148 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 22 November 1898. (Zie bijlage no. 29 tot het verslag van 's raads hande lingen.) Zonder discussie worden vastgesteld de navolgende verordeningen De raad der gemeente Leeuwarden. Gezien art. 14, 3e alinea, der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156); Gelet op de artt. 238240 en 254 der gemeentewet Besluit vast te stellen de volgende VERORDENING tot het heffen van bruggeld voor het afdraaien of ophalen van de Vlietsterbrug, de Boombrug, de IJzeren ophaalbrugde Blauwebrug en de Poppebrug. Art. 1. Ten behoeve der gemeente Leeuwarden wordt een bruggeld geheven voor het afdraaien der Vlietsterbrug ophalen Hoornbrug IJzeren ophaalbrug afdraaien Blauwebrugen Poppebrug zijnde de eerstgenoemde brug gelegen over de gracht, tusschen de Tuinen en het Xuidvliet en de overige bruggen over het vaarwater liet Vliet. Art. 2. Het bruggeld bedraagt, telkens wanneer een der in het vorig artikel genoemde bruggen moet worden afgedraaid of opgehaald voor ieder vaartuig voor de Vlietster- en de Boombrug 5 cent. overige bruggen2'/j Art. 3. Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders, schippers of eigenaars der vaaituigen, en bij afwezigheid van een dezer, door hen die in hunne plaats optreden. Art. 4. Vrijstelling van bruggeld wordt verleend voor vaartuigen, rechtstreeks in gebruik voor den gemeentedienst. Art. 5. Deze verordening treedt in werking op den 12 Mei 1899. Met dit tijdstip vervallen alle bestaande verordeningen omtrent bet heffen en invorderen van bruggeld voor het afdraaien of ophalen der in art. I vermelde bruggen. VERORDENING voor het invorderen van het bruggeld voor het afdraaien of ophalen van de Vlietsterbrug, de Boombrug, de IJzeren ophaalbrug, de Blauwebrug en de Poppebrug. Art. 1. De invordering van het bij heffingsbesluit van heden vastgestelde bruggeld geschiedt door middel van openbare verpachting, volgens voorwaarden door den raad vastgesteld. De namen der pachters worden door burgemeester en wethouders door openbare afkondiging en mededeeling in een of meer in de gemeente uitkomende nieuwsbladen bekend gemaakt. Art. 2. De raad kan ook besluiten, dat het bruggeld voor een of meer bruggen bij wijze van gadering zal worden geïnd. De gaarders worden door burgemeester en wethouders benoemd. Deze voorzien hen van eene instructiewaarin mede wordt bepaald de wijze van verantwoording der geïnde gelden. De instructie wordt aan den raad medegedeeld. De raad bepaalt de belooning der gaarders. De namen der gaarders worden bekend gemaakt op dezelfde wijze als in art. 1 2e alineaten aanzien der pachters is bepaald. Art. 3. Het verschuldigde bruggeld moet door den belasting schuldige op de eerste mondelinge aanvraag van den pachter of gaarder aan dezen worden voldaan. Art. 4. Bij weigering of nalatigheid geeft de pachter of gaarder hiervan terstond kennis aan den ambtenaar, bedoeld in art. 261 der gemeentewet, die deswege, overeenkomstig art. 275 dier wet. proces-verbaal opmaakt en aan den gemeente-ontvanger ter hand stelt, teneinde de invordering te doen plaats hebben overeenkomstig de bepalingen van de artt. 258, 259, 260 en 261 der aangehaalde wet. Art. 5. Deze verordening treedt in werking op den 12 Mei 1899. MEMORIE VAN TOELICHTING, behoorende bij het besluit van den raad der gemeente Leeuwarden van den 22 November 1898 tot voortdurende hefnng van bruggeld voor het afdraaien of ophalen van de Vlietsterbrug, de Boombrug, de IJzeren ophaalbrugde Blauwebrug en de Poppebrug. De heffing van bruggelden voor het afdraaien of ophalen der bruggen aan het hoofd dezer vermeldgeschiedt krachtens raadsbesluiten van 21 Februari 1856, 24 Juli 1856, 15 April 1858 en 31 October 1861, onderscheidenlijk goedgekeurd bij Koninklijke besluiten van 18 Augustus 1856, no. 43, 17 September 1856, no. 45. en 19 Januari 1862, no. 1. Deze heffingsbesluiten zijn voor onbcpaalden tijd goed gekeurdzoodat zij, volgens art. 14, 3e alinea, der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156), met 1 Januari 1900 van rechtswege zijn vervallen. Naar aanleiding daarvan is de nieuwe verordening vastgesteld. Het bedrag van het bruggeld is onveranderd gebleven, behalve dat het nachttarief is afgeschaft. Het moet wel gering zijn omdat do vier laatstgenoemde bruggen alle over het vaarwater het Vliet zijn gelegen en menig vaartuig, dat langs dit vaarwater de stad binnenkomt of verlaatook nog de Vlietsterbrug passeeren moet. Maar hieruit volgt dan ookdat de opbrengst niet groot is. De invordering had sedert 1881 plaats door middel van verpachting. Thans worden de volgende pachtsommen betaald voor de Vlietsterbrug107. Boombrug77.50 IJzeren ophaalbrug25. De Blauwebrug wordt bediend tegen eene tegemoetkoming van f 25. Voor de Poppebrug is de pachtsom 5. De gezamenlijke opbrengst is dus214.50 Af 25.— Zuivere opbrengst 189.50 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 2'- November 1898.149 De kosten van onderhoud dezer bruggen kunnen niet juist worden opgegeven, omdat deze deel uitmaken van de aannemingssommen voor alle houten bruggen in de gemeente of begrepen zijn in de massale kosten van onderhoud in eigen beheer. Intussehen blijkt uit de begrootingen van den directeur der gemeentewerken, dat voor dat onderhoud is geraamd voor 1888 f 350.— 1889 120.- 1890 570.— 1891410.— 1892 650.— 1893 410.- 1894 970.- 1895 250.- 1896 450.- 1897 920.— Totaal 5100.- of gemiddeld per jaar f 510. De kosten van onderhoud dezer bruggen worden dus op verre na niet door de pachtsommen gedekt. Op hoogere pachtsommen dan de tegenwoordige kan, sedert de openstelling van het Nieuwe Kanaal, niet worden gerekend eerder is verlaging te verwachten. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot raat- stelling run eene verordening tot het heffen van veergeld voor het gebruik maken van door de gemeente aangelegde pontveren en van eene verordening op de invordering van dit recht. (Zie bijlage no. 30 tot het verslag van 's raads hande lingen.) Zonder discussie worden vastgesteld de volgende ver ordeningen De raad der gemeente Leeuwarden Gezien art. 14, 3e alinea, der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) Gelet op de artt. 238 en 240 der gemeentewet Besluit vast te stellen de volgende VERORDENING tot het heffen van veergeld voor het gebruik maken van door de gemeente aangelegde pontveren. Art. I. Ten behoev e der gemeente Leeuwarden wordt een veer geld geheven voor het gebruik maken van het pontveer a. tegenover de Schoolstruat en het Wagenplein b. tegenover den Sieuweteeg bij het Ziekenhuis en den Grachtswal c. tegenover de Oosterstraat en den Grachtswal. Art. 2. Het veergeld bedraagt voor iedere overvaart per persoon een halve centdoch bij abonnement gedurende 66ne week, aanvangende iederen Maandag, voor elko persoon en voor ieder pontveer vijf cent. Art. 3. Deze verordening treedt in werking mot den le" Januari 1900. De namen der pachters worden door burgemeester en wethouders door openbare afkondiging en mededeeling in eon of meer in de gemeente uitkomende nieuwsbladen bekend gemaakt. Art. 2. Het verschuldigde veergeld moet door dengenedie van het pontveer gebruik maakt, op de eerste mondelinge aanvraag van den pachter aan dezen worden voldaan bij abonnement bij vooruitbetaling. Art. 3. Bij weigering of nalatigheid geeft dc pachter hiervai. terstond kennis aan den ambtenaar, bedoeld in art. 261 der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad no. 85), die des wege overeenkomstig art. 275 dier wet proces-verbaal opmaakt en aan don gemeente-ontvanger ter hand stelt teneinde de invordering te doen plaats hebben overeen komstig de bepalingen van de artt. 258259260 en 261 der aangehaalde wet, wat art. 260 betreft, zooals dit is gewijzigd bij art. 11 der wet van 7 Juni 1S65 (Staats blad no. 79). Art. 4. Deze verordening treedt in werking met den lsl«» Januari 1900. MEMORIE VAN TOELICHTING op het heffen en invorderen van veergeld voor het gebruik maken van door de gemeente aangelegde pontveren. De heffing van veergeld voor bet gebruik maken van door de gemeente aangelegde pontvoren geschiedt krachtens raadsbesluiten van 24 Februari 1876 en 8 October 1889 (Gemeenteblad van 1870 no. 5 en 18S9 no. 15). Het eerstgcmeld besluit betreft het pontveer tegenover de Schoolstraat en het Wagenplein het laatstgemelde de beide andere pontveren. Beide verordeningen zijn voor onbepaalden tgd goed gekeurd en zullen dus, volgens art. 14, 3e alinea, der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156), met 1 Januari 1900 van rechtswege vervallen. Daar het wenschelijk is, met die heffing voort te gaan, zijn tijdig nieuwe verordeningen vastgesteld. De raad is van oordeeldat de heffing van al de pontveren bij ééne verordening kan worden geregeld. Volgens de bestaande besluiten is voor alle ponten voor elke overvaart cent verschuldigd doch iu dat betreffende de pont tegenover de Schoolstraat cu het Wagenplein wordt niet bepaald, dat ook abonnement kan worden genomon. Dit moet ook voor dit pontveer worden toegestaan. Er zal dan tevens uniformiteit bestaan. Het regelen der heffing bij 6óne verordening gat gelegen heid, om de titulatuur aanmerkelijk te vereenvoudigen. Het heffingsbesluit wijkt, behalve eenige wijziging in de redactie, niet af van de verordening van 8 October 1889. In de verordening op de invordering van het veergeld VERORDENING op de invordering van het veergeldvoor het gebruik maken van door de gemeente aangelegde pontveren Art. 1. De invordering van het bij besluit van heden vast gestelde veergeld geschiedt door middel van openbare verpachtingvolgens voorwaarden door burgemeester en wethouders vastgesteld. in QC vt'l'ujucum^ ujy «v/ 0 is niet opgenomen de bevoegdheid tot gadering. Van die bevoegdheid is trouwens nimmer gebruik gemaakt en tot invordering bij gadering leent dit recht zich in het geheel niet. Thans is besloten, om de voorwaarden van verpachting door burgemeester en wethouders te doen vaststellen. In de verordening op de invordering van het havengeld (Gemeenteblad no. 14 van 1898) is dit mede aan dit college opgedragen. Overigens heeft de verordening op de invordering ook eenige redactie-wijziging ondergaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1898 | | pagina 2