooipaaltjes waren geplaatst. Ter gelegenheid, dat hij zich op het terrein omtrent de richting van de aangewezen rooilijn vergewiste, vernam hij, dat er noch bij den eigenaar van het te stichten huis noch bij den uitvoerder van het werk eenig bezwaar tegen zou bestaan, indien die rooilijn 2 meter werd teruggezet. Gaarne zou spr. eenige explicatie betreffende deze aan gelegenheid van burgemeester en wethouders ontvangen of wel vernemen, of aan de in dezen gevolgde handelwijze wellicht een belangrijk voordeel voor de gemeente is verbonden. Den heer Beekhuis doet het genoegendat de heer van Sloterdijck zoo beleefd is geweest zijne interpellatie vóór het houden dezer vergadering aan te kondigen. Daardoor is hij in de gelegenheid, spreker terstond te antwoorden. De geachte spr. deed de vraagwaarom de rooilijn aangegeven, zóó dat zij vooruitspringt op de lijn in het verlengde van den tuinmuur getrokken en waarom afge weken van besluiten van den raad volgens welke de rooiïng volgens die lijn zou moeten worden aangegeven? Ter adstructie wijst hij 1° op het raadsbesluit van den 8 Januari 1895 tot ruiling van grond ten behoeve van den verkeersweg langs de noordzijde van het kanaal 2° op dat van den 2 Maart 1896 waarbij de breedte van dien weg is bepaald en 3° op dat van den 14 April 1896 tot vaststelling van bepalingen voor de uitgifte ter bebouwing van de terreinen langs het kanaal. Dat contract van ruiling staat spr. niet recht duidelijk voor den geest en hij kan den heer van Sloterdijck in zijne opmerkingen daaromtrent dus niet tegenspreken Maar hij doet opmerken, dat in ieder geval bij de latere besluiten pertinent is afgeweken van het idee om aan den weg eene breedte van 15 meter te geven. Bij besluit van 2 Maart 1896 is duidelijk bepaald, dat de wegen aan de oevers ter weerszijden van het kanaal eene breedte zullen hebben van 13 meter. Het is dus duidelijk, dat de raad hierdoor op eventueel vroeger genomen besluiten ten aanzien van de breedte der wegen is teruggekomen. In de derde plaats wees de heer van Sloterdijck op de voorwaardenverbonden aan de ui tRifte der terreinen volgens welke naar zijne meening de rooilijn voor de bebouwing ook van blok I zou zijn 5 meter uit- en evenwijdig aan den weg. Hierin vergist de geachte interpellnnt zich echter blijk baar. Immers, art. li! van de bedoelde voorwaarden be paalt, dat de rooilijn voor blok I, Vil. VIII oostelijk, IX westelijk is lang* den weg; voor de blokken III, IV, VI en VIII behalve oostelijk, IX behalve westelijk. 5 meter uit- en evenwijdig aan deu weg. De meening dat wat voor de blokken III, IV, VI en VIII is bepaald, ook van toepassing zou zijn op bouwblok I, is dus onjuist. De aannemer van het thans in aanbouw zijnde huis moet dus wel bouwen op de rooilijn die geprojecteerd is, zoodanig, dat de weg 13 meter breedte heeft. Het bezwaar betreffende den misstandkomt spr. niet zoo ernstig voor. De muur langs den tuin achter het huis Grachtswal no. 129is aan bet oostelijk uiteinde niet 15 maar 14 meter van den walkant verwijderd. Het huis, dat thans wordt gebouwd, komt niet te staan tegen den muur aan, maar op een afstand van 17meter. Voor de bebouwing van bet tusschengelegen terreinzullen burgemeester en wethouders te zijner tijd de bepaling kunnen maken, dat de westelijke hoek van het daarop te stichten huis moet worden atgerond en dan zal diér, naar spr. voorkomt, geenszins een misstand ontstaan. Wèl zou dit het geval worden indien de gebogen lijn van den tuinmuur, oostelijk aansloot aan eene rechte lijn gevormd door de gevels der te stiebten huizen. Doch boe dit zijuit bet aangevoerde moet het don geaehten interpellant blijken, dat burgemeester en wet houders, bij het aangeven der rooiing voor het te bouwen buis, niet zijn a/geweken van de door den raad vastge stelde rooilijn, doch integendeel geheel overeenkomstig die rooilijn de rooiing hebben aangegeven. De beer Troelstra heeft bet woord gevraagd, omdat bij als waarnemend burgemeester in het debat werd gebracht. Hij wensebt mede te deelen, dat bij niet in gebreke is gebleven de hem door den heer van Sloterdijck gemaakte opmerkingen in de vergadering van burgemeester en wethouders te brengen. Xaar aanleiding daarvan is in de notulen van de vergaderingen van dit college vermeld „De directeur der gemeentewerken deelt mededat de rooilijn voor de buizen, op blok I te bouwen, bij raads besluit is vastgesteld lang* den wegzoodat daarvan niet kan worden afgeweken dat de tuinmuur van den beer van Sloterdijck op enkele punten slechts 12 meter uit de kade verwijderd is en aan het einde, tegen bet bouwblok I, 14 meter, waardoor verlenging van de rooilijn van den tuinmuur niet mogelijk isdat bet echter wenschelijk is, om bij de bebouwing van de 17.50 meter tusschen den tuinmuur en bet terrein van Jellemavoor te schrijven dat bet te stichten buis met oen ronden hoek wordt gemaakt, waardoor een misstand zal worden voorkomen." Hieruit moge den hoer van Sloterdijck blijken dat. voor zoover spr. in deze zaak betrokken werd, aan de gemaakte opmerkingen is gevolg gegeven. Den beer van Sloterdijck is uit het antwoord van den beer Beekbuis gebleken, dat de bewoording van art. 12 der voorwaarden voor de uitgifte der terreinen onduidelijk is. Bij hem bestaat do overtuiging, dat de rooilijn voorde bebouwing van bouwblok I, 5 meter uit den weg moet zijn; hij beeft uit bet artikel niet anders kunnen lezen, ofschoon bij moet toegeven, dat ook voor de andere op vatting van bet artikel grond bestaat. Evenwel komt het spr. voor, dat men zich toch vooraf wel eens had mogen afvingenhoe zal het staan wanneer aan het buis een zoo grooten vooruitsprong wordt gegeven en is ook met een bepaalde bedoeling een bocht gegeven aan dien tuinmuur Burgemeester en wethouders hadden dan de vraag moeten overwegen bestaat er voor den raad ook aan leiding om af te wijken van de rooilijn, bij de voorwaarden voor de uitgifte der bouwterreinen bepaald Spr. maakt nog de opmerking, dat het verlengde van de thans aangewezen rooilijn de buitenkant van de aan Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 September 1898. 111 het kanaal staande telephoonpaal raakt. Burgemeester en wethouders hebben het voornemen een misstand weg te nemen maar spr. vreest toch, dat bier een misstand zal worden' geboren. Voor dit geval wil bij constateeren, dat bet niet is geschied zonder voorafgaande waarschuwing aan burgemeester en wethouders. De heer Troelstra brengt in herinnering, dat de rui ling van terrein met den heer van Sloterdijck en de plaat sing van den tuinmuur beeft plaats gehad onder bet beheer van den heer van Krimpen, die daarbij zeker zijn eigen plan van indeeling der terreinen op bet oog beeft gehad. Later is liet plan voor den aanleg van straten gekomen van den heer Hofkamp. De eerste bad een ander plan voor de bebouwing dan de heer Hofkamp, zoodat deze niet geheel kon afgaan op wat zijn voorganger ten dezo mocht hebben voorbereid. Hij wijst er voorts op, dat, indien de gebouwen 2 meter achteruit werden gezet, dit tot schade voor de gemeente zou komen en ook, dat dan voor de gebouwen op bouwblok I vaak geene voldoende diepte zou overblijven. Het komt item ook voor, dat een muur met een bocht toch werkelijk geen rooilijn kan worden voor aangrenzende gebouwen. Hij hoopt, dat de vrees voor een misstand aldaar niet bewaarheid zal wor den en biervoor kan worden gewaakt, wanneer eventueel het nog tusschengelegen terrein wordt bebouwd. Het is te verwachten, dat burgemeester en wethouders dan wel wakker zullen wezenen de heer van Sloterdijck zal zelf dan misschien met hen kunnen medewerken, om te voorkomen, dat daar een misstand ontstaat. Bij bebouwing van het bedoelde perceel zal men wel bij hem komen, om de halve sloot achter zijn erf in eigendom te verkrijgen, om een recht gebouw te kunnen plaatsen en dan zal hij voorwaarden kunnen stellen naar eigen goedvinden. Den heer van Sloterdijck komt do laatste opmerking van den heer Troelstra te personeel voor om daarop to antwoorden, want zoo hij ooit uit eigenbelang hier eenige opmerking ging makendan zeker zou hij dezo plaats liever verlaten. Spr. bezit geen halve sloot achter zijn terrein. Hij heeft geïnterpelleerd alleen om te wijzen op den misstand, die zal ontstaan. De finantieële bezwaren, door den heer Troelstra be doeld, heeft hij niet overwogen, maar dan toch zou hij vreezen, dat de wijsheid bier door de zuinigheid zal worden bedrogen. Of de bouwterreinen al 2 meter ondieper zouden wordenacht spr. van weinig belang. Den heer Troelstra spijt het, dat de heer van Sloterdijck uit zijne woorden eene persoonlijke gevolgtrekking maakte. Hij kende immers dat geachte medelid te goed om ooit van hem te vermoeden, dat hij hier in eenig opzicht het eigenbelang boven het algemeen belang zou stellen en hij gelooft ook, dat geen lid van den raad zijn gezegde zóó zal opnemen. Hij heeft bedoeld, dat burgemeester en wethouders zullen trachten een goede richting bij eventneele bebouwing van bet nog open terrein te verkrijgen, maar deze zijn gebonden aan de voorwaarden, die hier willen „bouwen langs den weg", zoodat zij misschien niet zullen kunnen verkrijgen wat men bier wenschelijk acht; maar dan zal de geachte spr.indien men eenig terrein van hem mocht willen koopenkannen meewerken om den welstand aldaar te bevorderennatuurlijk zonder daarbij eenig eigenbelang te laten gelden. Do voorzitter sluit hierop de vergadering. Stoom Hoek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1898 | | pagina 3