70
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 Juli 1899.
wenschelijk. Als een ambtenaar, die aanspraak op ge
meente-pensioen heeft, in het rijks-pensioenfonds wordt
opgenomen, zal hij niet meer behoeven te betalen. De
Kaad zal bij elk zoodanig geval kunnen beslissen, de reeds
gestorte bijdragen al of niet terug te geven.
Als voorbeeld noemt hij onderwijzers, die hoewel in dienst
der gemeente werkzaam, naderhand toch in het genot van
rijks-pensioen kunnen worden gesteld.
Ten opzichte van dergelijke ambtenaren zal de voor
gestelde toevoeging noodig zijn.
De heer Wolff acht het voorbeeld van den heer Bekhuis
niet gelukkig gekozen. Een onderwijzer heeft volgens de
wet op het L. O. aanspraak op rijks-pensioen. Daarvoor
wordt hem doorloopend 2 °/0 op zijne jaarwedde gekort.
Hij zal. dus geen aanspraak op gemeente-pensioen kunnen
maken, ergo niet behoeven te storten.
De heer Bekhuis zegt, dat de heer Wolff de opmerking
heeft gemaakt, dat zijn voorbeeld slecht zou zijn gekozen.
Die geachte spreker heeft echter niet zijne bedoeling be
grepen. Hij had met onderwijzers op het oog de gymnas-
tiek-onderwijzers en onderwijzeressen aan de bewaarscho
len. De mogelijkheid bestaat, dat deze personen nader
hand in het genot van rijks-pensioen worden gesteld. Spr.
blijft bij zijne meening, dat, indien een ambtenaar rijks
pensioen kan komen te genieten, het wenschelijk is daar
omtrent bij de verordening te voorzien, opdat het dan
duidelijk blijke, dat hij van elke bijdrage wordt vrijgesteld.
De Raad kan zich omtrent de teruggaaf van reeds gestorte
bijdragen bij elk bijzonder geval uitspreken.
Het voorstel van rapporteurs wordt daarop in stemming
gebracht en aangenomen met 16 tegen 2 stemmen, die
van de heeren Troelstra en Wolff.
Daarna wordt het aldus gewijzigde art. 3 zonder stem
ming vastgesteld.
De artt. 4, 5 en 6 worden zonder discussie of hoofde
lijke stemming aangenomen.
Art. 7. Buiten het geval, voorzien bij art. 4 laatste lid,
waarin de raad, op voorstel van burgemeester en wethou
ders, omtrent het verleenen van pensioen, voor zoover
daarop geen aanspraak bestaat, beslist en het bedrag daar
van vaststelt, worden alle pensioenen verleend door bur
gemeester en wethouders op aanvrage van belanghebbenden.
Bij de aanvrage moet, indien het eervol ontslag is ver
leend door andere bevoegden dan de raad of burgemeester
en wethouders, het besluit tot ontslag worden overgelegd.
De ongeschiktheid, bedoeld bij art. 1 sub 5., moet aan
burgemeester en wethouders blijken uit eene verklaring
"van twee door hen aan te wijzen geneeskundigen. Indien
de twee deskundigen niet tot overeenstemming kunnen
komen, wordt door burgemeester en wethouders een derde
aangewezen, wiens uitspraak beslist.
Indien dit onderzoek leidt tot het toekennen van pen
sioen, worden de kosten daarvan door den gepensioneerde
vergoed.
Rapporteurs stellen voor het laatste lid van dit artikel
te doen vervallen.
De Voorzitter deelt mede, dat bij burgemeester en wet
houders hiertegen geen overwegend bezwaar bestaatzij
meenen echter te moeten opmerken, dat de kosten van
het geneeskundig onderzoek door aanneming der voorge
stelde wijziging steeds ten laste der gemeente zullen ko
men. Wel zal dit onderzoek in den regel kunnen geschie
den door de gemeente-geneesheeren, doch dezen zullen
evenals zulks bij het rijk geschiedt, voor elke keuring
afzonderlijk dienen te worden gedefroyeerd.
De heer Hijlkema wenscht aan deze alinea eene andere
strekking te geven. Z. i. moet worden voorkomen, dat
ambtenaren zich geneeskundig laten onderzoeken, in de
hoop dat zij ongeschikt voor den dienst worden bevonden,
waardoor de gemeente noodeloos op kosten wordt gejaagd.
Het is voldoende, dat daartoe in de laatste alinea van art.
7 tusschen „onderzoek" en „leidt" worde gevoegd het
woord „niet".
De heer Konter is het met den heer Hijlkema eens,
dat de personen die zich laten onderzoeken, in de hoop
ongeschikt te worden bevonden, zelf de kosten van dit
onderzoek moeten betalen. De gemeente mag die kosten
niet voor hare rekening nomen.
De Voorzitter acht het bezwaar van de beide vorige
sprekers niet overwegend. Men dient niet uit het oog te
verliezen, dat een aanvraag om pensioen wordt voorafge
gaan door het eervol ontslag, zoodat, als een ambtenaar
bij het geneeskundig onderzoek nog geschikt voor den
dienst blijkt te zijn, hij zijne betrekking mist, geen pen
sioen ontvangt en bovendien de kosten zijner keuring
moet betalen.
Dit laatste nu acht hij onbillijk, terwijl mag worden
aangenomen, dat weinigen zich zonder grond aan die
kans zullen blootstellen.
De heer Bekhuis wijst er op, dat de keuring door eene
commissie, door burgemeester en wethouders aan te wijzen,
moet geschieden. Het onderzoek is in het belang der
gdtneente. Om deze redenen meenen rapporteurs, dat de
kosten voor hare rekening dienen te komen.
De heer Hijlkema dient thans een amendement in, om
in de slot-alinea van art. 7 tusschen „onderzoek" en „leidt"
te voegen „niet".
De heer Troelstra was niet voornemens, zich in het debat
te mengen. Toch moet hij er op wijzen, dat volgens art. 1
ambtenaren eerst na bekomen eervol ontslag aanspraak
op pensioen hebben. Een ambtenaar zal zich dus niet
lichtvaardig blootstellen aan het gevaar, om zijne betrek
king te verliezen en geen pensioen te bekomen.
In dit geval zou hij volgens het amendement ook nog
de kosten van onderzoek moeten betalen. Spr. noemt dit
een absurditeit.
De heer Du pare moet den heer Hijlkema er op wijzen
dat bij aanneming van zijn sub-amendement het noodig
zal zijn het laatste lid van art. 7 te wijzigen. Als toch
het onderzoek niet leidt tot het toekennen van pensioen,
kan er geen sprake zijn van een „gepensioneerde." Het
zou dan moeten zijn „aanvrager."
Het amendement van den heer Hijlkema wordt hierop
in stemming gebracht en verworpen met 15 tegen 3 stera
men, die van de heeren Konter, Oosterhoff en den voorsteller.
Artt. 7 en 8 worden hierna zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld, art. 7 met weglating van de laatste alinea.
Art. 9. De gepensioneerde, die tot gevangenisstraf is
veroordeeld, mist gedurende den tijd, waarop het vonnis
kan worden ten uitvoer gelegd, totdat die straf is onder
gaan of kwijtgescholden, het genot van het verleende pen
sioen.
Deze bepaling betreft niet den veroordeelde, die voor
waardelijk in vrijheid is gesteld, gedurende den tijd, dat
hij zich voorwaardelijk in vrijheid bevindt.
De raad kan echter in het gevalin het eerste lid
bedoeld, over het pensioen, dat den gepensioneerde niet
wordt uitgekeerd, beschikken ten behoeve van diens vrouw,
kinderen of ouders.
De heer Menalda zoude gaarne willen weten de betee-
kenis van de woorden „het genot van het verleende pen
sioen."
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 2:> Juli 1899.
71
Is de bedoelin,
sioen voor
hij het pensioen
uvciii.- dat het genot is opgeschort en het pen- voorstel niet voldoende. Hij was het, die '/o wiWe
den veroordeelde wordt ter zijde gelegd, of dat heffen van jaarwedden beneden ƒ500.
sioen verbeurt zoolang hij de straf ondergaat Zijne motieven zijn in het verslag in den breedo uit
eengezet. Hij dient hierop een amendement in, om aan
De Voorzitter betreurt het, dat de heer van Ketwieh het voorstel van rapporteurs toe te voegen de volgende
V°SJamendement twh'ïmn1 dit lid is in 1893 de door den heer van dien grondslag, indien deze is beneden
Menalda besproken zinsnede vastgesteld zooals zij thans j „ƒ500.—
luidt, en hij zou dus de vraag beter kunnen beantwoorden
dan burgemeester eu wethouders, die zich bij het ontwer
pen der nieuwe verordening slechts hebben beziggehouden
met die artikelen, welke tengevolge van het door den
Raad aangenomen stelsel van pensioensbijdragen wijziging
behoefden.
De bepaling is trouwens voor zoover spr. bekend, nog
nooit toegepast, zoodat een bepaald antwoord op de vraag
van den heer Menalda moeilijk is te geven.
De heer Duparc zegt, dat het derde lid het antwoord
geeft op de door den heer Menalda gedane vraag. De bij
dat lid aan den Raad toegekende bevoegdheid, om in het
in het eersto lid bedoelde geval over het ingehouden
pensioen te beschikken ten behoeve van de vrouw, kin
deren of ouders van den veroordeelde, duidt geheel aan
dat het niet voor hem bestemd blijft.
De heer Beucker Andrea zegt, dat, na de gehouden
bespreking over dit artikel in de sectie, waarvan hij deel
uitmaakte, een nader onderzoek hem de overtuiging had
geschonken, dat deze bepalingen, overgenomen uit de
bestaande verordening, zeer goed kunnen blijven bestaan,
aangezien ze geheel in overeenstemming zijn met die in
de wet op de rijks-pensioenen.
Op grond daarvan hebben rapporteurs dan ook gemeend,
dit artikel te moeten blijven handhaven.
Art. 9 wordt hierna ongewijzigd vastgesteld.
Art 10. Van de ambtenaren, bedienden en werklieden,
die volgens deze verordening aanspraak op pensioen hebben,
wordt eene jaarlijksche bijdrage gevorderd wegens het
eventueel aan hen te verleenen pensioen, indien hun
pensioens-groodslag ƒ500.of meer bedraagt.
Do bijdrage bedraagt
2 van ee*> pensioens-grondslag, indien deze is 800.
of hooger
1'/, °/0 VMi dien grondslag, indien deze is 600.—
tot beneden 800.
1 van dien grondslag, indien deze is ƒ500.tot
beneden ƒ600.
De pensioensbijdrage wordt ingevorderd door inhouding
op de bezoldiging en vervalt met do laatste uitbetaling
daarvan.
Rapporteurs stellen bij meerderheid van stemmen voor:
De eerste alinea van art. 10 onveranderd te behouden
en dit artikel vervolgens te doen luiden
„De bijdrage bedraagt
.,2°/0 van een pensioensgrondslag, indien deze is
1500.of hooger
„2 °/0 van dien grondslag, indien deze is 1000.— tot
„beneden 1500.
°/0 van dien grondslag, indien deze is 700.tot
„beneden ƒ1000
„1 °/0 van dien grondslag, indien deze is ƒ500.tot
„boneden ƒ700.
en verder het laatste lid van dit art. onveranderd vast
te stellen.
De Voorzitter verklaart, dat burgemeester en wethouders
tegen de wijziging, door rapporteurs voorgesteld, geen
bezwaar hebben.
De heer Bekhuis doet opmerken, dat rapportours hier
niet eenstemmig waren. Een van hen, hem zelf, is het
De Voorzitter geeft te kennen, dat burgemeester en
wethouders, waar zij met het voorstel van rapporteurs
kunnen medegaan, echter ernstig bezwaar hebben tegen
het amendement-Bekhuis. Spr. verwijst voor de zienswijze
van burgemeester en wethouders naar de memorie van
toelichting, doch kan hiermede niet volstaan.
In het rapport toch staat te lozen, dat het hier niet
alleen een finantiëel vraagstuk, maar wel degelijk een
beginsel-kwestie botreft. Spr. kan dit niet toegeven. Het
finantiëel bezwaar heeft in de eerste plaats gegolden. De zorg
voor de gemeente-financiën heeft bij de indiening van het
oorspronkelijke voorstel der zeven leden zeer zeker op den
voorgrond gestaan.
Toch acht ook spr. de heffing eener bijdrage van trak
tementen beneden de ƒ500 een beginsel-kwestie, maar
waarin hij niet aan de zijde van den heer Bekhuis staat.
Het verschil schuilt hierin, dat door burgemeester en
wethouders uitgesteld loon wordt geacht, wat in het rap
port een aal mors wordt genoemd.
Het is onbillijk hier te spreken van een „aalmoes". Als
een werkman, die zijn 65 jaar heeft volbracht, een reeks
van dienstjaren telt en zijn geheele leven voor een loon
van niet meer dan ƒ500.per jaar hard heeft moeten
werken, ten slotte een pensioen ontvangt van hoogstens
2 3 zijner belooning, dan mag men zeggen, dat hij zijn
pensioen ook zonder dat daarvoor eene bijdrage is
betaald heeft verdienden is het woord „aalmoes
voor zoodanig pensioen z. i. alleszins misplaatst.
De heer Duparc moet zich tegen het araendement ver
klaren. Er is bij de voorstellen over deze zaak meer dan
eens in vergelijking getreden met de rijkswet op het pen
sioneeren van ambtenaren. Het zij spr. vergund, thans
ook een beroep op deze wet te doen. Daarbij nu is be
paald, dat van jaarwedden beneden f 400 geen bijdrage
voor pensioen wordt gevorderd. De geachte voorsteller
wil echter zelfs het geringste bedrag met eene korting
hebben getroffen. Voor iemand met 500 per jaar zou
de korting bedragen 2.50, of 5 cent per week. Opper
vlakkig schijnt dit niet veel. Maar het is wel veel voor
menschen, die zoodanig inkomen hebben.
Het is burgemeester en wethouders genoegzaam bekend,
hoe velen met ƒ10 in de week zelfs niet bij machte zijn,
hunne kinderen naar de scholen, waar heffing van school
geld plaats heeft, te zenden, en ze mitsdien naar de koste-
looze school worden gezonden. Er is voor een huisgezin,
dat van nog geen tien gulden in de week moet leven, in
nog zooveel te voorzien, ook buiten de meest dringende
behoeften, zooals voor het geval van ziekte en andere bui
tengewone omstandigheden. En wat zal de geheele kor
ting bedragen Het zal zoo gering zijn, dat dit alléén
reeds een motief zou moeten zijn, niet op het voorstel in
te gaan.
De heer Jansen kan zich geheel vereenigen met het
door den heer Duparc gesprokene. Al is eene korting
van '/i miniem, toch zal de betaling bij een inkomen
van f 500, en daar beneden zwaar vallen, te zwaar zelfs.
Maar er is nog een andere reden, die tegen de voorge
stelde heffing van !/j pleit.
In deze vergadering hebben twee leden zitting, die met
sterftetabellen bekend zijn. Zij kunnen weten, dat zelfs
de kleinste pensioen-bijdrage voor werklieden, die hun
geheele leven met 500 en minder moeten rondkomen,
weggegooid geld is. Want de levensvoorwaarden zijn voor
die nijvere klasse zóó ongunstig, dat het bereiken van den
65 jarigen leeftijd eene uitzondering mag worden genoemd.