erslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwardenvan Dinsdag 27 September 1898.
De heer Troelstra doelde niet op tegenstand bij den
lieer Bekhuis, maar op een tegenstand, die berustte op de
verwachting, dat de loeaalspoorweg zou tot stand komen.
Hieraan zal, spr. herhaalt 't, het door den heer Hamelink
gevraagd uitstel geen schade doen. Slaagt het comité,
dan zal zeker het verzoek worden gedaan, om de con
cessie voor de tram in te trekken slaagt het niet, dan
komt de tram er wel.
De heer Konter zal ook zijn stem niet geven aan het
2e onderdeel van het voorstel van burgemeester en wet
houders. De toestand is vrij eenvoudig. Indien geen
uitstel wordt verleend dan kan aan deze speciale voor
waarden voor den aanleg van een tramlijn naar de Groote
Bontekoe niet worden voldaan en loopt deze concessie
met 1 Januari 1899 af. Het overige blijft bestaan. De
gemeente is dan vrijom op andere wijze over dit ge
deelte der concessie te beschikken.
De heer Wolff zegt, naar aanleiding van het door den
heer Konter gesprokenedat hij er bij blijftdatals de
heer Hamelink niet aan deze voorwaarde voldoetniet
alleen dat deel van de concessiemaar ook de concessie
in haar geheel vervalt. Ook de heer Bekhuis schijnt dit,
na het door spr. straks aangevoerde, toe te stemmen.
De heer Bekhuis erkent, dat bij ecne letterlijke opvat
ting van de concessie de heer Wolff gelijk heeft. Bij be
sluit van 7 September 1897 is besloten
aan de Nederlandsche Tramwegmaatschappijgevestigd
te Utrecht, concessie te verleenen tot het aanleggen en
exploiteeren van een stoomtramweg
A. van het station van den staatsspoorweg alhier tot
de grens der gemeente bij de Groote Bontekoe onder
voorwaarden
a. dat het gedeelte van de lijn tusschen het station en
den Harlinger straatweg vóór of op 1 Januari 1899 in
exploitatie worde gebracht
b. dat de concessionaris vó-ir den 1 Januari 1899 ten
genoegen van het gemeentebestuur het bewijs levere, dat
hij do middelen bezit of onder zijn bereik heeft om de
tramlijn Groote Bontekoe—Stiens te kunnen aanleggen,
met verplichting om de tramlijn Leeuwarden—Stiens vóór
of op don 1 Januari 1900 in exploitatie te brengen.
Hij doet echter hierbij opmerken, dat de bedoeling van
de concessie anders is. Volgens spr.'s beschouwing is er
concessie verleend voor drie lijneneen van het station
naar den Harlinger straatweg, een naar de Groote Bontekoe
en een in verbinding met de lijn Drachten—Veenwouden.
Indien de heer Hamelink niet vóór 1 Januari 1899
aan de voorwaarden kan voldoen en dit zal hij ook
niet vóór 1 Januari 1900 kunnen doen dan moet hij
intrekking van de concessie voor eerstgenoemde lijn ver
zoeken.
Zoo het comité voor een loeaalspoorweg niet slaagt
dan moet hij met een ander plan komen.
Den heer Beekhuis komt het voor, dat de heer Bekhuis
steeds zijne subjectieve meening wil beschouwd zien als
eene uitgemaakte zaak. Hij vat de zaak op alsof er drie
concession waren verleend, zoodat bij intrekking van één
dezer, de beide andere concession blijven bestaan. Dit
is echter geenszins het geval. De drie lijnen zijn omvat
in ééne concessie, zooals eene inzage der door den Raad
vastgestelde voorwaarden duidelijk doet zien.
Artikel 32 nu van die concessievoorwaarden bepaalt
„dat de concessie door den raad kan worden ingetrokken,
wanneer de concessionaris, na door burgemeester en wet
houders tweemaal, met eene tijdsruimte van veertieu dagen,
schriftelijk aan zijne verplichtingen te zijn herinnerdin
gebreke blijft, om de tramwegen binnen de daarvoor door
den gemeenteraad vastgestelde of vast te stellen termijnen
te voltooien en in exploitatie te brengen."
Het is dus zoo duidelijk mogelijk, dat als hij niet aan
de voorwaarden voldoet, de gelieele concessie vervalt.
De heer Hijlkema is van meening, dat de raad er zich
niet te veel in moot verdiepen, wat gebeuren zal. Indien
de heer Hamelink niet op tijd klaar komt, dan zal hij
met voorstellen tot den raad komendie men nu maar
moet afwachten. Er zal wel eene oplossing te vinden
zijn. Door inwilliging van het verzoek om uitstel, zal de
raad zich zeiven dwang opleggen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Onderdeel 1 der conclusie van het voorstel wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Onderdeel 2 wordt in stemming gebracht en aangeno
men met 13 tegen 7 stemmen, die van de heeren Bekhuis,
Konter, Feitz, Wijbrandi, Hijlkema, Wilhelmij en Dijkstra.
Alzoo is besloten
I. don termijnbij raadsbesluit van den 7 September
1897 vastgesteld voor het in exploitatie brengen van het
gedeelte der tramlijn van het station der staatsspoorwegen
tot den Harlinger straatweg vóór of op 1 Januari 1899
te verlengen tot vóór of op 1 Januari 1900.
II. de voorwaarde onder letter 6 van het gemelde
raadsbesluit te wijzigendoor den daarin eerstgemelden
termijn te verlengen tot 1 Jauuari 1900 en den laatst
genoemden termijn te verlengen tot 1 Januari 1901.
3. Voorstel vvn burgemeester en wethouders tot het
verleenen van pensioen aan den eervol ontslagen gemeen
tebode C. Habekottee.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten:
Aan Casper Habekottee met ingang van den 1 October
1898, den datum waarop aan hem eervol ontslag is ver
leend als bode dezer gemeente, een pensioen van 374
per jaar toe te kennen.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot over
neming van een stuk grond op den hoek van de St.
Jacobstraat en de Kinkstraat.
De Voorzitter herinnert er aan, dat dit voorstel in de
vorige vergadering aan burgemeester en wethouders is
teruggezonden op grond van het verschil in de grootte
van den over te dragen grond volgens het voorstel en
volgens de oorspronkelijk namens adressant ingediende
aanvrage. Het is echter gebleken dat er feitelijk geen
verschil bestaat. De grootte, in het voorstel voorkomende,
komt namelijk overeen met diegenoemd in het adres
d.d. 23 Augustus j.l. van den verzoeker zelf. Door een mis
verstand echter is dit laatste in de vorige vergadering
buiten beschouwing gebleven. Spr. meentdat er nu
geen bezwaar bestaatovereenkomstig het voorstel te
besluiten.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt nu
conform de conclusie besloten
van den heer Hendrik Tekstra in eigendom over te
nemen eon op do teekening met roode arceering aangeduid
stuk grond, op den hoek van de St. Jacobstraat en de
Klokstraatter grootte van 2.63 M'.deel uitmakende
van het kadastrale perceel in sectie A no. 632, voor eene
koopsomberekend naar f 10 per centiare en verder op
door burgemeester en wethouders te stellen voorwaarden.
5. Voorstel van burgemenster en wethouders tot wijziging
van het reglement op het bestuur van de stads-armenkamer.
(Zie bijlage no. 23 tot het verslag van 's raads hande
lingen.)
De voorzitter stelt eerst aan de orde de voorgestelde
wijziging van art. 2.
Verslag der handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 September 1898. 117
De heer Oosterhoff heeft tegen dit voorstel eenige bezwa
ren, die hij mot een kort woord wenscht mede te doelen.
In de eerste plaats is zijn bezwaar van tinancieelen
aard. Zoolang de nieuwe secretaris-boekhouder het mini
mum tractement krijgt, zal daarop 300 worden bezuinigd,
maar van de aanstelling van een bezoldigd armbezoeker
zal een meerdere uitgaaf van 500 het gevolg zijnbe-
halvo nog do bezoldiging voor de hulp-armbezoekers
waarvoor geen cijfer is vastgesteld. Spr. weet weldat
dit niet over groote sommen looptmaar bij den tegen-
woordigen stand der gemeente-financiën mag men wel op
do kleintjes letten.
Spr.'s tweede bezwaar is van anderen aard. Hem is
ter oore gekomen datwanneer het voorkwamdat de
voogden voorgelicht door den secretaris-boekhouderbe
slisten in strijd met het advies van buurtbozoekersdit
niet dan ontevredenheid bij dezen wekte, ja, dat dit voor
sommigen wel eens reden was om hunne betrokking
neer te leggen. Dit leidt spr. tot de vraag, of, indien in
het vervolg door voogden, voorgelicht door den bezoldigden
armbezoekertot eene bedeeling wordt besloten in strijd
met het advies van de buurtbezoekersdit dan niet tot
grootere ontevredenheid aanleiding zal geven. Dit zal wel
een schaduwzijde van den nieuwen maatregel zijn.
De vraag is dan ook bij spr. gerezenof niet eene
geheele reorganisatie van do burgerlijke armverzorging
mogelijk is. Hij heeft hierbij het oog op het stelselbij
de Ned. Hervormde diaconie gevolgd. Deze heeft 14
werkende diakenenvoor wie de stad in 7 wijken is
verdeeld. Voor iedere wijk zijn 2 diakenen aangewezen.
Komt een aanvraag om hulp in dan wordt die gesteld
in handen van de diakenen der wijk, waarin de aanvrager
woont, welke zich persoonlijk overtuigen van den toestand
des aanvragers en daaromtrent een rapport in de ver
gadering uitbrengen. Deze beslist dan of, en zoo ja, welke
bedeeling zal worden toegekend.
Spr. verwacht directdat hem zal worden toegevoegd
datwat bij de diaconie mogelijk isbij de armenkamer
minder goed kan worden toegepast, omdat deze mot meer
bedeelden te doen heeft. Maar wat bezwaar zou er tegen
zijnom de stad in veertien espels te verdeelen en het
getal voogden tot 28 uit te breiden Eene regelingals
bij de diaconie, heeft dit voor, dat de voogden zich zelf
zouden hebben te overtuigen over den toestand van den
aanvrager, wat zeker tot bezuiniging voor de gemeente
zou leiden. De secretaris-boekhouder zou dan niet meer
armvoogd, maar uitsluitend secrotaris-boekhouder zijn, en
wellicht zou zijn salaris dan verlaagd kunnen worden
terwijl bovendien een bezoldigd armbezoeker en hulp
armbezoekers niet noodig zouden zijn.
Ook de buurtbezoekers zou men dan kunnen missen.
Spr. meendeeen en ander in het midden te moeten
brengen. Misschien bestaan hiertegen gegronde bezwaren
en dan zou hij gaarne worden ingelicht.
De heer Duparc sluit zich bij don heer Oosterhoff aan.
Eerstens om het financieel bezwaar, want er wordt eene
nieuwe betrekking gecreëerd, en het bedrag zal langza
merhand veel meer zijn dan f 500, want er komen twee
hnlp-armbezockcrs bij, dat is ook f 500, zoodat men be
gint met f 1000 meer uit te geven. Indien de toestand
daarmee in het reine kwam, dan zou spreker eroverheen
stappen; maar uit den brief van armvoogden en uit het
voorstel van burgemeester en wethouders blijktdatna
de opgedane ervaring, het in 1893 ingevoerde stelsel niet
tot zijn recht kan komen, indien de secretaris-boekhouder
verplicht blijft, om een groot deel der ingekomen aan
vragen persoonlijk te onderzoekenomdat do ingekomen
inlichtingen onvoldoende zijn. Hieruit blijkt dus, dat de
genoemde ambtenaar voor oen groot deel de taak moet
verrichten, die voor de buurtbezoekers is vastgesteld.
Officieel wordt thans geconstateerd wat reeds lang een
publiek geheim was, n.l. dat een groot getal buurtbezoe
kers misschien wel de meeston weinig of niets als
zoodanig uitvoeren. Logisch zou het nu zijn geweest,
op het in 1893 ingevoerde stelsel, dat zoo weinig voldoet
aan de goede verwachtingen die er van waren opgewekt,
terug te komen Wat doen burgemeester en wethouders
echter? Zij stellen als correctief voor, eene nieuwe be
trokking in het leven te roepen, een vasten armbezoeker
te benoemen op eene jaarwedde van f 500, met toeken
ning van do bevoegdheid aan de voogden der Stads-
Armenkamer, om gedurende Je wintermaanden nog een
of twee hulp-armbezoekers in dienst te stellen.
Spreker vraagt, of burgemeester en wethouders meenon,
voor slechts f 500 in het jaar oen inderdaad geschikt
persoon voor de genoemde, waarlijk niet onbelangrijke be
trekking te zullen kunnen bekomen Hij waagt het, dit
te betwijfelen. Niet onwaarschijnlijk zal weldra de jaar
wedde moeten worden verhoogd. En dan wordt het voor
de gemeente nog duurder.
Spreker herinnert er aandat in vroegere jaren de
secretaris-boekhouder eene jaarwedde genoot van niet meer
dan f 600. Wel is waar was destijds de bevolking en
bijgevolg ook het getal armen minder dan thans, maar er
staat tegenover, dat men tot 1870 leefde onder de werking
eener armenwet, waarbij het domicilie van onderstand en
het daaruit voortvloeiende restitutiestelsel waren aange
nomen. Daaruit volgde steeds groote en omslachtige
correspondentie met andere armbesturen. Hieraan is in
1870 een einde gemaakt.
In weerwil echter hiervan, en nu het armbestuur zich
thans alléén in de eigen gomeente beweegt, is de jaar-
lijksche bezoldiging van den secretaris-boekhouder lang
zamerhand geklommen tot f 1500. Dit is spreker reed3
hoog genoeg, en daarom is hij ongenegen, jaarlijksch nog
y 1000 meer voor die zaak toe te staan. Bovendien zal
men bij aanneming van het voorstel zoowat vier groote
masten op het schip hebben: armvoogden, buurtbezoekers,
de secretaris-boekhouder en de armbezoeker. Voorspreker
is dit te veel. Hoe licht kan er bovendien geschil over
de bevoegdheids-quaestie ontstaan.
De heer Konter heeft in hoofdzaak bezwaar tegen hot
voorstel uit een financieel oogpunt. Hij deelt niet het be
zwaar van den heer Duparchij is er nog niet van
overtuigd, dat er te veel masten op één schip zullen zijn.
Hij erkent de goede bedoeling met het in het leven roepen
van de bestaande organisatie, waarvan de benoeming van
180 buurtbezoekers het gevolg was, maar het streven is in
de vijf jaren van het bestaan van het nieuwe stelsel nog
niet tot zijn recht kunnen komen. Het is toch niet te
verwonderen, dat men niet op eens 180 in alle opzichten
geschikte buurtbezoekers kon vindondie voor deze be
trekking roeping gevoelen en haar met toewijding en
kennis van zaken waarnemen. Doen de voogden echter
voordrachten van voor deze betrekking geschikte personen,
dan is oen goed resultaat van het stelsel te verwachten.
In den laatsten tijd werd door den vorigen secretaris-
boekhouder veel verricht van het werk, dat bij de buurt
bezoekers behoort en dus kan spr. zeer goed begrijpen,
dat nu die functionaris weg iseene nieuwe organisatie
wenschelijk is. Op zichzelf heeft hij dan ook hiertegen
geen bezwaar.
Maar wel heeft hij, zooals hij reeds zeide, bezwaar uit
een financieel oogpunt. Komt de voorgestelde wijziging
van het reglement tot stand, dan zal het werk over meerdere
ambtenaren worden verdeeld maar dan moet ook het
salaris worden verdeeld. De vorige secretaris-boekhouder,
wiens taak gaandeweg zeer verzwaard waswerd in het
genot van een hooger salaris gesteld, om hem voor deze
betrekking te behouden. Maar nu zal, bij invoering van
de voorgestelde regeling, naar spr.'s oordeel art. 59 van hot
reglementregelende de jaarwedde van den secretaris
boekhouder, moeten worden gewijzigd door de jaarwedde
te stellen op 1000—1300, en niet op ƒ1200—/1500,
want spr. vreest er andors voor, dat het salaris spoedig
weer op 1500 zal worden gebracht. Hij weet wel, dat
dit artikel thans niet aan de orde is, maar hij acht wijziging
daarvan bepaald noodig en zou gaarne vernemen of
daartegen bezwaren bestaan.