10 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 14 Februari 1899. aangenomen dat het ambtenaars-pensioen nagenoeg geheel ten laste der gemeente Amsterdam komt. Nijmegen. De verordening is alleen van toepassing op ambtenaren niet op de werklieden. Zij moeten bij dragen 5 aIs ZÜ bij hunne aanstelling jonger zijn dan 40 iaar, en anders 6 °/0. Het maximum-pensioen is de helft der bezoldiging. Aanspraak op pensioen na 65-jarigen leeftijd. De weduwen der ambtenaren genieten een pen sioen gelijkstaande met V» °f V3 van bet pensioendat hunne echtgenooten genoten of op het oogenblik van hun overlijden zouden hebben genoten. Ook hier weer de bepalingdatwanneer ambtenaren ontslagen worden vóórdat zij aanspraak op pensioen hebben zij de som hunner bijdragen, na aftrek van !/10 terugontvangen. Evenals de verordeningen van Sneek en Amsterdam is ook die van Nijmegen van jonge dagteekening (21 Juli 1883, gewijzigd 11 Juli 189S), zoodat nog moeilijk uit te maken isof ook hier niet de ambtenaars-pensioenlast nagenoeg geheel door de gemeente wordt gedragen. Rest nog Groningen. Deze verordening is eerst in werking getreden op 1 Januari 1898. Van voorloopige resultaten kan dus geen sprake zijn. Zij geeft recht op pensioen op 65-jarigen leeftijd. Het pensioen wordt berekend naar de laatste jaarwedde ge durende den diensttijd genoten. Onze verordening neemt daarvoor de raiddelsom der jaarwedde genoten gedurende de laatste 15 jaar. Tijdelijke diensten worden Diet uit gesloten, bij onze verordening wel. Onze verordening kent geen pensioen toe bij een diensttijd van minder dan 15 jaar. In de Groninger verordening wordt daarvan niet gesproken. Die verordening stelt als maximum-pensioen 2/3 der laatste bezoldiging; de onze alleen voor bezoldigin gen beneden f 1000 daarboven met geleidelijke daling. Zooals de heeren voorstellers hebben opgegeven, be dragen de kortingen op de bezoldiging: 2°/0 als deze is f 800 of meer; 1 !/2 a'3 ZÜ f ^00 tot ben. f 800; l°/0 als zij is f 500 tot ben. f 600 en °/0 als zij min der is dan f 500. En nu zeggen de voorstellers, dat, wanneer eene dergelijke bijdrage hier verplichtend was dan zou daardoor onge veer f 2365 in de kas vloeien. Volkomen juist Mijnheer de Voorzitter Ik heb het nagerekend. Maar als wij de Groninger verordening zouden overnemen en dat dienden we in hoofdzaak te doen als wij eene bijdrage zouden willen heffen dan zouden de uitgaven voor pensioenen jaarlijks ten minste f 800 hooger worden dan nu door B. en W. is berekend. Omdat de pensioenen niet alle naar een maximum bedrag van 2/3 van de bezoldiging berekend wordenis genomen een gemiddeld getal dienstjaren van 34 in plaats van 37 en is het gemiddeld pensioen gesteld Op f 334. Maar bij 37 dienstjaren is dit pensioen K f363. De volle pensioenlast is nu geraamd op f 9124 bij f 334 f 36°. V f 9124 Bij f 363 zal die zijn 334 f 9917. Het voordeel zou dan niet zijn f 2365, maar slechts ongeveer f 1500. Hierbij laat ik de andere meer bezwa rende bepalingen der Groninger verordening buiten aan merking. Laat men ook die gelden, dan zou het verschil tusschen den werkelijken pensioenlast zeker al zeer gering zijn. Mijnheer de Voorzitter! Ik zal het voorloopig hierbij laten. Er is sedert 1893 niets veranderd wat naar mijne meening aanleiding kan geven tot wijziging der verorde ning en deze heeft nog te kort gewerkt om hare resultaten naar eisch te kunnen beoordeelen. Het finantieële spook is vrijwel voor het voetlicht gebracht en het ziet er niet anders uit dan in 1893. Met breed handgebaar mogen de voorstellers zeggen de historie der ontwerp-verorde- ningen van 1875 en 1878 kunt ge gerust opbergen in het archief, dit toch is niet weg te cijferen, dat de tegen woordige verordening het gevolg is van het verwerpen der vorige en dus in een nauw verband staat tot die vorige ontwerpen, dat die verordening is aangenomen on danks dat daarin de werklieden mede waren opgenomen wat een verhooging van den pensioenlast medebracht. En waar de voorstellers aan 't slot hunner, „Nadere toe lichting" zeggen dat „sedert de laatste 20 jaren de po- „sitie der ambtenarenbedienden en werklieden doot „verhoogde bezoldiging en loon belangrijk is verbeterd" daar treden zij zelve terug in een tijdvak dat zij als afgesloten willen beschouwen. Het bewijs zou moeten geleverd worden,dat er sedert 1893 zich omstandigheden hebben voorgedaan die eene wijziging der pensioens verordening wettigen en naar mijne meening zijn de voorstellers dit bewijs schuldig gebleven. De heer Oosterhoff acht het hoogst moeilijk te antwoor den op de uitvoerige weerlegging door den heer Troelstra, want dan zou hij zich eigenlijk moeten bewegen in een wereld van cijfers, die wel gemakkelijk zijn op te lozen maar waaraan naar hij vreestde raad weinig zou hebben. Hij zal dus dien geachten spreker daarin niet volgen. Wat cijfers betreft, zal hij zich alleen bepalen tot twee zaken van eenige beteekenis. In de eerste plaats dit de heer Troelstra vroegwat doet 't er toe welke sterfte- tafel men tot basis neemt Eenedie over vroegere jaren loopt of eene van lateren tijd Het verschil in uit komst zal nooit groot zijn. Spreker meent, dat deze be wering onjuist is en verzoekt den heer Troelstra pagina 92 en 93 op te slaan van het boekje, dat ook doorhem is gebruikt. Op pagina 92 vindt men de mannen terfte- tafel der 20 steden (periode 1870/80 en op pagina 93, dezelfde sterftetafel periode 1880/90, van Professor van Pesch. Volgens de eerste waren van 100.000 kinderen bij het einde van het eerste levensjaar 25608 overleden volgens de laatste maar 22104. Van 74392 kinderen, die het eerste levensjaar hadden bereiktstierven volgens de eerste 6495volgens de laatste van 77896 5772 en om nu nog één voorbeeld te noemen volgens de eerste sterftetafel stierven van 37844 mannen 50 jaar oud het eerste jaar 800, volgens de tweede sterftetafel van 44281 mannen van dienzelfden leeftijd 847 watindien er geen verschil be stond, 936 zou zijn. Spreker zal de vergadering niet vermoeien met meer cijfers te noemen maar meent vol doende te hebben aangetoonddat het lang niet hetzelfde iswelke sterftetafel men gebruikt. In de tweede plaats geeft spreker in antwoord op de opmerking van den heer Troelstra toedat de voorstellers tot grondslag hebben genomen een samengestelde tafel of sterftetafel van mannen en vrouwen, omdat bij eene pensioenregeling ook sprake is van vrouwen. Nu geeft spreker gaarne toe, dat het getal mannen, dat voor pensioen in aanmerking kan komen grooter is dan dat der vrouwen, dat hiervoor in aanmerking komt maar volgens de berekening van burgemeester en wet houders zou er alleen sprake zijn van mannen. Laat ons dan aannemen, dat de waarheid in het midden ligt. De voorstellers hebben de verordeningen op de pensioens regeling in andere gemeenten aangehaald en daaruit iets medegedeeld. De heer Troelstra maakte min gunstige opmerkingen over die verordeningen. Spreker wil gaarne aannemendat deze niet volmaakt zijn maar indien door den raad wordt besloten om te bepalen dat in het vervolg van ambtenaren enz. der gemeente eene pensioen bijdrage zal worden gevraagd zal de heer Troelstra er wel toe medewerken dat in de regeling niet die fouten zullen worden overgenomen die volgens hem aan die verorde ningen elders kleven. Trouwens in de nadere toelichting op hun voorstel hebben de voorstellers alleen daarom verwezen naar de verordeningen in andere gemeenten om aan te toonen dat hun voorstel niets vreemds bevat en hun denkbeeld ook elders is verwezenlijkt. Deze omstandigheid pleit voor hun voorstelmaar ook de billijkheid. Tal van personen die een harden strijd om het bestaan moeten voeren, en blij zijn als zij hun dagelijksh brood kunnen verdienen zijn niet in slaatvoor do too- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 14 Februari 1899. 11 komst te zorgenen zich voor hun later leven eene uit- keering of een pensioen te verzekeren. Toch moeten ze bijdragen in den hoofdelijken omslag waaruit de pensioenen voor anderen worden betaald. Spreker acht het daarom billijk dat de gemeente het recht heeftvan de ambtenaren eene bijdrage te vragen die hen in de gelegenheid stelt een pensioen te krijgen. Den heer Vlaskamp komt het voor, dat de financieele toestand der gemeente in de toekomst vrij donker moet worden ingezienniettegenstaande de heer Troelstra daar anders over schijnt te denken. Hij woont pas enkele jaren in de gemeentenog geen vijf jaren maar in dien tijd heeft hij al beleefd eene verhooging van den hoofdelijken omslagen eene verhooging van do opcenten op het per soneel met 20terwijl in het vorige jaar door conversie van gemeenteschuld verdere verhooging der belasting is voorkomen, omdat de aflossing werd verminderd met 10 a 11 duizend gulden. Hij kan dit geen fleurigen toestand noemen. Spreker zou nog verder willen gaan dan de voorstellers bedoelen n.l. van alle nu reeds in dienst zijnde ambtenaren oene bijdrage vragen. Hij stond hierin bij zijn medevoor stellers echter alleen. Ook aan deze ambtenaren zou hij geen don gratuit willen geven maar een recht op pensioen. Waar de pensioenlast sedert 1893 zooveel hooger is ge worden is er voor hem dus voldoende reden om een voorstel te steunen, dat bedoelt het vaststellen van eene pensioenbijdrage. Spreker wijst op gemeenten als Nijmegen en Groningen, die finantieël in veel betere conditie verkeeron en waar aan de gemeente-ambtenaren een korting wordt opgelegd. Spreker herhaaltdat Leeuwarden finantieel een don kere toekomst te gemoet gaat. Het belastbare inkomen vermindertvroeger heeft men geprofiteerd van verhui zingen van het platteland naar deze gemeentemaar voortaan zal die bron weinig of niet meer vloeien om dat het platteland vrij wat is verarmd. Waar de raad dus moet omzien naar meerdere bronnen van inkomsten dient hij in ernstige overweging te nemen om van de gemeen te- ambtenaren eene bijdrage te vorderen in het hun eventueel later uit te keeren pensioen. De heer KolfF zou gaarne een paar inlichtingen ont vangen. In hun memorie zeggen burgemeester en wet houders, dat in de jaren 1892 tot en met 1898 op pen sioen zijn gesteld 21 personen, dus gemiddeld per jaar 3. De voorstellers zeggen echter in hunne nadere toelichting, dat gedurende de laatste 5 jaren bij den raad 25 voor stellen tot het toekennen van pensioen inkwamen die alle zijn aangenomen. In die jaren bedroeg het cijfer der gepensioneerden dus gemiddeld 5 per jaar. Spreker vindt burgemeester en wethouders wel wat rooskleurig gestemd met het oog op het aannemen van 34 in plaats van 37 dienstjaren wanneer men toch nagaat den door burgemeester en wethouders opgenomen staat van de ambtenaren met hunne tractementen, vindt men, dat amb tenaren met meer dan f 1100 tractement, aan tractemeut hebben f 42385, met f 1000 f 1100 tractement f 12085 en minder dan f 1000 tractement ougeveer f 125000. Wanneer men nu de thans bestaande verordening inziet, bevindt men dat degenen, die boven f 1000 tractement hebben minder dan 60 1 die f 1000 tractement hebben, 60 die minder dan f 1000 tractement hebben meer dan 60 °/o pensioen kunnen krijgen. Vergelijkt men nu do tractementen boven en onder de f 1000, dan ziet men dat voor eene veel grooter som aan tractementen wordt betaald onder de f 1000 dan boven de f 1000 en zou dus veeleer een hooger dan een lager cijfer dan 37 moeten worden genomen. Doch hoe dit zijde kwestie, waarop het hier aankomt is eigenlijk het principe, de vraag, of men zal voortgaan met pensioneeringzonder van de ambtenaren een bijdrage te vorderen dan welof men hiermede zal breken. De heer Konter is we) geneigd om mede te werken tot eene herziening van de pensioenregeling. In 1893 was hij vóór hot vaststellen van eene verordeningdie tegen over het recht op pensioen stelde eene progressieve bij drage te beginnen bij salarissen van b.v. f 500. Spreker is toen medegegaan met de vaststelling van de verordening, die nu van kracht is, vooral omdat de be doeling was te reglementeercn den feitclijkcn ongeregelden toestand, die noodzakelijk, ook uit billijkheid een vasten, geregelden vorm moest verkrijgen. Men verwachttedat de kosten voor de gemeonto dezelfde zouden blijven. Maar het is gobleken dat dit niet het geval isde heer Troelstra moge nu vragen of do toestand sedert 1893 iets is veranderdmaar de cijfers toonen steeds aan dat sedert de werking der toen vastgestelde verordening eene belangrijk grooter uitgaaf voor pensioenen noodig is geweest. Een bezwaar tegen het stellen van een bijdrage ver plichtend voor de ambtenaren was, dat hierdoor een recht op pensioen zou worden geschapen. De ervaring heeft echter ge leerd, dat, al bestaat dit recht niet, toch nimmer een aanvraag om pensioen is geweigerd. Het komt dus wat dit betrefteigenlijk op het zelfde neer of de raad meent, dat op hem eene moreele verplichting tot verleening van een pensioen rustdan wel of de verordening hem hiertoe verplicht. Ook het bezwaar, dat het gevolg van een verplichte bijdrage zal zijn eene aanvraag 0111 verhooging van salarisgeldt bij spreker niethij heeft dit toch voor en na zien plaats hebben hoewel er geen bijdrage werd gevorderd. Al deze omstandigheden geven spreker aanleidingom zijn stem te geven aan een herziening van de pensioen regeling in den door de voorstellers bedoelden zin zoodat tegenover eene verplichte uitkeering van pensioen komt te staan eene verplichtingom voor dat pensioen eene bijdrage te geven althans voor hen die een salaris ge nieten van ten minste f 500. De heer Troelstra zegt, dat de heer Oosterhoff eene critiek uitoefende op de sterftetafels door burgemeester en wethouders gebruikt. Die geachte spreker verwees naar vier tafelsvoorkomende in de Nederlandsche alma nak voor levensverzekering voor 1897. Maar juist deze heeft spreker zooeven aangehaaldeerst hoeft hij eene ver gelijking gemaakt met de tafels in het rapport van de meergenoemde staatscommissie en de daarin mede voor komende vrouwentafel en er toen op gewezendat de samengestelde sterftetafel, op 68 jarigen leeftijd een ge middelden levensduur aangeeft van 10.1 jaar terwijl de drie verschillende mannentafels een gemiddelden levens duur van 8.66 jaar aangeven. Het verschil zit hierin, dat de levensduur bij de vrouwen langer is dan bij do mannen. Er bestaan in nog meer gemeenten, dan de genoemde, pensioenverordeningen, ook waarin eene bijdrage is op genomen. Dit was in 1893, ja ook reeds in 1878 bekend. De commissie heeft er eenige genoemd zeker omdat zij aan deze eenige waarde hechtte. Maar de raad zou zeer onverstandig handelenindien hij het voorbeeld van Amsterdam en Nijmegen volgde. De gemeente heeft te maken met zijne ambtenaren niet met hunne gezinnen en het ligt dus buiten hare bemoeiing weduwen en weezen van ambtenaren te pensioneeren. Dit is een gevaarlijk pad. Maar de gemeente moet geen bijdrage vragen voor eigen pensioen, en de ambtenaren moeten zóó gesalarieerd worden, dat zij iets kunnen afzondeien voor de toekomst van vrouw en kinderen. Dat is een zuiver standpunt. Het denkbeeld van de voorstellers is om eene luttele bijdrage to vragen alleen van do in het vervolg aan to stellen ambtenaren en werklieden. Waar de heer Vlaskamp wees op den belastingdruk, vraagt spreker wat die bijdragen zullen geven tot tegemoetkoming in dien druk. Eerst 11a 37 jaar zal het tegenwoordig personeel van ambtenaren geheel verwisseld zijn en welken invloed zal dan eene som van ongeveer f 2400 volgens de Groninger ver ordening die echterzooals spreker heeft gezegd slechts I bij onze verordening vergeleken, op hoogstens f 1500 kan worden gesteldhebben op den stand der gemeente be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 3