74 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 Juli 1899. Art. 7. Buiten het geval, voorzien bij art. 4 laatste lid, waarin de Raad, op voorstel van burgemeester en wethouders, omtrent het vcrleenen van pensioen, voor zoover daarop geen aanspraak bestaat, beslist en het bedrag daarvan vast stelt, worden alle pensioenen verleend door burgemeester en wethouders op aanvrage van belanghebbenden. Bij de aanvrage moet, indien het eervol ontslag is ver leend door andere bevoegden dan de Raad of burgemeester en wethouders, het besluit tot ontslag worden overgelegd. De ongeschiktheid, bedoeld bij art. 1 sub b., moet aan buigemeester en wethouders blijken uit eene verklaring van twee door hen aan te wijzen geneeskundigen. Indien de twee deskundigen niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt door burgemeester en wethouders een derde aangewezen, wiens uitspraak beslist. Art. 8. De pensioenen gaan in met den dag, volgende op dien, waarop de bezoldiging is opgehouden. Zij worden per maand uitbetaald, telkens voor een twaalfde, tenzij de gepensioneerde aan eene betaling per kwartaal de voorkeur mocht geven. Bij overlijden wordt het pensioen uitbetaald tot het einde der maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad. Art. 9. De gepensioneerde, die tot gevangenisstraf is veroor deeld, mist gedurende den tijd, waarop het vonnis kan worden ten uitvoer gelegd, totdat die straf is ondergaan of kwijtgescholden, het genot van het verleende pensioen. Deze bepaling betreft niet den veroordeelde, die voor waardelijk in vrijheid is gesteld, gedurende den tijd, dat hij zich voorwaardelijk in vrijheid bevindt. De raad kan echter in het geval, in het eerste lid bedoeld, over het pensioen, dat den gepensioneerde niet wordt uitgekeerd, beschikken ten behoeve van diens vrouw, kinderen of ouders. Art. 10. Van de ambtenarenbedienden en werkliedendie volgens deze verordening aanspraak op pensioen hebben, wordt eene jaarlijkscho bijdrage gevorderd wegens het eventueel aan hen te verleenen pensioen, indien hun pensioens-grondslag 500.of meer bedraagt. De bijdrage bedraagt 2'/j van een pensioensgrondslag, indien deze is f 1500.of hooger. 2 van dien grondslag, indien deze is 1000.tot beneden 1500.—. I1/, van dien grondslag, indien deze is/700.tot beneden 1000. 1 van dien grondslag, indien deze is 500.tot be neden 700. De pensioensbijdrage wordt ingevorderd door inhouding op de bezoldiging en vervalt met de laatste uitbetaling daarvan. Art. 11. Teruggave van betaalde pensioensbijdragen wordt alléén verleend aan den ambtenaar, bediende of werkman, die wegens invaliditeit, ziels- of lichaamsgebreken eervol is ontslagen, doch wegens te korten diensttijd geen aanspraak op pensioen kan doen gelden en niet voor toekenning van pensioen, ingevolge art. 4 laatste lid, in aanmerking komt. Art. 12. Alle geschillen omtrent de uitlegging en toepassing dezer verordening worden, behoudens beroep op den Raad, door burgemeester en wethouders beslist. Art. 13. Deze verordening is alléén van toepassing op de amb tenaren, bedienden en werklieden, die op 1 Juli 1899 of later, tengevolgo van eene vaste aanstelling, in dionst treden van de gemeente of van eene gemeentelijke instelling. Voor hen, die op genoemden datum met eene vaste aanstelling in dienst zijn, blijft de verordening van 27 Juni 1S93 (gemeenteblad no. 32) onveranderd van kracht. 6. Motie van den heer S. Jansenbetreffende wijziging van artikel 243 der gemeentewei. Deze motie luidt „De Raad der gemeente Leeuwarden van oordeel, dat wijziging van art. 243 der gemeentewet noodzakelijk is, ten einde de hoofdelijke omslag of andore directe belasting naar het inkomen of naar de vertering volgens het stelsel van progressie toepassing te doen er langen, besluit, in dien geest bij de Hooge Regeering daarop aan te dringen." De Voorzitter wijst op de bepalingen van het reglement van orde voor de vergaderingen van den Raad, welke inhouden, dat in de eerste plaats de voorsteller hot woord bekomt om zijne motie toe te lichten. De Raad kan daarna besluiten, of zij in overweging moet worden geno men en ten slotte, of eene onmiddellijke behandeling wen- schelijk is, of dat zij in handen van eene commissie worde gesteld. De heer Jansen hierop het woord verkregen hebbende zegt het navolgende Mijnheer de Voorzitter 't Is mij duidelijk geworden, dat de motie, in de vorige vergadering door mij ingediend, eenige nadere toelichting behoeft, om verkeerde gevolgtrekking daaromtrent uit to sluiten en de bedoeling daarvan beter te doen uitkomen. De bedoeling was volstrekt niet om een beginselquaestie aanhangig te maken, ook niet om een voorstelling of juiste omlijning te vormen voor meerdere of mindere progressie in zake de gemeentebelasting, evenmin om mijn standpunt omtrent dat beginsel te ontvouwen, ofschoon niet te ver mijden is, dat zulks een enkele maal doorschemert. 't Was mij in hoofdzaak te doen om, in navolging van andere gemeenten, een besluit van den Raad onzer ge meente uit te lokken omtrent het al of niet wenschelijke eener wijziging van art. 243 der gemeentewet en daarvan openlijk uiting te geven, waarvan het gevolg kon zijn daarvoor alsdan bij de regeering aan te dringen. Het vermoeden lag bij mij voor de hand, dat in deze vergadering eene meerderheid te vindon zou zijn, die het wenschelijke daarvan inzag. Aanleiding tot dat vermoe den vond ik in hetgeen voorgevallen is in de raadsver gadering van 9 Mei j.l., waar een motie van het geacht medelid Konter met 15 tegen 6 stemmen is aangenomen „om, in afwachting van de mogelijke wijziging van art. 243 der gemeentewet, de behandeling van punt 10 der agenda, (de vaststelling van eene verordening tot het heffen van een hoofdelijken omslag, welke concept-verordening reeds was ingericht en gewijzigd overeenkomstig het nieuwe art. 243) te verdagen tot het volgende jaar." Uit het toen gevoerde debat bleek, dat er waren, die ook het bewuste art. als belemmerend en in verkeerde richting werkend beschouwden. Ook burgemeester en wethouders verklaren in de Memorie van Antwoord op het verslag van de commissie van rap porteurs uit de sectiën, aangaande het onderzoek omtrent de concept-verordening op het heffen van een hoofdelijken omslag naar het inkomen, dat de aangeslagenen in de eerste 17 klassen in een ongunstiger conditie zullen komen, daar het belastbaar inkomen, waarnaar de aanslag geschiedt, hooger voor hen zal worden, terwijl in de hoogere klassen het tegenovergestelde het geval zal zijn. Is dat op zich-zelf al reeds niet genoeg, dat bij de zeer Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 Juli 1899. 75 geringe progressie, aanwezig in onzen bestaande hoofdelijken omslag, vervolgens naar aanleiding van het met 1901 in werking tredende art. 243, dat weinig opklimmende zal ophouden te bestaan Is alleen daarom wijziging niet wenschelijk, ja noodzakelijk, en zullen de hoogstaangesla genen in onze genaoente er mee gediend zijn, dat er min der (al is dat voor ieder hunner slechts een klein bedrag) van hen gevorderd wordt, om dit te leggen op de schou ders der laagstaangeslagenen, op hen die kleine inkomsten hebben en weinig verdienen terwijl nog bovendien over het geheel het belastbaar inkomen zal dalen Is zulks te rijmen met het algemeene streven naar maatschappelijke rechtvaardigheid in zake belastingstelsels, om te heffen naar de draagkracht, en op te klimmen in aanslag waar die draagkracht het sterkst is, waar betaald kan worden uit een overvloed van inkomen Dat streven betreft volstrekt niet de verkleining of ge deeltelijke vernietiging van den rijkdom, het vraagt slechts iets van der rijken grooten overvloed, het vraagt een wei nig voor de verplaatsing van een klein gedeelte naar der zwakken kant. En de Raad dezer gemeente is een voldoende waarborg, dat bij mogelijko wijziging van art. 243waarbij aan gemeentebesturen de bevoegdheid wordt overgelaten, om te heffen naar plaatselijke behoeften en omstandigheden, de progressie niet te hoog wordt opgevoerd) en ware het dat de heffing onzer gemeentebelasting op denzelfden grondslag werd doorgevoerd dan tot dusver, misschien dat niemand aanmerking zou maken, men is er aan gewoon geraakt. Doch nu die heffing nog iets in verkeerde richting zal werken, nu zijn de oogen opengegaan. Bovendien waart hier een spook rond, een vreeselijk spook voor angstige zielen, dat wanneer meerdere pro gressie werd ingevoerd, de vormogenden do stad zouden verlaten. Stond dit ook maar eenigszins met mijne motie in verband, dan zou ik hier veel van kunnen zeggen, nu dit echter niet zoo is zal ik het hierbij laten. En dat ik niet alleen sta met hot denkbeeld om krachtig aan te dringen op wijziging van art. 243, wordt bewezen in bijna ieder opnieuw verschijnend dagblad. De door mij den 27 Juni bij de indiening der motie genoemde ge meenten zijn sedert weer met een aantal vermeerderd. Te Assen is een vergadering gehouden tot oprichting van een provinciaal comité, waar bijeen kwamen 45 afge vaardigden van gemeenteraden, kiesvereenigingen en werk lied en-vereenigingen. De heer Smeenge, liberaal, lid der Tweede Kamer, daar aanwezig, wees er op, dat uit alle gemeenten van Drenthe gegevens moeten worden verschaft, en alle leden moeten meewerken, ten einde den Minister zoovéél mogelijk inlich tingen te kunnen verschaffen. Waar zooveel stemmen opgaan, behoeft Leeuwarden niet achter te blijven, alléén omdat wijziging voor onze ge meente misschien minder noodzakelijk wordt geacht dan voor vele andere gemeenten. Doch naar mijn bescheiden meening is die wijziging ook voor de gemeente Leeuwarden wel noodig. om de reeds door mij genoemde redenen, maar vooral omdat overeenkomstig het tegenwoordig bestaand art. 243 door burgemeester en wethouders een concopt-verordening op het heffen van hoofdelijken omslag is aangeboden, en waar het belastbaar inkomen (niettegenstaande de 17 eerste klassen worden verhoogd), zóó is gedaald, dat als equivalent een bij de burgerij gehate straatbelasting daarvoor zou ingevoerd moeten worden. Na het indienen der motie heb ik in de Gemeentestem no. 2490 een art. gelezen ook over dit onderwerp. Ook de lezing daarvan heeft mij niet veranderd in de mee- ning, dat niet door enkelen, maar door velen belangstelling in die wijziging moet worden betoond dat artikel draagt volstrekt niet het karakter van tegeningenomenheid voor wijziging, doch behandelt de zaak meer verschoonend, beschermend. Er zal echter meer licht opgaan door do behandeling van dit onderwerp in deze vergadering. Door het onderwerp van meer kanten te bezien, dan ik wellicht heb gedaan, zal wel blijkon welken weg diont ingeslagen te worden. En 't zij de meerderheid van oor deel is, eene afwachtende houding aan te nemen omtrent 's Ministers beslissing of zijne voorstellen in de Tweede Kamer, 't zij dat wordt aangenomen, zich te voegen bij cn mee te doen met de vele verzoekers om herziening van art. 243, liet belangstellend publiek weet dan, dat onze gemeenteraad zich ook mot ernst heeft beziggehouden over deze thans aan de orde zijnde belangrijke quaestie. Want dat het thans bestaande art. ook in onze ver gadering aller sympathie verdient, kan ik niet gelooven. De auteur van de afschaffing der progressie is ook niet altijd dat beginsel toegedaan geweest. Sedert dat Z.Ed. minister van binnenlnndsche zaken is geworden, heeft bij hem eene grooto karaktorveran'doring plaats gehad. Dezelfde geost van verandering, in dit art. neergelegd, spreokt ook uit de weorden door Mr. van Houten op den 18den Januari dezes jaars, in de vergadering der kies- vereeniging „De Grondwet" te den Hang gebezigd, toen hij uitriep „Het echte liberalisme strijdt tegen iedere klasse-bevoor- rechting, het wil van geen klasse-belangen hooren, wij hebben allo klnsse-bevoorrechting afgeschaft, eerst die van den adel, toen die van de censitairen, het ligt dus vol komen in de historische lijn van het liberalisme, dat we ook geen voorrechten voor de paupers scheppen." Welnu, wanneer dat het echte liberalisme moet heeten, is 't in strijd met alle begrip van humaniteit. Al wat klein is en zwak zal verdivijnon, tegenover al wat groot is en sterk, en wanneer in de verdeeling van belasting alles precies gelijk moet oprekenen, acht ik zulks een besliste protectie van het kapitaal. Daarom, meen ik, moeten allen, die in werkelijkheid humaan willen zijn, meehelpen tot de bevordering van eene billijke belastingverdeeling en iedero belemmering daarvan bestrijden en uit den weg zien te ruimen, dat is de bedoeling mijner motie. Op voorstel van den voorzitter wordt besloten do motie dadelijk in behandeling te nemen. De lieei Ouparc zegt, dat. zijns inziens, de voorsteller in zijne toelichting geheel in tegenspraak met zichzelven is geweest. Hij begon met te verklaren, dat zijne bedoe ling volstrekt niet was, eene beginsel-quaostie aanhangig te maken. Doch terstond liet hij er op volgen, dat het in hoofdzaak hem was te doen, om, in navolging van an dere gemeenten, een besluit van don Raad uit te lokken omtrent het al of niet wenschelijke eener wijziging van art. 243 der gemeenteweien om daaraan openlijk uiting te geven, waarvan het gevolg kon zijn, daarvoor alsdan bij de Regeering aan te dringen. Als een besluit in dezen zin nu niet zou raken een (w/insef-quaestie, dan weet spr. niet meer, wat een beginsel moet heeten, en zeer zeker zal het de meeste zijner medeleden evenzoo gaan. Dit echter daargelaten, acht spr. de motie geheel over bodig. Ware de heer Jansen er een paar maanden vroeger mede gekomen, er zou misschien iets vóór te zeggen zijn geweest. Doch wij hebben thans een door den minister van binncnlandsche zaken, op de interpellatie-Veegens, ten aanhoore van het geheele volk uitgesproken verklaring, dat eene wijziging van art. 243 der gemeentewet in be werking is. Wij hebben alzoo eerlang een voorstel van de Regeering te wachten. Waarom nu haar een adres in te dienen Spr. is van moening, dat in het woord van een minister der Kroon vertrouwen moet worden gesteld. Alleen in het geval, dat het te wachten Regeeringsvoorstel den Raad onvoldoende mocht voorkomen, zou er voor dezen aanleiding kunnen bestaan, zijne bezwaren tegen dat voorstel bij de Tweede Kamer in te brengen. De heer Troelstra zegt ongeveer het volgende Mijnheer de Voorzitter Op de toelichting der motie hebben we nu een nadere

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 4