46 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 April 1899. meer eu niets minder. Tevergeefs echter zal in dit regle ment worden gezocht naar een voorschrift, om in den door burgemeester en wethouders bedoelden zin te handelen evenmin is aan eenig hooger gezag bij dit reglement de bevoegdheid toegekend, om den Gemeenteraad tot zoo danig handelen te dwingen. De staat van waterstaats werken dient eenig en alleen, om te constateeren den feitelijken toestand. Is in dezen toestand verandering gebracht, hetzij door een onttrekkingsbesluit, hetzij door een besluit van den Raad, om eenig werk voor den open baren dienst te bestemmen, dan eerst volgt wijziging van den staat. In omgekeerden zin te handelen, zooals burgemeester en wethouders meenen, hoe zou het ook kunnen geschie den, vraagt spr. Zij zullen toch niet willen beweren, dat een waterstaatswerk van den staat kan worden afgevoerd zoolang het nog niet aan den openbaren dienst is onttrokken Aangenomen echter, des neen, dat de Staat vooraf zou moeten worden gewijzigd, gelijk burgemeester en wethou ders meenen, dan hadden zij consequent moeten zijn en zich, alleen wegens de tijdroovende formaliteiten, niet mogen laten weerhouden, den Raad een voorstel daartoe te doen. Nu heeft hunne bewering eigenlijk geen zin. Spr. heeft gemeend, zijne bedenkingen tegen de beschou wingen van burgemeester en wethouders niet te mogen terughouden. Tenzij de Raad met spr. in gevoelen mocht verschillen, kunnen zij nu weten, wat zij in gevallen als het onderwerpelijke ook in het vervolg hebben te doen. De heer Beekhuis is van oordeel, dat ten opzichte van het door den heer Duparc besproken punt de meeningen bij de schrijvers en in de jurisprudentie zeer uiteenloopen. Ook bij burgemeester en wethouders heerscht hieromtrent geene overeenstemming. In deze omstandigheden hebben burgemeester en wet houders gemeend, het best te doen met zich te houden aan de opvatting van Gedeputeerde Staten. Men heeft toch een soortgelijk geval gehad met de Trapjesbrug over de Tuinen. Op het besluit tot afvoering dier brug van den staat van waterstaatswerken is indertijd de goedkeu ring van Gedeputeerde Staten verkregen doch in de desbetreffende resolutie van dat college wordt deze over weging aangetroffen .,dat zij niet kunnen billijken het amoveeren van die „brug op last van het gemeentebestuur van Leeuwarden, „alvorens zij op rechtmatige wijze was afgevoerd van ,.van meergemelden staat." Naar den toen gegeven wenk van Gedeputeerde Staten hebben burgemeester en wethouders gemeend, zich thans te moeten gedragen. De heer Duparc zegt, dat het door den heer Beekhuis aangehaalde besluit van Gedeputeerde Staten in zake de Hooge- of Trapjesbrug hem niet onbekend is. Het werd trouwens den gemeenteraad medegedeeld. Men vergete echter niet, dat van dit besluit beroep bij de Koningin- Regentes werd ingesteld en dat in de koninklijke uit spraak besluit van 30 Augustus 1895, no. 20 wordt gelezen, „dat het provinciaal reglement niet de bevoegdheid geeft te bevelen, dat waterstaatswerken worden gebouwd, en het weder brengen van de Hoogebrug op den staat van waterstaatswerken niet het door appellanten beoogde gevolg zou kunnen hebben en spr. drukt op de vol gende woorden in strijd zou wazen met het reglement hetwelk alléén de vermelding op de staten van bestaande werken bedoelt Ter aanvulling van het straks gesprokene over de proces-orde haalt spr. nog aan wat in de wintervergadering der Provinciale Staten van 1896 bij de behandeling van een voorstel van Gedeputeerde Staten tot wijziging van het provinciaal reglement van 1882 door Mr. Binnerls van Heerenveen, een man, wiens gezag ook in zaken als deze wel door niemand zal worden betwist werd gezegd „De weg, die is aangewezen en bij het koninklijk besluit van Juli 1896 zich aansluitende bij dat van Februari 1879, moet worden gevolgd: Eerst moet bij besluit van den raad, volgens art. 230 der gemeentewet, het werk aan den publieken dienst worden onttrokken en, als dit besluit in kracht van gewijsde is gegaan, moet het werk van den staat worden afgevoerd." De heer Beekhuis deed zoo even reeds opmerken, dat redenen van practischen aard hebben geleid tot de be sproken redactie. Hij veroorlooft zich de vrijheid, thans na het gesprokene van den heer Duparc met een enkel woord do zaak zelve aan te roeren. Diende eene wijziging van bedoelden staat enkel en alleen, om de gemaakte veranderingen te constateeren, dan zoude de voorgeschreven formaliteit van ter visie legging en het aan belanghebbenden gegeven recht, om bezwaren tegen den gewijzigden staat in te brengen, vrij wel illusoir zijn. Z. i. dient de formaliteit van ter visie legging juist om belanghebbenden gelegenheid te geven, tegen voorgenomen wijzigingen in den toestand der openbare wegen enz. bezwaren in te brengen. Alléén zóó opgevat hebben de desbetreffende voorschriften eenigeu zin. De heer Duparc meent den heer Beekhuis te moeten doen opmerken dat het bezwaar, waarop hij wees, is te wijten aan het reglement zelf. In en buiten de Staten werd reeds n 1882 de vrees geuit, dat het reglement in zijne uitvoering tot veel moeilijkheden zou aanleiding geven. Er ontbreekt zelfs elke poenale sanctie aan. De Voorzitterofschoon de meening van den heer Duparc deelende, acht het van belang, dat hier de kwestie van het beginsel worde ter zijde gesteld, en het voorstel van burgemeester en wethouders aangenomen. De beraadslaging wordt gesloten, en conform het voorstel van burgemeester en wethouders zonder hoofdelijke stem ming besloten I. den sub II omschreven grond te verklaren niet meer voor den openbaren dienst te zijn bestemd II. aan Nathan Jacob van der Woude alhier eene oppervlakte grond ter grootte van ongeveer 30 centiare, op de overgelegde teekening rood gekleurd, gelegen vóór het perceel plaatselijk gekwoteerd Nieuweburen no. 92, ten kadaster bekend gemeente 1.eeuwarden in sectie A, no. 1310, ten behoeve van den vooruitbouw van dat per ceel, in eigendom over te dragen tegen betaling van eene koopsom van ƒ5.—, onder voorwaarde: a. dat de bebouwing van den over te dragen grond geschiede met inachtneming van de rooilijnen op de situatie- teekening aangewezen b. dat de vooruitbouw aan de zijde van de Doorgaande steeg op ten minste 85 centimeter uit den westelijken gevelmuur van het perceel, ten kadaster alsvoren bekend in sectie A, no. 1171, verwijderd blijve c. dat de klinkers aanwezig op den over te dragen grond, eigendom blijven der gemeente, en op kosten van den adressant naar eene door den directeur der gemeente werken aan te wijzen plaats worden vervoerd. 6. Voorstel van burgemeester en wethouderstot ver huring van grond bij den verschwatervijver aan E Jongstra. De conclusie van dit voorstel luidt I. te ontbinden de huurovereenkomst van den 30 Sep tember 1897, voor zoover deze is aangegaan met E. Jongstra, wegens de huur van eene strook grond aan de zuidzijde van het terrein langs den verschwatervijver aan den Oostersingel II. aan E. Jongstra voor den tijd van vijf jaren onder hands in huur af te staan het op de situatie-teekening door eene roode lijn omgeven gedeelte van het terrein bij den ouden verschwatervijver, deel uitmakende van het kadastrale perceel gemeente Leeuwarden in sectie G, no. 5659 onder de voorwaardedat de huur zal bedragen ƒ44.-— per jaar, in één termijn te voldoen vóór of op Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 April 1899. 47 den 1 December 1899 ten kantore van den gemeente ontvanger en verder op door burgemeester en wethouders vast te stellen bepalingen, in hoofdzaak overeenkomende met die, door den directeur der gemeentewerken in zijne aangehaalde missive voorgesteld. De beraadslaging wordt geopend. De heer Duparc zegt, dat de formuleering van het le lid zal moeten worden gewijzigd. Bij de huurovereenkomst van 30 September 1897 zijn twee partijen betrokken, en nu kan één dier partijen toch niet tot ontbinding besluiten. De formuleering bevreemdt spr. te meer, omdat ze een of twee jaar geleden in een soortgelijk voorstel evenzoo voor kwam, doch toen op een voorstel van spr., mgt instemming van burgemeester en wethouders, werd gewijzigd. Spr. stelt voor het le lid te lezen als volgt Aan te gaan eene overeenkomst met E. Jongstra tot ontbinding var. de den 30 September 1897 met hem ge sloten huurovereenkomst wegens een strook grond enz. Dit voorstel wordt door burgemeester en wethouders overgenomen. Den heer de la Faille is het bekend, dat Jongstra voor nemens is, zich over het te huren gedeelte een toegangs weg te maken, tot verbetering van den bestaanden ingang naar zijne kweekerij langs de Hulstbuurt. In het voorstel van burgemeester en wethouders wordt hiervan geen mel ding gemaakt. Daar de overeenkomst voor vijf jaren zal worden aangegaan en men dus geruimen tijd verbonden is, acht spr. het wenschelijkhierop de aandacht van burgemeester en wethouders te vestigen en vraagt hij, of hun dienaangaande iets bekend is. De heer Beekhuis geeft te kennen dat burgemeester en wethouders van het voornemen van Jongstra niet on kundig zijn gebleven en dat zij bij de vaststelling der voorwaarden daarmee rekening hebben gehouden. De heer de la Faille betuigt zijn dank voor de ver strekte inlichting, waardoor zekerheid wordt verkregen, dat bij den aanleg van den ingang geene moeilijkheden zullen voorkomen. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders lot intrek king van het raadsbesluit, waarbij het perceel Brandjes klooster no. 29 onbewoonbaar is verklaard Burgemeester en wethouders doen in hun voorstel uit komen, dat verschillende belangrijke verbeteringen, door hen voorgeschreven, aan het perceel zijn aangebracht, en vinden hieraan aanleiding, den raad de intrekking van zijn besluit d.d. 13 Juli 1897 no. 10, voor zoover deze woning daarbij onbewoonbaar werd verklaard, voor testellen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Haverschmidt maakte indertijd deel uit van de commissie van onderzoek van dit perceel en heeft toen meegewerkt tot onbewoonbaar verklaring. Spr. heeft de woning thans weer bezocht eiT hij vond een veel beteren toestand. Zichtbare verbeteringen aan den achtergevel zijn een nieuwe goot, een nieuwe schoorsteen, een toege- metseld raam en een klinkerwegje tusschen achtermuur en stadswal, terwijl aan de voorzijde een nieuw raamko zijn en ventilatie boven de deur zijn aangebracht. De ruimte van het vertrek was reeds tijdens het onderzoek voldoende, maar het bezwaar dat de achtergevel voor meer dan de helft is gelegen onder den stadswal, zal niet kunnen worden opgeheven. Spr. zal gaarne met het voorstel mee gaan maar hij voegt er den wensch bij, dat burgemeester en wethouders den raad eerlang een nieuw voorstel tot onbewoonbaar verklaring van krotten zullen aanbieden. Veel valt er in dat opzicht nog te verbeteren, hoewel moet worden erkend, dat, ook met hulp van den raad, vele misstanden werden uit den weg geruimd. De onbewoonbaarverklaring moet zijn het dreigend zwaard, dat de verhuurders van krotten steeds boven het hoofd hangt, maar het behoeft geen betoog, dat het wapen veel van zijn scherpte verliest, als de maatregel al te spo radisch wordt toegepast. Spr. neemt de vrijheid, de zaak der arbeiderswoningen bij vernieuwing bij burgemeester en wethouders aan te bevelen. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder stemming aangenomen. 8 Voorstel van burgemeester en wethoudersom aan B. Feitsma voor den tijd van één jaar. ingaande 12 Mei 1899 te verhuren de beneden woning van het perceel plaatselijk bekend Arendstuin no. 4 3, tegen een huurprijs van ƒ130.en verder op nader door hen vast te stellen voorwaarden. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel besloten. 9. Voorstel van burgemeester en wethoudersom aan G. de Vries voor den tyd van één jaaringaande den 12 Mei 1899, te verhuren de benedenwoning van liet huis op den hoek van het Xoordvliet en den Oostersingel, plaat selijk gekwoteerd Oostersingel no. 2, tegen een huur van 1.50 per week en voorts op nader door hen vast te stellen voorwaarden Wordt overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten. De voorzitter sluit de vergadering. Stoom Hoek- en Steendrukkerij van N. Miedema Sc Co., Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 2