38 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 April 1899. I van het stembureau voor het 4e stemdistrict tot voor zitter de heer Mr. I. Wolff met 16 stemmen, tot leden de heeren T. Konter met 13, P. A. Wilhelmij met 16 stemmen, en tot plaatsvervangende leden de heeren T. P. Plantenga met 17 en Mr. D. Z. van Duijl met 16 stemmen. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststel ling van eene verordening omtrent de gaarders der brug gelden. (Zie bijlage no. 10 tot het verslag van 's raads hande lingen.) Daar geen der leden over het voorstel in 't algemeen j het woord verlangt, wordt de verordening artikelsgewijze in behandeling genomen. Art. 1 3 worden goedgekeurd. Art. 4. De kosten der tijdelijke vervanging worden dooi de gemeente gedragen a. wanneer uit eene verklaring van een arts blijkt, dat de gaarder wegens ziekte zijn dienst niet kan waar nemen b. bij door burgemeester en wethouders verleend verlof tot afwezigheid, ten hoogste voor drie dagen in het jaar. Bij langer verlof worden de kosten van bediening door den gaarder vergoed. De heer Jansen heeft het onderwerpelijk voorstel van burgemeester en wethouders met genoegen gelezen, omdat er l it blijktdat de bruggen bij gadering meer zullen opbrengen, dan bij verpachting en dat de kas der gemeente zal toelatende gaarders beter te salariëeren. Spreker heeft echter eene kleine opmerking naar aanleiding van dit artikel. Sub b stellen burgemeester en wethouders voor, den gaarders een verlof tot afwezigheid te verleenen van ten hoogste drie dageu in het jaar. Wanneer men in aan merking neemt, dat de gaarders 365 dagen het oog moeten houden op hunne brug en dat bijv. die bij de Prins i Hendriksbrug gemiddeld 54 maal per dag de brug moet opendraaien en weder sluiten, dan komt men tot de con clusie, zij eene geestdoodende betrekking hebben. De dagen van verlof zullen dan wel gelukkige dagen voor hen zijn. Hij zou hun dus meer dagen verlof gunnen en deze gaarne gesteld zien op 7 in plaats van 3 in het jaar. Hij hoopt, dat burgemeester en wethouders en de raad hierin misschien mede kunnen gaan. De heer Troelstra is in principe niet tegen het denk beeld van heer Jansen, maar hij doet opmerken, dat men wel eens op moeilijkheden zou kunnen stuiten in de praetijk. Kr zijn 8 bruggen, dus zouden gedurende 56 dagen de gaarders tijdelijk moeten worden vervangen. Nu zit de moeilijkheid hierinom dan geschikte personen hiervoor te vinden, want voor de bediening der bruggen zijn flinke mannen noodig. Burgemeester en wethouders gaven den gaarders tot nu toe reeds gaarne een paar dagen vrij, en dan werd dit geschikt in overleg met den directeur der gemeente werken maar ook in overleg met de andere gaarders, opdat niet tegelijk aan meer dan één tegelijk verlof werd gegeven. Een verlof van zeven dagen is om de opgegeven reden misschien wel wat lang. Men moet ook niet ver geten, dat de gaarders gewoonlijk in de winterdagen soms weken lang rust hebben wegens besloten water. De heer Jansen stelt slechts voor eiken gaarder vier vrije dagen meer, dan burgemeester en wethouders voorstellen, dat is voor acht bruggen 32 werkdagen in 't jaar, 't welk in geld omgezet misschien 64.— extra werkloon zal bedragentegenover een meerder bedrag ontvangst bij gadering groot ƒ1385. De heer Troelstra wees op het gedwongen gesloten zijn van bruggen in den winter maar de gaarders moeten des ondanks toch bij de bruggen blijven, zoodat de dagen voor hen geen vrije zijn. Hij heeft gemeend, deze zaak te mogen aanroeren, nu burgemeester en wethouders zelf zijn voorgegaan om de gaarders in eenigszins beter con ditie te brengen. De heer Troelstra herhaalt, dat hij persoonlijk tegen het voorstel van den heer Jansen geen bezwaar heeft, maar alleen gewezen heeft op moeilijkheden, die mogelijk in de toepassing zich zullen voordoen. Hij moet er nog op wijzen, dat onder verlof niet worden gerekend dagen, dat de bruggen des winters wegens dicht water moeten gesloten blijven. Deelt de raad zijn bezwaar niet, dan zal hij met het voorstel meegaan. Het voorstel van den heer Jansen wordt met algemeene I (17) stemmen aangenomen. De overige artikelen leiden tot geene besprekingen zoodat wordt vastgesteld navolgende verordening De Raad der gemeente Leeuwarden; Overwegende, dat het wenschelijk is, de bezuldigi ng van de gaarders der bruggelden nader te regelen en tevens eenige verdere bepalingen ten aanzien dezer beambten vast te stellen Gelet op de verordening op de invordering der brug gelden voor het afdraaien der beide bruggen over het Nieuwe kanaalvastgesteld den 22 December 1896 en op die op de invordering der bruggelden voor het af draaien van de Wirdumerpoortsbruade Prins-Hendriks- brug^ de IJarlingervaarlsbrugde Vrouwenpoortsbrugde Noorderbrug en de Verwcrsbrugvastgesteld den 25 Januari 1898; Besluit Vast te stellen de volgende verordening omtrent de I gaarders van de bruggelden. Art. 1. De gaarders der bruggelden kunnen bij eerste benoeming voor één jaar tijdelijk worden aangesteld. Art. 2. De bezoldiging der gaarders wordt vastgesteld als volgt voor die van de Verwersbrug op 7.per week le kanaalbrug 9.50 2e kanaalbrug 9. x> Vrouwenpoortsbrug 8. jPrins-Hendriksbrug 10. Wirdumerpoortsbrug 8.50 j> Harlingeroaartsbrug 9.50 Noorderbrug 8. Boven deze bezoldiging genieten de gaarders vrije woning en wordt de daarvoor verschuldigde personeele belasting door de gemeente betaald. Art. 3. De gaarders zijn verplicht, hunne betrekking persoonlijk waar te nemen. Wanneer burgemeester en wethouders dit noodzakelijk achten kan hun op kosten der gemeente tijdelijke hulp bij de bediening worden verleend. Bij afwezigheid of tijdelijke ongeschiktheid van een gaarder wordt door burgemeester en wethouders in den dienst voorzien. Art. 4. De kosten der tijdelijke vervanging worden door de gemeente gedragen Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 April 1899. 39 a. wanneer uit eene verklaring van een arts blijkt, dat de gaarder wegens ziekte zijn dienst niet kan waar nemen 1. bij door burgemeester en wethouders verleend ver lof tot afwezigheid, ten hoogste voor zeven dagen in het jaar. Bij langer verlof worden de kosten van bediening dooi den gaarder vergoed. Art. 5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de gaarders onderling tijdelijk of définitief te verplaatsen. Bij tijdelijke verplaatsing wordt mede do bezoldiging genoten aan de bediening der betrekkelijke brug ver bonden. Is die lager dan de bezoldiging, die de gaarder genoot, dan kunnen burgemeester en wethouders voor het verschil aan den betrokken gaarder eene toelage verleenen. Bij tijdelijke verplaatsing worden de noodzakelijke kosten van verhuizing door de gemeente vergoed. Art. 6. De tegenwoordige gaarder van de bruggelden voor het afdraaien van de Verwersbrug blijft in het genot zijner j jaarwedde van ƒ365. Art. 7. Deze verordening treedt in werking met den lsten Juli 1899. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders om een ge- gedeelte van bouwblok no. 1 te onttrekken aan de bepa lingen en voorwaarden van uitgifte van bouwterrein ter weerszijden van het Nieuwe Kanaal en dat terrein te verkoopen of in altijddurende erfpacht uit te geven op daarvoor vast te stellen voorwaarden. (Zie bijlage no. 11 tot het verslag van 's raads han delingen.) Zonder discussie worden de onderdeden 1 en 2 van de conclusie onveranderd aangenomen. Hierop worden de voorwaarden in behandeling genomen. ,,geen andere dan aaneengesloten gebouwen gesticht worden. „Burgemeester en wethouders kunnen afwijking toestaan „voor tuinaanleg of voor toegangen naar het achtergelegen I „erf of tuin. „Wanneer de open te houden ruimte meer breedte „krijgt dan 2 meter, moet het naast te stichten gebouw „eveneens ten minste twee meter uit de scheiding blijven „en mogen aan die zijde geene blinde muren worden gebouwd." De heer Jellema, die ruimte open gehouden heeft, zal 1 er dus wel op gerekend hebben, dat ook zijn naastleger daartoe verplicht zou worden. Spreker heeft niet opge meten, welke breedte door laatstgenoemde is opengehouden, maar hij vraagt, of nu door art. 18 in casu niet zal worden gehandeld in strijd met art. 16 der voorwaarden in het algemeen. De heer Beekhuis zegt, dat de voorwaarden van uit gifte der bouwterreinen aan het Nieuwe Kanaal in art. 16 de bepaling bevatten, dat, indien iemand op meer dan 2 meter afstand van de grens van zijn eigendom bouwt, de naastleger ook daartoe verplicht zal zijn, in welk geval de huizen aan die open ruimte geen blinde muren mogen hebben. Men heeft door deze bepalingmet het oog op den welstand, willen voorkomen dat tusschen 2 huizen eene open ruimte van meer dan 4 meter zoude ontstaan, be grensd door blinde muren. De heer Jellema nu heeft met het oog op de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek gebouwd op juist 2 meter uit de grens, zoodat art. 16 der aangehaalde voorwaarden op hem niet van toepassing is. De heer Jansen herhaalt, dat de heer Jellema er op zal hebben gerekend, dat zijn naastleger ook een ruimte van 2 meter zou moeten openhouden. Naar aanleiding van het gesprokene van den heer Beekhuis, zou het dan een kwestie kunnen worden van 2 meter of meer b.v als, er ruimte gehouden is van 2 M. en 1 cM., zou de naast leger ook 2 meter aan die zijde moeten openlaten, doch is het precies 2 M. dan niet. Is er echter niets aan te doen en bestaan er rechtstermen die zulks toelaten, dan zal spreker zich bij de voorgestelde bepaling in art. 18 moeten neerleggen. Hij heeft er alleen maar op willen wijzen om latere geschillen te voorkomen. Artt. 1 gesteld. tot en met 17 worden zonder discussie vast- Art. 18. Het terrein moet aan de zijde van den weg j (zuidzijde) zoodanig worden volgebouwd, dat aan de wes- I telijke grens ten hoogste 3 meter onbebouwd blijve. Bur- j gemeester en wethouders kunnen van deze bepaling I afwijking toestaan. Voorts zal, hetzij aan de oostelijke j grens van het terrein, hetzij tusschen de te stichten ge- 1 bouwen, ruimte mogen worden gelaten voor een steeg of toegang tot het achtererf der gebouwen van ten hoogste twee meter. De heer Jansen heeft eene opmerking te maken naar aanleiding van de derde zinsnede van dit artikel. Deze luidtVoorts zal hetzij aan de oostelijke grens van het terrein, hetzij tusschen de te stichten gebouwen ruimte mogen worden gelaten voor een steeg of toegang tot het achtererf der gebouwen van ten hoogste twee meter De kooper of erfpachter kan dus kiezen waar hij de ruimte zal open laten, en behoeft dit niet te doen aan I de oostelijke grens. Nu zegt echter art. 16 van de voorwaarden en bepa lingen van uitgifte van bouwterrein aan weerszijden van 1 het Nieuwe Kanaal, aan welke bepalingen de heer .Telle- ma voor de bebouwing van het aangrenzend terrein gebonden zal zijn geweest, het volgende „Op de blokken I, III, IV, VI, VII, VIII en IX mogen Art. 18 wordt onveranderd vastgesteld. Artt. 19, 20 en 21 blijven onveranderd. Art. 22. In het terrein moeten een of meer riolen worden gelegd, aansluitende aan het door de gemeente in den publieken weg gelegde riool en de verkrijger moet tevens zorg dragen, dat het terrein niet naar de slooten of andere terreinen afwatert. De riolen binnen het bouwterrein moeten, wat ligging, afmetingen en constructie betreft, voldoen aan door bur gemeester en wethouders te geven voorschriften en onder van hunnentwege te stellen toezicht worden gelegd. Buiten het bouwterrein geschiedt de aanleg vanwege het gemeentebestuur; de kosten daarvan komen echter ten laste van den eigenaar of erfpachter. Geen der riolen mag ingericht of gebezigd worden tot loozing van faecale stoffen. De heer KoifF heeft het woord gevraagd naar aanleiding van de laatste alinea van dit art. Deze bepaling is reeds geregeld bij art. 51 van de algemeene politievel ordening, zoodat het niet gewenscht of noodig is, ze in deze voor waarden te herhalen. Spreker stelt dus voor, de laatste alinea te doen ver vallen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 2