110 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 10 October 1809.
handsche verhuring der zathe en landen op Wijlaarder-
buren, terug te nemen en in eene volgende vergadering
te doen behandelen.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot inge-
bruikgeving van een lokaal in het Gymnasium voor eene
te houden cursus in tuinbouwkennis
Conform de conclusie van dit voorstel wordt zonder
discussie of hoofdelijke stemming besloten
een lokaal in het achtergedeelte van het gymnasium
gebouw tot wederopzeggingaan den Rijkstuinbouw-
leeraar in gebruik af te staan voor het geven vanonder-]
richt aan onderwijzers, die zich wenschen te bekwamen
voor de akte lager onderwijs tuinbouwkunde, op voor
waarden, nader door burgemeester en wethouders vast
te stellen.
9. Voorstel var, burgemeester en wethouders om aan
den Nederl Onderwijzersbondafd. Leeuwardeneen lo
kaal in school 10 in gebruik af te staan voor hel houden
van een cursus.
Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel wordt
zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten:
aan het bestuur der afd. Leeuwarden c. a. van den
Nederlandschen onderwijzersbond, tot wederopzegging des
Zaterdags van 2 tot 8 uur en des Woensdags van 5 tot
8 uur 's namiddags, een lokaal in gemeenteschool no. 10,
met gebruik van vuur en licht, af te staan tot het houden
van een cursus ter verkrijging der hoofdakte, tegen
eene jaarlijksche vergoeding van 20.
10. Voorstel van burgemeester en wethouders lot onder-
handschen aankoop van een kelder cnder de openbare straat
aan hel Gouverneursplein.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt conform
de conclusie van dit voorstel besloten van den heer Mr.
Julius Verwer aan te koopen de kelders, behoorende bij
zijn huis, plaatselijk gekwoteerd Gouverneursplein no. 35,
ten kadaster bekend gemeente Leeuwarden in sectie A no.
970, voor zoover die kelders onder het plein liggen en
dus met uitzondering van het gedeelte onder het trottoir,
op de overgelegde teekening aangeduid, tegen eene koop
som van 350.— onder voorwaarde, dat de verkooper
alle kosten van de werken, die als gevolg van het afbre
ken en het dempen van de kelders aan zijn huis moeten
worden verricht, als het maken van een riool tot loozing
van menage- en hemelwater, van een stankvrijen kolk,
van een kozijn met deur, van een nieuw cokeshok enz.,
voor zijne rekening neme en verder op voorwaarden,
door burgemeester en wethouders nader vast te stellen.
11. Voorstel van burgemeester en wethouders lot wijzi
ging der verordeningregelende hef openbaar lager onder
wijs. (Zie bijlage no. 35 tot het verslag van 's raadshan-
delingen.)
Overeenkomstig dit voorstel wordt zonder discussie of
hoofdelijke stemming besloten, te nemen het navolgend
besluit
De Raad der gemeente Leeuwarden
overwegende, dat termen aanwezig zijn tot wijziging
van artikel 12 der verordening tot regeling van het open
baar lager onderwijs in de gemeente, opnieuw vastgesteld
bij Raadsbesluit van 4 September 1894, gewijzigd bij Raads
besluit van 2(5 Januari 1897.
Gelet op de artikelen 16, 17 en 18 der wet tot regeling
van het lager onderwijs
Besluit
de verordening tot regeling van het openbaar lager
onderwijs, opnieuw vastgesteld den 4 September 1894
(Gemeenteblad no. 15), gewijzigd den 26 Januari 1897
(Gemeenteblad no. 8), nader te wijzigen als volgt
Art. 12 laatste lid te lezen
„Aan de school voor meisjes
„dezelfde vakken, met uitzondering van het handteeke-
,,nen, zoomede de nuttige en fraaie handwerken."
12. Voorstel van burgemeester en wethouders tot hel
opnieuw vaststellen van verordeningen op het heffen van
marktgeldvan schoolgeld aan de onderscheidene gemeen-
lijke inrichtingen van openbaar lager-, middelbaar- en
hooger-onderwijsbenevens de vergoeding voor hel gebruik
van de gemeentelijke gymnastieklokalen voor particuliere
lessen.
De Voorzitter zal deze ontwerpen behandelen in de
volgorde, waarin zij in de bijlagen tot 's raads handelingen
zijn opgenomen.
Aan de orde is dus A. voorstel van burgemeester en
wethouders tot vaststelling eener verordening tot heffing
van schoolgelden voor het openbaar lager onderwijs in de
gemeente Leeuwarden. (Zie bijlage 28 tot het verslag van
's raads handelingen.)
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Middelkoop moent, dat de vraag mag worden
gesteld, of opnieuw vaststelling van deze verordening wel
noodig is. 'Spr. voor zich betwijfelt het, maar erkent, dat
het veiliger is.
De verordening is tot stand gekomen, toen de wet van
24 Mei 1897, Staatsblad no. 156, reeds bestond. Wel is
waar was deze laatste nog niet in werking getreden, doch
men diende er toch rekening mee te houden. Overigens
wat de idéé betreft, dat eene wet kracht heeft, zelfs vóór
dat zij is afgekondigd, vindt deze steun bij prof. Opzoomer,
die deze leer omhelst.
Art. 14 der wet van 1897 bepaalt, dat alle plaatselijke
verordeningen betreffende de heffing van opcenten op
de personeele belasting, van rechtswege vervallen met 1
Januari 1898, terwijl die betreffende de heffing van hoof
delijke omslagen enz. vervallen van rechtswege met 1
Januari 1901, die betreffende de heffing van rechten en
loonen met 1 Januari 1900.
De schoolgeld-verordening vooi het openbaar lager onder
wijs is dus feitelijk onder vigueur der wijzigingswet vastge-
I steld.
Wat betreft de opmerking van burgemeester en wethou
ders, dat in de considerans der bestaande verordening art.
114, 3e lid van meergenoemde wet niet is aangehaald, stelt
spr. in het licht, dat do considerans geen artikel van de
wet uitmaaktdaaruit kan nimmer eenig recht ontleend
j worden.
Als voorbeeld haalt spr. aan de registiatie-wet van 16
Juni 1832, waar op grond van de considerans dei-
wet, vorderingen werden ingesteld, in gevallen dat de wet
zelve niet duidelijk was. Het eischende bestuur werd dan
altijd in liet ongelijk gesteld.
Tiet is dus wel eigenaardig, dat burgemeester en wet
houders meenden, wegens het verzuim in de considerans
der bestaande verordening, deze laatste opnieuw te moeten
doen vaststellen door den Raad. Overigens ziet spr. ei-
geen kwaad in, met burgemeester en wethouders daartoe
over te gaan.
Het bepaalde bij art. 3 der ontwerp-verordening geeft
spr. aanleiding tot eene vraag aan burgemeester en wet
houders. Daar wordt gesproken van kinderen, die zonder
betaling ven schoolgeld op de scholen der eerste klasse
on der tweede klasse kunnen worden toegelaten. Dat
zijn de scholen, waar de klassen kleiner zijn en waarvan
dus kan gerekend worden, dat het onderwijs er beter is.
Spr. vraagt of deze plaatsing veelvuldig voorkomt, en
welke de voorwaarden zijn, waarop de kinderen van on-
en minvermogenden, bedoelde plaatsing kunnen erlangen.
Het zou wensehelijk zijn, dat zooveel mogelijk van deze
misdeelden het onderwijs konden volgen aan de scholen,
waar het onderwijs tot liooger peil is opgevoerd.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 10 October 1899. Ill
De heer Troelstra merkt op, dat het eigenlijk onnoo-
dig kan worden geacht den heer Middelkoop te beant
woorden, daar deze ten slotte het toch ook veiliger acht
de onderwerpelijke verordening op nieuw vast te stellen.
Spr. kan echter de beschouwingen van dien geaehten
spr. niet deelen.
Wij hebben hier eenvoudig te maken met de wet van
24 Mei 1897. Deze zegt, dat heffingsverordeningen na
de plaatsing dier wet in het Staatsblad doch voor hare
inwerkingtreding vastgesteld met inachtneming dier wet
niet nader behoeven te worden vastgesteld.
De bestaande verordening nu is vastgesteld in Sep
tember 1897, doch op de wet van 24 Mei 1897 is daarbij
in 't geheel niet gelet, omdat burgemeester en wethouders
de bepaling van art. 14 dier wet niet op schoolgeldhef
fingen van toepassing achtten.
Ware nu in de considerans van die verordening art.
14 aangehaald, dan bleek daaruit, dat bedoelde wet in
acht was genomen en dan zou eene nieuwe vaststelling
gerust achterwege kunnen hebben gebleven.
Wat de vraag van den heer Middelkoop betreft omtrent
de toelating van kinderen van on- en minvermogenden
tot scholen der eerste en tweede klasse a, dezo
hoopt spr. te beantwoorden bij de behandeling van art. 3.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten en tot de
artikelsgewijze behandeling der heffings-verordening over
gegaan.
Artt. 1 en 2 worden zonder discussie of hoofdelijke
stemming vastgesteld.
Art. 3.
Kinderen en onvermogende pupillen van onvermogenden
kunnen zonder betaling van schoolgeld op de scholen der
eerste klasse en der tweede klasse a worden toegelaten.
Voor de kinderen en de minvermogende pupillen van
minvermogenden bedraagt het schoolgeld de helft van de
bedragen, in artt. 1 en 2 bepaald.
Burgemeester en wethouders beslissen, of de aanvragers
om gratis onderwijs of verminderd schoolgeld en do pu
pillen, waarvoor het gevraagd wordt, tot de on- of min
vermogenden belmoren.
Bij gebrek aan ruimte op de scholen der derde klasse
zijn burgemeester en wethouders bevoegd, de commissie
van toezicht op het lager onderwijs gehoord, leerlingen
kosteloos toe te laten op de scholen der tweede klasse b.
De heer Troelstra geeft den heer Middelkoop, op diens
zoo straks gedane vraag, ten antwoord, dat het niet dik
wijls voorkomt dat kinderen, bedoeld in het eerste lid
van art. 3 op de daarin genoemde scholen worden toege
laten. Bij die toelating moet ook rekening gehouden
worden met de vraag of er plaats is.
De heer Du pare wenscht het door den lieer Troelstra
gesprokene eenigszins aan te vullen, waardoor naar hij
vertrouwt, de lieer Middelkoop geheel zal zijn ingelicht.
De ouders of voogden van onvermogenden kunnen, vol
gens de op de onderwijswet steunende plaatselijke ver
ordening, slechts vorderen, dat deze hetzij tegen vermin
derd schoolgeld, hetzij geheel kosteloos, worden toegelaten
op de scholen, waar meer leervakken worden onderwezen
dan op de scholen, voor hen bestemd, die alle hetzelfde leer
plan hebben. De eerste soort scholen, die der eerste klasse
zijn die van den heer de Rnijter en mej. Buijs, voorbe-
bereidende voor hooger en middelbaar onderwijs, de an
dere school, die van de tweede klasse 6, is de school van
den lieer Boersma, met negenjarigen cursus en eind
onderwijs.
Uit zijne vroegere ervaringen als voorzitter van de
commissie van toezicht op het lager onderwijs, kan spr.
mededeelen, dat de gevallen, waarin de bedoelde toelating
werd gevraagd en ook toegestaan, meer dan eens voor
kwamen.
De volgende artikelen, de verordening op de heffing in
haar geheel, en die op de invordering worden daarna zonder
discussie of hoofdelijke stemming onveranderd vastgesteld.
B. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vast
stelling van eene verordening tot heffing van schoolgeld
voor onderwijs aan de school voor middelbaar onderwijs
voor meisjes (Zie bijlage no. 29 tot het verslag van
's Raads handelingen.)
Zonder discussie of hoofdelijke stemming worden de
artikelen van dit ontwerp-, daarna de heffings-verordening
in haar geheel, evenals de verordening op de invordering
onveranderd vastgesteld.
C. Voorstel van burgemeester en wethouder^ lot vast
stelling van eene verordening op het heffen van markt
geld. (Zie bijlage no. 30 tot het verslag van 's Raads
handelingen.)
De verordening op de heffing en die op de invorde
ring van het marktgeld worden zonder discussie of hoof
delijke stemming onveranderd vastgesteld.
D. Voorstel van burgemeester en wethouders tol vast
stelling eener verordening tot heffing van schoolgeld voor
onderwijs aan liet gymnasium te Leeuwarden. (Zie bijlage
no. 31 tot hot verslag van 's Raads handelingen).
Er worden geene algemeene beschouwingen gehouden,
waarna tot de behandeling der artikelen wordt o\orgegaan.
Art. 1.
Het schoolgeld voor onderwijs aan het gymnasium be
draagt 84 per schooljaar en per leerling.
Wanneer twee of meei kinderen uit hetzelfde gezin
tegelijk het gymnasium bezoeken, bedraagt het schoolgeld
voor den tweeden en iederen verderen leerling 50.—
Het schooljaar begint telken jare met 1 September.
Het volle schoolgeld is verschuldigd voor alle leerlingen,
die in of gedurende de maand September het gymnasium
bezoeken.
De heer Haverschmidt vindt de redactie van art. 1 niet
juist. Het schoolgeld wordt verminderd, wanneer ytwee
of meer kinderen uit hetzelfde gezin Iegelijk het gymnasium
bezoekenNatuurlijk is de bedoeling dat die kinderen
het volledig onderwijs moeten genieten. Een leerling voor
alle vakken en een zoogenaamde toehoorder geven de ouders
geen aanspraak op vermindering en toch kunnen het twee
kinderen uit hetzelfde gezin zijn, die, zooals het artikel
luidt, tegelijk het gymnasium bezoeken. Al zijn toehoor
ders op het gymnasium zeldzaam, de verordening houdt
er rekening mee en het geval kan zich eiken dag voordoen.
De verordening op de Rijks Hoogere Burgerschool laat
aan duidelijkheid niets te wenschen over en spr. stelt voor
die redactie over te nemen, welke luidt
„wanneer twee of meer kinderen uit hetzelfde gezin gelijk
tijdig het volledig onderwijs genieten, bedraagt het school
geld voor den tweeden en iederen verderen leerling f 50.
Dit amendement wordt ondersteund.
De Voorzitter geeft te kennen, dat burgemeester en wet
houders geen bezwaar hebben het amendement over te nemen.
Do lieer Du pare zal zich niet met het amendement
kunnen vereenigen. Hij acht het geheel overbodig, daar
art. 1 niet kan slaan op toehoorders. De geheele veror
dening toch is, evenals vroeger gericht op do leerlingen,
en art. 7 bevat slechts eene uitzondering voor toehoorders,
die alzoo niet in de termen van de overige bepalingen
der verordening vallen. Spr. meent zich voorts wel te
herinnerendat in de verordeningen op het gymnasium
ook wel degelijk onderscheid wordt gemaakt tusschen leer
lingen en toehoorders.