wÊKÊÊI^ÊKÊIÊÊ/ÊÊÊÊÊM 28 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 28 Maart 1899. Artikel 192 Grondwet spreekt liet principe uit, dat de i zou vonr spr. geenszins een argument zijn. Voor hem is Staat heeft te zorgen voor de ontwikkeling van het volk echter art. 26 der wet op het lager onderwijs genoeg. laat de regeling aan de wet over. Doch de wet op het L. O. draagt die regeling zelve, onder toezicht en Dit art. heeft, zegt spreker eene geschiedenis. Onder de werking der wet van 1806 en het daaruit waarborgen voor juiste uitvoering, wederom aan de ge- voortgevloeide reglement voor het lager onderwijs, genoten .•I 1 V f< 1 H 1 O IO Ua .Inamninro ll.kllI O Ol >rw> 1 S) 11 I'VlV'f 11 I O '/flOO-PIl fl H 1 f> meente over (c/. o. a. artikel 16 alinea 4; 17, 18, 19, 21, 22, 26, alinea 6; 28, 29, 43, 46 alinea 5, 48 Wet L. O. en den titel onzer verordening van 1894, Gemeenteblad no. 15, tot regeling van het L. O.) Deze treedt daarbij overeenkomstig haar karakter, doel en werkzaamheid niet op als onderdeel van rijk of provincie, maar ter beharti ging van de algemeene belangen der gemeentenaren. Dat is de hoofdonderwijzers, behalve eene jaarwedde, zoogenaamde veranderlijke of wisselende inkomsten. Het was nu eens een aandeel in de schoolgelden, dan weer eene toelage, afhankelijk van het getal schoolgaande kinderen. Bij de behandeling der onderwijswet van 1857 werd door den heer Blaupot ten Cate een amendement inge diend, strekkende om het stelsel van de veranderlijke io de taak', waarin de gemeente haar reden van bestaan inkomsten imperatief in de wet op te nemen. Het amen- vindt, n.I. het behartigen der gemeenschappelijke belangen dement werd echter, na bestrijding door de Regeering. van allen, die op haar grondgebied verblijven. verworpen. De Regeering was van meening, dat eene Do Vnnryittpr hprion zich on no. 189 der beerootine: I regeling van het punt bij de wet tot gewichtige bezwaren De Voorzitter beriep zich op no. 189 der begrooting regel voor 1899, alwaar een post van f 2900 is uitgetrokken voor eventueele verhooging van onderwijzersjaarwedden en tijdelijk personeel ingeval van ontstentenis. Spreker doet dienaangaande opmerken, dat ontstentenis volgens art 32 en 32bis wet L. O. is een zeer beperkt begrip (o. a. overlijden), en dat in ieder geval ziekte daar niet onder valtvoor tijdelijke waarneming in dat geval inkomsten werden genoten, is dus door den raad voor dit jaar niets gevoteerd. Spr. Bij de onderwijswet^ van eene punt bij de wet tot gewichtige bezwaren aanleiding zou kunnen geven, en het daarom verkieslijk was, die regeling aan de gemeentebesturen over te laten. In art. 19 werd daarom alléén bepaald, dat aan eiken hoofdonderwijzer eene ,.jaarwedde" wordt toegelegd. Het gevolg was, dat ook onder de werking der wet van 1857 in vele gemeenten door de hoofdonderwijzers veranderlijke 1878 werd hiermede voor goed doet daarbij nog opmerken, dat bij raadsbesluit van 26 gebroken. In art. 26 werd voorgesteld, dat aan olken Januari 1897 in art. 8 der Schoolverordening van 1894, Ge-onderwijzer eene vaste jaarwedde wordt toegelegd. Zoowel meenteblad no. 15, lijke verhindering" het woord „ontstentenis" door „tijde- de vraag in het voorloopig verslag van het onderzoek van njn.u is vervangen. Ook gedoogt de ge- het wetsontwerp in de afdeelingen der Tweede Kamer, meentewet niet een zoodanig raassaal uittrekken van als het daarop door de Regeering gegeven antwoord, stelde in helder licht, dat de woorden „uaste jaarwedde" waren Zóó geld,en dit is geen regelengeen bepalen van de bezol diging der waarnemende onderwijzers. („Gemeentestem" gebruikt in tegenstelling van wisselende inkomsten no. 995 en 996, „Weekblad voor burgerlijke administratie" werd het artikel vastgesteld no. 1115.) rTL J 1 Het woord vast slaat alzoo, blijkens zijne geschiedenis, Verder wijst spr. er op, dat deze raad reeds herhaaldelijk eenig en alleen op jaarweddezonder onderscheid of het in 1880, 1881, en zeer pertinent op 8 Juli 1875 heeft vaste of tijdelijke onderwijzers geldt, uitgesproken, dat de bepaling der bezoldiging van waar- Burgemeester en wethouders plaatsen zich daarom, vol- nemende onderwijzers bij den raad behoort, terwijl het gens spr., op een verkeerd standpunt, waar zij de meening ontslag dier personen door burgemeester en wethouders. 1 ■HÉ J~~ 1 wordt verleend. En ditzelfde principe huldigde de raad door in de bestaande verordening op de jaarweddenbelooningen enz. de belooning van het waarnemend hoofd op 100 te bepalen. Ten slotte resumeerend zegt spreker van uitvoering door burgemeester en wethouders, bedoeld uitspreken dat de bij art. 26 der onderwijswet, van den raad gevraagde medewerking voor de regeling van de onderwijzersjaarwedden alléén betreft de jaarwedden van vaste onderwijzers. Kr is ook door de voorstellers reeds op gewezen, dat de gemeenteraad de koorden der beurs in handen heeft. Dit beginsel loopt als een draad door de geheele gemeente wet. Buiten een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd artikel 126 alinea 1 der Gemeentewet, zooals burge- raadsbesluit mogen burgemeester en wethouders geen cent meester en wethouders van Leeuwarden dit beweren, kan bij bepaling der belooning in 't geval van artikel 32 wet L. O. geen sprake zijn; dat college is tot die loonsbepaling onbevoegd en dat wel: Volgens art. 136 gemeentewet, dewijl do openbare onderwijzer is gemeente-ambtenaar volgens art. 134 gemeentewet, dewijl de zorg voor het O. L. O. behoort tot de gemeentelijke huishoudingen in ieder geval, dewijl, zooals Thorbecke zeide „Burgemeester en wethouders geene andere uitgaven doen dan de raad heeft toegestemd", hetgeen prof. Oppenheim aldus uit drukt „de koorden van de beurs houdt de raad." De heer Du pare zegt, dat de drie geachte raadsleden bij het indienen van het onderwerpelijk voorsteldat inderdaad van zeer eenvoudigen aard is, zeker niet zullen uitgeven. Zou het daarom niet ongerijmd zijn aan te nemen, vraagt spr., dat burgemeester en wethouders, waar het betreft tijdelijke onderwijzers, algeheele vrijheid van handelen zouden hebben Dat de wet het woord „iaarwedde" gebruikt, doet, vol gens spr., niets af. Het heeft geen andere beteekenis dan wedde „per jaar gerekend". Een onderwijzer, hetzij hij in den loop des jaars in functie treedt, geniet slechts de bezoldiging voor den tijd zijner werkzaamheid naar het per jaar vastgesteld bedrag. Daarom komt spr. ook alweder ten eenenmale onjuist voor de bewering van burgemeester en wethouders, dat in de bij art. 32, le lid, der wet op het lager onderwijs, aan hun college opgedragen voorziening in de tijdelijke waarneming van opengevallen plaatsen zou zijn opgesloten hebben gedacht, dat dit tot zooveel beweging, tot zooveel hunne bevoegdheid tot regeling der bezoldiging, geschrijf aanleiding zou geven. Eerst krijgen wij een prae- Art. 32 dient eenig en alleen, om bij het ontsta advies er over van burgemeester en wethouders dat de vacature den geregelden gang van iiet onderwijs te ver voorstellers noopte, een nadere toelichting van hun voorstel zekeren. Moest toch de voorziening in eene vacature in te dienen. Verder hebben, gelijk reeds met een enkel wachten tot zoolang de raad eene benoeming heeft ge-' woord is gezegd, de twee in ons land uitgegeven wordende daan, ongetwijfeld zou het onderwijs er onder lijden. De administratieve weekbladen ieder twee artikelen aan de uitzondering op art. 28 der wet (benoeming door den raad) zaak gewijd. De „Gemeentestem" schaarde zich aan deis alléén gemaakt om dit te voorkomon. Voor het overige zijde van de v oorstellers, behalve wat de toepasselijkheid gelden alle regelen bij de wet gesteld. Dat tot het wezen van het doen eener benoeming ook van art. 136 der gemeentewet betreft, het „Weekblad voor de burgerlijko administratie" daarentegen verklaarde, het j het recht van het bepalen der bezoldiging zou toebehooren met burgemeester en wethouders geheel eens te zijn. zullen burgemeester en wethouders zeker niet willen be- Spr. gaat in beginsel met de voorstellers mede. Geenszins weren. Voor het tegendeel zijn voorbeelden te over bij te echter op grond van art. 136 der gemeentewet. Dit art. brengen. De Provinciale Staten benoemen de Gedeputeerde Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 28 Maart 1899. 29 Staten en den griffier, hunne bezoldiging wordt door den Koning vastgesteld. De voorbeelden zijn zelfs in deze vergadering aan te wijzen. De burgemeester wordt door den Koning benoemdde wethouders, de secretaris en ook de ontvanger ontvangen hunne benoeming van den raad. Hun aller jaarwedde wordt door Gedeputeerde Staten, onder goedkeuring des Konings, vastgesteld. Verder kan nog worden gewezen op de gemeente-veldwachters, die door den Commissaris des Konings woiden benoemd, doch wier jaarwedde door den raad wordt vastgesteld. Het getal voorbeelden zou nog met velo kunnen worden vermeerderd. Spr. wijst voorts op de artt. 78, 105 en 119 der ge meentewet, waarbij onderscheidenlijk is bepaald, dat die buiten ongesteldheid enz. gedurende meer dan één maand onafgebroken met de waarneming der betrekking van burgemeester, secretaris of ontvanger is belast geweest, voor dien tijd aanspraak heeft op de aan de betrekking verbonden jaarwedde. Daar dus uit art. 26 der wet op het lager onderwijs reeds volgtdat de tijdelijke onderwijzer wordt bezoldigd volgens den bij dat art. gestelden regel, zou het voorstel van de raadsleden overbodig kunnen worden genoemd. Nu hierover echter verschil van meening is ontstaan, acht spr. de aanneming van het voorstel wensehelijk. Wel oordeelde de voorzitter, dat het voorstel zijne practische beteekenis had verloren, nu burgemeester en wethouders in zóóver aan het verlangen der voorstellers hebben toegegeven, dat zij hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen het bepalen der vergoeding voor tijdelijke onderwijzers in den zin van het gedane voorstel, doch het geschiedt met een zeker voorbehoud. Aan hun verklaring toch voegen zij toe„Maar, om in elk geval aan het laagste tractement te zijn gebonden, achten zij be denkelijk." Al ware echter dit voorbehoud niet gesteld, dan nog zou spr. de aanneming van het voorstel wenschen aan te bevelen. Ook do leden van het dagelijksch bestuur zijn menschendie komen en gaan. Eens zullen ook zij opvolgers hebben, en deze zouden misschien weer anders over de zaak denken en, indien geen bedrag door den raad is vastgesteld, den tijdelijken onderwijzer bezoldigen geheel naar eigen goedvinden. En nu is de strekking van het voorstel eenig en alleen deze, om elk willekeurig handelen in het vervolg te voorkomen. Spr. is van mee ning, dat burgemeester en wethouders zeiven het voorstel met beide handen dienden aan te grijpen. Bij aanneming toch zullen zij later, in voorkomende gevallen, van elke verantwoordelijkheid zijn onthevengelijk ieder college, ieder ambtenaar, die zijn handelingen met wet of veror dening kan dekken. De heer Wolff heeft het wcord gevraagd, om, na de uitstekende wijze waarop de voorzitter in hoofdzaak het i standpunt van burgemeester en wethouders heeft ontwik keld, noch slechts enkele korte opmerkingen te maken. De heer Van Ketwich Verschuur heeft de opmerking gemaakt, dat de onderwijzers gemeente-ambtenaren zijn en beriep zich hierbij op ministeriëele beschikkingen van de ministers Thorbecke en Heemskerk. Dat zij gemeente ambtenaren zijn, is reeds door den voorzitter toegegeven, maar de vraag is, of zij plaatselijke ambtenaren zijn, die dus onder de gemeentewet vallen. De beschikking van minister Thorbecke, waarop de heer Van Ketwich Verschuur zich beroept, is indertijd aan ernstige critiek onderworpen. Men zie in de Bijdragen tot de kennis van het staats-, provinciaal- en gemeentebestuur in Nederland, 7e deel jaargang 1862, een artikel van den heer Van der Heim, den lateren minister van finan ciën. Het is een feit, dat na dit opstel geen circulaires van minister Thorbecke in afwijkenden geest zijn aan te wijzen, niettegenstaande ongeveer alle gemeentebesturen zich hielden aan de tot nu toe te Leeuwarden gevolgde gewoonte. Waar de heer Van Ketwich Verschuur verwijst naai de gemeente Utrecht, die een verordening heeft in den geest van het onderwerpelijk voorstel en zich daarbij be roept op den vroegeren burgemeester der gemeente, die gezaghebbende op staatsrechtelijk gebied, dan wijst spr. op de critiek in de „Bijdragen", die onder redactie van Mr. W. R. Boer werden uitgegeven, en stelt de vraag, of het vaststaat dat bedoelde verordening door den raad dier gemeente is vastgesteld met instemming van den burgemeester. Op de vraag, waarom burgemeester en wethouders de onderwijzers niet beschouwen als te behooren tot de plaat selijke ambtenaren, kan spr. nog het volgende aanvoeren. De benoeming en de vaststelling der bezoldigingen van de plaatselijke ambtenaren is aan den raad opgedragen, als orgaan van de gemeente-souvereiniteitde raad is, volgens artt. 136 en 145 der gemeentewet, souverein wat betreft het benoemen en het bepalen van bezoldigingen van ambtenaren. Maar wat betreft onderwijzers, is van die souvereiniteit geen sprake, en staan de onderwijzers in dezen niet gelijk met de plaatselijke ambtenaren. Want de raad is ten opzichte der bezoldiging geheel gebonden aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Dit ziet niet alleen op de bepaling van het minimum der bezoldiging, maar afgescheiden hiervan moet de ge heele regeling der bezoldiging aan die goedkeuring worden onderworpen. En bij de benoeming is hij gebonden aan de voordracht, mede door den schoolopziener opgemaaktwaar het de benoeming van een hoofd der school geldt, dikwijls zelfs aan eene voordracht uitsluitend van den schoolopziener. Zoo weinig souverein is de raad in dat opzicht, dat in eene zekere gemeente de benoeming van een onderwijzer is gecasseerdomdat door den raad daarvan was afge weken. De heer Van Ketwich Verschuur zeide, dat de ziens wijze der voorstellers wordt gedeeld door de redactie van de „Gemeentestem", die van oordeel is, dat de raad de bezoldiging moet regelen, maar die redactie komt tot deze conclusie op geheel onjuiste motieven, ook naar de meening der voorstellers. Nu gaat 't voor dezen niet aan om zich op die conclusie te beroepen de gronden verwerpende, moest zij ook de daarop rustende conclusie verwerpen en zeggen „non tali auxilio". Art. 32 zegt, dat in de tijdelijke waarneming der door schorsing, ontslag of ontstentenis aan eene gemeenteschool opengevallen plaats, door burgemeester en wethouders, in overleg met den arrondissements-schoolopziener, voorzien wordt. De „Gemeentestem" is van meening, dat het voorzien slaat op de benoemingniet tevens op de bezoldiging Waaraan ontleent, vraagt spr., de redactie het recht tot die onderscheiding om op dit wetsartikel wel de bevoegdheid tot benoeming, niet die tot bezoldiging te doen steunen Het komt spr. voor, dat het woord voorzien de zaak beslist. Dit heeft deze beteekeniste bevorderen, dat al wat moet geschieden, zijn beslag krijgt, en er tusschen het gemeentebestuur en den benoemde eene overeenkomst tot stand komt, volgens welke deze zijne benoeming aan-- neemt en aanvaardt. Dit woord „voorzienkomt ook voor in het 2e lid van het zooeven aangehaald wetsartikel, en heeft hier toch buiten kijf de beteekenis van benoeming en vaststelling der bezoldiging. Waarom zou dit woord in éénzelfde artikel twee verschillende beteekenissen hebben De heer Duparc wees er nog op, dat de post op de gemeentcbegrooting voor de tijdelijke onderwijzers slechts een cijferpost is en dat men daaruit mag putten, mits met inachtneming van de wettige voorschriften. Waar nu burgemeester en wethouders het voorschrift van art. 32 opvolgen, en hieruit het recht putten om den tijdelijken onderwijzer te benoemen en tevens te bezoldigen, daar handelen zij, naar sprcker's zienswijze, in den geest van dien geachten spreker. De heer Duparc geeft volkomen toe, dat op de ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 3