62 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 Juni 1899. duiking van belasting beschouwd, onverminderd de invor dering van het recht volgens de artt. 258 tot en met 260 der gemeentewet. Art. 6. Het constateeren van overtiedingen van art. 5 wordt, behalve aan de ambtenaren der plaatselijke belastingen en aan die genoemd in art. 8 van het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder opgedragen aan den markt meester en aan de gaarders der markt- en weeggeiden. Art. 7. Deze verordening treedt in werking met den 1 Janu ari 1900. 2°. VERORDENING op de invordering van het markt- en weeggeld voor het gebruik van de veemarkt en van de daarop geplaatste weegtoestellen. Art. 1. De invordering van het markt- en weeggeld geschiedt bij wijze van gadering. De gaarders worden door burgemeester en wethouders benoemd. Deze voorzien hen van eeno instructie, waarin mede wordt bepaald de wijze van verantwoording der door hen geïnde gelden. Deze instructie wordt den raad medegedeeld. De gaarders zijn voorzien van een onderscheidingsteeken, door burgemeester en wethouders vast te stellen. Art. 2. Zij, die vee ter markt wenschen te brengen, doen daarvan opgave aan den gaarder met vermelding van het getal en soort van vee. Voor zoover verschillende gaarders zijn aangesteld, moet dit geschieden aan den gaarder, die bijzonder belast is met het innen van de marktgelden voor het soort van vee, dat ter markt zal worden gebracht. Art. 3. Het weeggeld moet betaald worden aan den gaarder, die met de inning daarvan is belast. Art. 4. Ingeval van verschil tussehen hem, die vee ter markt brengt en den gaarder omtrent het verschuldigd recht, is eerstgenoemde verplicht, het van hem gevorderde te voldoen, behoudens zijne bevoegdheid tot het indienen van bezwaar bij burgemeester en wethouders, die daarop in hoogste ressort beslissen. Art. 5. Deze verordening treedt in werking met den 1 Janu ari 1900. 7. Voorstel van burgemeester en vjethouders tot vast stelling van eene verordening omtrent het verleenen van pensioen aan toekomstige gemeente-ambtenaren. De beraadslaging wordt geopend. De heer Oosterhoff meent burgemeester en wethouders een woord van erkentelijkheid niet te mogen onthouden voor den spoed, waarmede zij deze zaak hebben voorbe reid. Het doet hem daarom leed, dat hij thans moet voor stellen om te remmen. Eenige leden zijn met hem van oordeel, dat eene behandeling van dit voorstel in de sectiën wenschelijk is. Spr. doet daarom het voorstel, de behandeling uit te stellen en een onderzoek in de sectiën te laten vooraf gaan. De Voorzitter is door den heer Oosterhoff vooraf in kennis gesteld met het voornemen om een sectie-onderzoek voor te stellen. Hij heeft derhalve gelegenheid gehad dien aangaande van gedachten te wisselen met zijne medeleden van het dagelijksch bestuur. Burgemeester en wethouders achten sectie-onderzoek onnoodig, daar zij de zaak ge noegzaam voorbereid oordeelen om in deze vergadering te worden afgedaan, doch zij meenen zich tegen de ge vraagde behandeling in de sectiën niet to moeten ver zetten en laten dus de beslissing omtrent het voorstel van den heer Oosterhoff gaarne aan den raad over. Het voorstel van den heer Oosterhoff wordt in stemming gebracht en aangenomen met 11 tegen 7 stemmen, die van de heeren Beueker Andreae, Beekhuis, Haverschmidt, van Ketwieh Verschuur, Wolff, Theunisse en Troelstra. De Voorzitter stelt voor, een termijn te bepalen, binnen welken het onderzoek in de sectiën moet zijn afgeloopen. Na gehouden overleg wordt bepaald, dat dit binnen 3 I weken moet zijn afgeloopen. De heer Du pare bekomt, mot verlof van de vergadering het Avoord, om tot burgemeester en wethouders drie vragen te richten, betreffende den stand van zaken van 1. de stoom-stroocartontabriek, met het oog op art. 14, 3e lid, in verband met art. 21 der hinderwet; 2. de aanvraag van de firma Ribbink van Bork Co., om verlenging van hunne concessie tot exploitatie van telephonische verbindingen in deze gemeente 3. de stichting yan een nieuw post- en telegraafgebouw. Ad. lum. De heer Duparc brengt in herinnering, dat, blijkens door burgemeester en wethouders in de maand April j.l. gedane openbare bekendmaking, de directie van de stoomcartonfabriek, ter voldoening aan art. 14, le lid der hinderwet, tot hun college aanvraag heeft gedaan om eene nieuwe vergunning tot het exploiteeren van haar door brand gedeeltelijk vernielde, doch te herstellen fa briek dat burgemeester en wethouders hunne beslissing binnen den bij art. 8, le lid, dier wet voorgeschreven termijn van een maand niet konden nemen en daarom, mede blijkens openbare bekendmaking, ingevolge het 2e lid van dat art., hunne beslissing hebben verdaagd. Sedert zijn verscheidene weken verloopen. Inmiddels werd met het herstellen der fabriek krachtig begonnen en wordt, zijn sprekers informatiën juist, reeds sedert eenigen tijd ook in het vernieuwd gedeelte gewerkt, zonder vergunning. Spr. wijst op art. 21 der hinderwet, waarbij is bepaald, dat het voortzetten der werkzaamheden in eene inrichting door het gemeentebestuur verboden en, desnoods, de in richting gesloten wordt, indien de inrichting zonder de vereischte vergunning in werking is. Spr. vraagt nu aan burgemeester en wethouders, of dit laatste inderdaad het geval is en zoo ja, of het voortzetten der werkzaamheden door hun college is verboden De Voorzitter herinnert er aan, dat de zaak derstroo- cartonfabriek reeds korten tijd na den brand in besloten zitting is besproken en dat bij die gelegenheid de heer Duparc te kennen gaf, dat burgemeester en wethouders te dien aanzien in een zeer moeielijke positie verkeerden en een groote verantwoordelijkheid hadden te dragen. Dit is inderdaad gebleken het geval te zijn. Thans kan bij mededeelen, dat het uitvoerig rapport van den directeur der gemeentewerken omtrent de aanvraag om vergunning is ingekomen en dat de beslissing van bur gemeester en wethouders hierover zeer aanstaande is. Wat art. 21 der hinderwet betreft, burgemeester en wethouders hebben gemeend dit niet in al zijn gestreng heid te moeten toepassen, ten einde op eenigszins groote Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 Juni 1899. 63 schaal een proef mogelijk te maken, die thans in de fabriek genomen wordt met een meermalen herhaald gebruik van hetzelfde water voor de cartonfabricage. Het welslagen toch van deze proef achten burgemeester en wethouders in de gegeven omstandigheden van over groot belang. De heer de la Faille is den heer Duparcdankbaar.dat hij deze vraag aan de orde heeft gesteld en den Voorzitter voor diens toelichting, welke hem echter niet in alle opzichten bevredigt. De heer Duparc vroeg of ook met de machines, die eene uitbreiding beöogen van het vroeger bestaande en thans nieuw herbouwde gedeelte der fabriek, wordt gewerkt, terwijl art. 21 der hinderwet burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft, de inrichting te sluiten, indien deze zonder de vereischte vergunning werkt. Desniettegenstaande werkt de fabriek voortdurend. De voorzitter gaf ten antwoord, dat proeven worden genomen, om het fabriekswater meer dan eenmaal te gebruiken. Een voorloopig resultaat van die proeven is thans reeds merkbaar in het grachtswater, dat weer een doordringenden stank begint te verspreiden. Wij mogen ons nog geluk kig rekenen, dat niet, zooals vroeger, in April of Mei het water reeds werd bedorven. Spr. zou liever hebben gozien, dat de werkzaamheden in de fabriek werden gestaakt, totdat eene definitieve be slissing was genomen. In verband met de verklaring van den voorzitter, dat het besluit van burgemeester en wethouders spoedig zal worden genomen, legt spr. zich er bij neer. Hij herinnert echter aan een bezwaarschrift, door eenige ingezetenen ten vorigen jare ingezonden aan burgemeester en wethouders, waarin op het groote euvel vandeafwnte- riug der fabriek in de Potuiarge nadruk wordt gelegd. In de maand April is door diezelfde commissie van inge zetenen een bezwaarschrift aan burgemeester en wethou ders ingediend, waarin met klem van redenen wordt aan gedrongen op het niet verleenen der vergunning, of subsi diair, die althans niet te verleenen, wanneer het afvalwater niet voldoende wordt gezuiverd. Intusschen is de wijze, waarop het fabriekswater afdoende kan worden gezuiverd zonder te groote kosten, voorloopig nog een onopgelost vraagstuk. Spr. vertrouwt, dat uit het resultaat der overwegingen van burgemeester en wet houders zal blijken, dat rekening is gehouden met de be zwaren, in meergenoemd adres ontwikkeld tegen het ver leenen der vergunning. De heer Duparc zegt, dat de geachte laatste spr. hem is voorkomen met het betuigen van dank aan den voor zitter voor de door dezen verstrekte inlichtingen. Gaarne sluit hij zich thans bij deze dankbetuiging aan. Nu intusschen de voorzitter in eene openbare raads vergadering mededeeling heeft gedaan van wat door spr. in eene besloten vergadering werd gezegd, meent hij zich ook te moeten veroorloven, in het openbaar hierover te spreken. Hij neemt niets terug van de door hem in comité gesproken woorden en wil nog altijd erkennen, dat bur gemeester en wethouders in de onderwerpelijke zaak staan voor een zeer moeilijk geval en geen geringe verantwoor delijkheid op zich laden, hetzij bij het verleenen, heizij bij het weigeren der aangevraagde vergunning. Doch dit betreft niet de door spr. gedane vraag, of door burge meester en wethouders art. 21 der hinderwet is toegepast. Ad Hum. De heer Duparc wijst er op, dat in de ver gadering van 18 Maart j.l. werd ter tafel gebracht een adres van de firma Ribbink van Bork Co.om ver lenging van hunne met 1901 eindigende concessie tot het exploiteeren van telephonische verbindingen in deze gemeente, omdat toen werd besloten, dit adres aan bur gemeester en wethouders om bericht en raad te zenden. Ofschoon sedert bijna drie maanden zijn verloopen, is het advies van burgemeester en wethouders nog niet ingekomen. Intusschen dringt de tijd. Toen in 1897 door de Hooge Regeering was besloten tot invoering met 1 October van dat jaar van den Rijks intercommunalen telephoondienst, wendde de Kamer van koophandel en fabrieken zich al spoedig tot den minister van waterstaat, om thans ook Leeuwarden zoo spoedig mogelijk in het Rijks intercommunale telephoonnet te doen opnemen. Toen hierop geen antwoord inkwam, herhaalde de Kamer in het begin van 1898 haar verzoek, waarbij zij werd gesteund door burgemeester en wethouders en door de vereeniging Nijverheid". Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot het toekennen van de noodige gelden voor de uitbreiding van het intercommunale telephoonnet werd door den minister verklaard, dat in 1898 nog niet aan het geuite verlangen zou kunnen worden voldaan, doch in 1899 ook Leeuwarden in het genoemde net zou worden opgenomen. Sedert eenigen tijd is van rijkswege reeds een begin gemaakt met de voor de aansluiting noodige werkzaam heden, en waarschijnlijk zal het niet lang duren, of van rijkswege is alles voor de aansluiting tot stand gebracht. Het zal echter niets baten, zoolang niet andere tele- phoonlijnen in deze gemeente aangelegd en de oude en verouderde toestellen niet vervangen zijn door andere, die geschikt zijn voor den intercommunalen telephoondienst. De genoemde firma zal echter uit den aard der zaak- wel niet zijn te bewegen zich de kosten van een en ander te getroosten, indien hare concessie niet wordt verlengd. Doch welk vreemd figuur zal de gemeente dan tegen over het Rijk maken, indien zij, op de mededeeling, dat alles van rijkswege gereed is voor de aansluiting, zal moeten antwoorden, dat te Leeuwarden van den inter communalen dienst nog geen gebruik kan worden gemaakt, omdat daar nog niets er voor gereed is Er is, gelijk wel geen breed betoog zal vereischen, een groot belang bij de zaak betrokken. Om van do geabon neerde particulieren niet te spreken, denkt spr. aan zoo vele handelaren, die op den telephoon zijn geabonneerd, en ook aan hen, die steeds op de intercommunale aan sluiting wachten, om zich te abonneeren. Spr. vraagt daarom burgemeester en wethouders, of de raad nu niet spoedig van hen mag tegemoet zien het van hen gevraagd advies op het adres van de firma Ribbink van Bork en Co. De Voorzitter antwoordt, dat het adres met de stukken een omvangrijk onderzoek vorderen en thans in handen zijn van den directeur der gemeentewerken om advies. Hij kan nog niet bepaald zeggen wanneer burgemeester en wethouders het advies aan den Raad zullen uitbrengen, doch de gedane vraag geeft voldoende aanleiding, om bij den directeur op spoed aan te dringen. De heer Duparc dankt voor de verstrekte inlichtingen, doch kan moeilijk verklaren, bevredigd te zijn. Het komt hem voor, dat drie maanden meei dan genoeg mogen worden geacht voor het onderzoek van eene betrekkelijk eenvoudige zaak. De Voorzitter doet opmerken, dat de verleende concessie nog loopt tot de maand October van 't volgende jaar. Hij meent te weten, dat de concessienaris met de Re geering in onderhandeling is over de aansluiting aan het intercommunale net en dat deze bekend is met het feit dat met het vernieuwen der concessie van gemeentewege nog eenige tijd gemoeid is. Hij vreest dus niet, dat men voor het'geval zal komen te staan, door den laatsten spr bedoeld. De heer Troelstra zegt, dat bij de concessie-aanvrage tevens werd medegedeeld, dat de firma Ribbink van Bork en Co. in eene naamlooze vennootschap is overgaan en deze de te verleenen concessie zou aanvaarden. Van die vennootschap zijn natuurlijk de statuten moeten worden opgevraagd, wat tot vertraging aanleiding heeft gegeven. Thans zijn de stukken bij den Directeur der Gemeente-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 3