114 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 September 1898. bevonden, eene nieuwe verordening te ontwerpen en den raad aan te bieden. Burgemeester en wethouders zijn echter beter in staat, zich de daarvoor noodige gegevens te verschaffen. De heer Duparc meent, dat tusschon de regels van het voorstel door kan worden gelezen, dat het de be doeling van de voorstellers isde lasten die nu op de gemeente rusten, te verminderen, door eene korting op de tractementen der ambtenaren vast te stellen. Dit echter had onomwonden moeten worden voorgesteld, om daarop een principieel besluit te verkrijgen en dan had kunnen worden voorgesteld, burgemeester en wethouders uit te noodigenom te onderzoeken welke bepalingen daarom trent elders bestaan. De heer KolfF wenscht in het kort er op te wijzen dat juist wat de heer Duparc aanvoert, de bedoeling is van de voorstellers. Deze willen dat de raad zich eerst uitspreke over het denkbeeld van eene korting op de tractementen der ambtenaren voor eene pensioenbijdrage, 't Is nu eenvoudig een kwestie van redactie. Het voorstel van den voorzitter wordt in stemming gebracht en aangenomen met 15 tegen 5 stemmen, die van de heeren Beekhuis, Wolff, Duparc, Troelstra en de la Faille. IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den oproepingsbrief vermelde punten. 1. Ifenoeming van twee leden van een stembureau voor de verkiezing van leden der Kamer van Koophandel en Fabrieken. De uitslag der gehouden stemmingen is, dat tot leden van dit stembureau worden benoemd de heer D. Tigler Wijbrandi met 16 en de heer P. A. Wilhelmij met 19 stemmen. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders lot wijzi ging der termijnen, vastgesteld voor het in exploitatie brengen van een tramlijn. Bij raadsbesluit van 7 September 1897 no. 18 werd aan de Nederlandsche Tramwegmaatschappij concessie verleend tot het aanleggen en exploiteeren van een stoom tramweg o. a. van het station van den Staatsspoorweg alhier tot de grens der gemeente bij de Groote Bontekoe, onder voorwaarden a. dat het gedeelte vau de lijn tusschen het station en den Harlingcrstraatweg vóór of op 1 Januari 1899 in exploitatie worde gebracht b. dat de concessionaris vóór den 1 Januari 1899 ten genoegen van het gemeentebestuur het bewijs levere, dat hij de middelen bezit of onder zijn bereik heeft, om de tramlijn Groote Bontekoe Stiens te kunnen aanleggen, met verplichting om de tramlijn Leeuwarden—Stiens vóór of up 1 Januari 1900 in exploitatie te brengen. De voorwaarden, aan deze concessie te verbinden, zijn echter eerst den 9 Juli j.l. door den raad vastgesteld. In verband hiermede verzoekt de directeur der maat schappij bij overgelegd adresom de termijnenin het besluit van 7 September 1897 no. 18, sub a en b gesteld, te verlengen. Door de vertraging in de vaststelling van de concessie voorwaarden is het den concessionaris niet mogelijk, de nieuwe brug over de Harlingervaart vóór 1 Januari 1899 aan te leggen. Om die reden kan niet worden voldaan aan de termijns betaling sub a gesteld voor het in exploitatie brengen van de tramlijn tusschen het station van den Staatsspoor weg en den Harlingersingel. Slechts het gedeelte van die lijn gelegen tusschen liet station der tramwegmaatschappij bij de Vrouwenpoortsbrug naar den Harlingcrstraatweg kan thans worden gelegd en aangesloten aan de lijn van Leeuwarden naar Marssum en Beetgum. Is hettengevolge van de late vaststelling van de concessie-voorwaarden, voor den adressant onmogelijk, de termijnsbetaling onder letter a van het besluit van 7 September 1897 gesteld op te volgen in verband daar mede achten burgemeester en wethouders het wenschelijk en billijk de termijnsbepalingen onder letter b gesteld te verlengen. Zij stellen voor, te besluiten I. den termijn bij raadsbesluit van den 7 September 1897 vastgesteld voor het in exploitatie brengen van het gedeelte der tramlijn van het station der Staatsspoorwegen tot den Harlingerstraatwegvóór of op 1 Januari 1899, te verlengen tot vóór of op 1 Januari 1900; II. do voorwaarden onder letter b van het gemelde raadsbesluit te wijzigen door den daarin eerstgemelden termijn te verlengen tot 1 Januari 1900 en den laatst genoemden termijn te verlengen tot 1 Januari 1901. De heer Bekhuis heeft tegen het le onderdeel geen bezwaar, wel tegen het tweede. De concessionaris, die de verplichting op zich heeft genomen, om het gedeelte van de lijn tusschen het station en den Harlinger straat weg vóór of op 1 Januari 1899 in exploitatie te brengen, kan aan die voorwaarde niet voldoen, omdat de concessie voorwaarden, waarin is opgenomen het leggen van een brug over de Harlinger vaart, eerst in Juli zijn vastgesteld. De termijn is te kort, zoodat hij verlenging vraagt, op welk verzoek de directeur der gemeentewerken gunstig adviseert. Burgemeester en wethouders nemen dat gun stig advies over. Ook spr. heeft geen bezwaar: de con cessionaris kan toch de lijn van het station buiten de voormalige Vrouwenpoort naar Menaldumadeel in exploitatie brengen, zoodat de gemeente het genot van die lijn zal hebben. Maar wat het tweede onderdeel betreft, spr. heeft er bezwaar tegen, dat de raad hierop ingaat. Den conces sionaris is bij raadsbesluit van 7 September 1897 de verplichting opgelegd, „om vóór den 1 Januari 1899 ten genoegen van het gemeentebestuur het bewijs te leveren, dat hij de middelen bezit of onder zijn bereik heeft, om de tramlijn Groote Bontekoe—Stiens te kunnen aanleg gen, met verplichting om de tramlijn Leeuwarden—Stiens vóór of op den 1 Januari 1900 in exploitatie te brengen". Na rijp beraad zijn deze termijnen vastgesteld. Het heeft spr.'s aandacht getrokken, dat over dit punt de directeur der gemeentewerken niet is gehoord. In zijn uitvoerig advies behandelt hij een ander punthet overleggen van teekeningen, eene zaak die buiten beoor deeling van den raad staat. Maar spr. heeft in het advies niets gevonden over het tweede verzoek van den con cessionaris, tot inwilliging waarvan burgemeester en wet houders toch het voorstel doen. In de eerste plaats doen zij dit uit een oogpunt van billijkheid. Het komt spr. voor, dat de raad niet onbillijk zal zijn, indien hij niet hierin treedt. De concessionaris heeft sedert 7 September 1897, dus een termijn van 16 maanden, tijd om d :ze zaak voor te bereiden. De vertraging in de vaststelling der voorwaarden behoefde hierop van geen invloed te zijn. Het is echter bekend, dat de concessionaris niets gedaan heeft aan deze voorbereiding. Spr. zal hem hiervan geen verwijt maken, want het is ook van algemeene bekendheid, dat hij dit niet doen kon omdat alle besturen van na burige gemeenten in het noorden der provincie tegen den aanleg van deze tramlijn waren en dit nog zijn. Het is dus noodeloosom de bij deze voorwaarde gestelde tor- mijnen te verlengen met één jaar. Na verloop van dat jaar zal hij nog in de onmogelijkheid zijn om aan die voorwaarde te voldoen. In de tweede plaats zeggen burgemeester en wethouders, dat het wenschelijk is, de gevraagde verlenging toe te Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1898. staan. Spr. erkent die wenschelijkheid nietintegendeel hij wenscht, dat de concessie voor deze lijn hoe eer hoe beter vervalle. In de jongste zomorzitting hebben de Provinciale Staten belangrijke subsidie toegezegd aan het comité voor den aanleg van een locaalspoorweg of tram naar het noorden der provincie. Als voorwaarde is gesteld, dat het comité vóór 1 Mei 1899 moet toonen, dat de concessie definitief is aanvaard voor een lijn van Leeuwarden naar Stiens van daar oostwaarts naar Dokktim en westwaarts langs de Bildtdorpen naar Harlingenvóór 1 Januari 1901 moet met den aanleg zijn begonnen en vóór 1 Januari 1903 moet ze in exploitatie zijn gebracht. Het is wel te verwachten, dat de concessie door het comité zal worden aanvaard. Welke houding moet Leeuwarden dan aannemen Het eene plan zal het andere tegenwerken. In het belang der gemeente moet men aan het groote plan van den aanleg van een locaalspoorweg of tramlijn vasthouden. Mocht het comité onverhoopt niet slagen, dan zal het toch nog boter zijnhet plan van aanleg van een tram naar Stiens los te latenmen staat dan weer op vrij terrein. Door de termijnen te verlengen komt men toch tot niets. De heer Duparc acht den heer Bekhuis zeer pessimis tisch. Wat schaat 't, vraagt spr., om de gevraagde termijns verlenging toe te staan Zou de geachte vorige spreker j van den concessionaris willen vorderen dat hij met den aanleg van de lijn begint, terwijl de mogelijkheid bestaat, dat ze niet tot stand komt De raad verliest niets bij de verlenging der termijnen. Bovendien staat het niet alleen aan den raad om de concessie in te trekkenhiertoe moet door den concessionaris het verzoek worden gedaan. De heer Bekhuis heeft ter sprake gebracht den aanleg j van een locaalspoorweg. Ook hiervoor is een termijn ge steld en men heeft alle hoopdat daaraan kan worden voldaan doch zekerheid bestaat in dit opzicht niet. Hoe het echter ook zijspr. meentdat de raad het voorstel van burgemeester en wethouders gerust kan aan nemen. Het is zoo onschuldig mogelijk. De heer Beekhuis heeft van den heer Bekhuis de op merking gehoord, dat de reden, waarom de concessionaris niet aan de hem gestelde voorwaarde heeft kunnen vol daan, gelegen is in de tegenwerking van naburige gemeen ten; en nu verklaart de heer Bekhuis, dat de concessio naris door de onoverkomelijke bezwaren over een jaar daaraan evenmin zal kunnen voldoen. Dit is slechts eene subjectieve meening van dien spreker. De directeur der tramwegmaatschappij ziet het anders in en hoopt, dat hij wel zal slagen. Hierop is zijn verzoek om verlenging der termijnen gebaseerd. Nu de gemeente, zooals de heer Duparc opmerkte, bij het verleenen van uitstel geen schade zal lijden, vindt spr. het billijk, dat aan dat verzoek wordt voldaan. De heer Wolff is van meening, dat de conclusie van den heer Bekhuis niet klopt met zijne bedoeling. Hij wenscht n.l. dat de concessionaris dit deel zijner concessie intrekt, om weer op vrij terrein te komen. Ook spr. zou dit gaarne zien, maar hij ziet niet in, dat dit bereikt zal worden door het verzoek om uitstel af te wijzen. Hiervan zou toch het gevolg wezendatindien de con cessionaris vóór den 1 Januari 1899 niet aan de voor waarde heeft voldaan, de geheele concessie vervalt. Spr. deelt het denkbeeld van den heer Bekhuis, maar toch wenscht hij het verzoek om uitstel in te willigen en zal dan gaarne later zijn medewerking verleenen, om een eventueel verzoek van den concessionaris, om dit deel der concessie in te trekkentoe te staan. De heer Hijlkema kan zich geheel aan de zijde van den heer Bekhuis scharen. Het voorstel, om het gevraagd uitstel te verleenen, lijkt onschuldig, maar is 't niet, naar spr.'s meening. Indien de raad het verzoek inwilligt, bindt hij zich de handen. De heer Bekhuis heeft terecht er op gewezen dat de concessionaris geruimen tijd zijn werk heeft kunnen maken van eene voldoening aan deze voor waarde, met welker bezwaren hij terstond reeds bekend was. Spr. heeft den indruk gekregendat het verzoek tot uitstel eene voorbereiding is tot een verzoek om intrekking van dit deel der concessie. Door hieraan te voldoen, zou de oorspronkelijke concessie waaraan het verleenen van twee subsidies is verbonden, worden verbrokkeld. Er is nu al reeds afgeweken van eene rechte richting voor de verbinding met do lijn DrachtenYeenwouden, door een lijn langs een kronkelweg naar den Groninger straatweg. Spr. zal dus tegen het tweede onderdeel van het voorstel stemmen. De heer Troelstra stelt de vraag, wat het gevolg zal zijn van eene verwerping van het 2e onderdeel van het voorstel van burgemeester en wethouders. Zal de adressant in de gelegenheid zijn om aan de hem gestelde voorwaarde te voldoen vóór den 1 Januari 1899 Neen, dit is hem onmogelijk. Maar het gevolg zal dan zijn, dat de concessie is vervallen. Dan zal het uit zijn. l)e heer Bekhuis is plus royaliste que le roi de concessionaris vraagt alleen uitstelmaar die geachte spreker wil den concessionaris maar voor vast van het aanleggen der bedoelde lijn ontheffen. Bij de behandeling van de aanvraag om concessie was in den raad tegenstand. Er was n.l. in wording een comité tot aanleg van een locaalspoorweg naar het noorden der provincie en nu wilde men de pogingen van dat comité afwachten daarom moest de aanvraag van den heer Hamolink op de lange baan worden geschoven. Maar het comité vorderde niet en zoo werd dan eindelijk de door den heer Hamelink gevraagde concessie toch toegestaan. Het is gebleken dat ook het comité werkzaam is ge bleven zoodat het nu misschien in staat zal zijnden locaalspoorweg in exploitatie te brengen. Maar zekerheid is er nog niet. Slaagt het comité, dan komt er van deze lijn niets. Maar zoolang men die zekerheid niet heeft, moet men deze concessie vasthouden. Slaagt men met den locaalspoorweg niet, dan komt vrij zeker de tram tot stand. De raad zal dus wel doen het uitstel te verleenenin afwachting welken loop de zaak zal nemen. Komt er een locaalspoordan zal de heer HameJink wel met een ver zoek komen om dit deel der concessie in te trekken in het tegenovergestelde geval zal hij ook wel verder gaan dan Stiens. Deze zaak is zoo zuiver en eenvoudig, dat burgemeester en wethouders het niet noodig oordeelden, het advies van den directeur der gemeentewerken hierover te vragen. Het is geene technische kwestie. De heer Bekhuis noemt de opmerking van den heer Troelstra onjuist, dat het plan van den heer Haraelink in den raad tegenstand heeft ondervonden. Wat was de zaak. Er werd op vage wyze aanvraag gedaan voor eene concessie voor den aanleg van een tramlijn naar de Groote Bonte koe. Spr. heeft er zich sterk tegen verzet, omdat de raad gebonden zou zijn aan eene concessie op papier en daartoe wilde hij niet medewerken. De raad was er niet zeker van, dat het plan tot uitvoering zou komen. Spr. is een groot voorstander van een snel middel van vervoer, maar niet van aanvragen of plannen, die tot niets leiden. De heeren Duparc en Troelstra noemen eene verlenging van de termijnen onschadelijk. Dit acht spr. niet het geval, want het schaadt het tot stand komen der plannen van het comité voor een locaalspoorwegdat zich vóór L Mei 1899 moet verklaren over de definitieve aanvaar ding der concessie voor den aanleg hetzij van een locaal- spoorbaan, hetzij van een tramweg in de Noord-Friesche gemeenten. Maar mocht onverhoopt het comité ook niet slagen, dan nog zou het beter zijn, de concessie voor de tram naar de Groote Bontekoc in te trekken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1898 | | pagina 2