128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Zaterdag 4 November 1899. De Voorzitter stelt voor, om in eene volgende verga dering, overeenkomstig art. 81 Reglement van Orde te beslissen, of het voorstel van den heer Middelkoop zal worden in overweging genomen. De heer Troelstra meent, dat het niet aangaat, om deze motie dadelijk in behandeling te nemen. Gedurende twee jaar heeft een ernstig onderzoek naar den toestand der werklieden in gasfabrieken van andere gemeenten plaats gehad, en het resultaat daarvan is geweest een vermeerdering van het stokers-personeel De Raad dient in elk geval te kennen de bezwaren, die aan de invoering van het drieploegstelsel zijn ver bonden. De Voorzitter geeft te kennen, dat dit gebeuren zal, als slechts het Reglement van Orde wordt gevolgd. Im mers, indien de Raad mocht besluiten het voorstel in overweging te nemen, dan moet daarmede worden gehan deld, zooals omtrent het onderzoek van stukken is be paald en zal het, volgens art. 60 worden gesteld in han den van de vaste commissie, tot wier werkkring de zaak behoort, in easu van de gascommissie. De heer Middelkoop hoorde zich door den heer Ooster- hoff van overdrijving beschuldigen. Spr. beweert echter, van de werklieden zelve de door hem medegedeelde bijzonderheden te hebben vernomen. De slechte lucht en de groote hitte werken mede tot een vroegen ouderdom. In de maand October j.l. was de toestand der stokers nog zoodanig, dat zij doornat van zweet naar huis moesten. Spr. gelooft gaarne, dat de werklieden niet spoedig gaan klagen. Als de Directeur hoort, dat zij een klacht hebben ingediend, is hun toestand minder pleizierig. Wat overi gens het door den heer Oosterhoff aangehaalde voorbeeld van den 70 jarigen stokersbaas betreft, dat mag allerminst als een bewijs van den gunstigen gezondheidstoestand der arbeiders worden aangemerkt. Als een dronkaard een hoogen ouderdom bereikt, daarom behoeft men nog niet te gelooven zijne bewering, dat de sterke drank zoo uit nemend is voor het lichaam Spr. herhaalt, dat voornamelijk de groote hitte, de sterke afwisseling van temperatuur, doordien de stokers tevens belast zijn met het vervoer en de blussing der cokes •welke laatste werkzaamheid buiten geschiedt en eindelijk de lange werktijd, de gezondheid een knak toebrengen. Hij zal er zich bij- neerleggen, dat zijne motie heden niet behandeld wordt, indien burgemeester en wethouders willen verklaren, dat naar den toestand der arbeiders een nauw keurig onderzoek zal worden ingesteld. De heer Hijl kema verzekert den heer Middelkoop, dat reeds een nauwkeurig onderzoek naar den toestand der werklieden aan de gasfabriek heeft plaats gehad. Het dossier is zeer uitgebreid. De leden der gascommissie hebben zich de moeite getroost, ook gasfabrieken in andereplaat sen te bezoeken. Het resultaat van het onderzoek is geweest, om nog twee stokers en een hulp machinist aan te stellen. Spr ziet de noodzakelijkheid van een nieuw onderzoek niet in. De heer Middelkoop wil de invoering van het drie- ploeg-stclsel. Spr. meent echter, dat men eerst den in vloed op den toestand van de werklieden, veroorzaakt door de vermeerdering van stokers-personeel, dient na te gaan, vóórdat eene kwestie van zóó ver strekkende beteekenis als het drieploeg-stelseJ in behandeling wordt genomen. Thans is het allerminst de tijd, om verder in die kwestie door te dringen. De heer OosterhofF kan aan het door den heer Hijl- kema gesprokene nog toevoegen, dat de stokers oorspron kelijk de invoering van eer. derde ploeg vroegen. Nader hand echter verzochten zij, nog 2 stokers meer aan te stellen en lieten zij het denkbeeld van de 3e ploeg varen. De Voorzitter meent, dat de discussie naar aanleiding der motie thans kan worden gesloten. Hij kan echter niet nalaten een woord van protest te doen hooren tegen de wijze, waarop de heer Middel- koop over den directeur der gasfabriek heeft gesproken. De Raad heeft intusschen uit de tweede rede van den lieer Middelkoop vernomen, dat deze zijn inlichtingen uitsluitend bij de werklieden heeft ingewonnen. De eenzijdigheid dezer inlichtingen staat daarmede vast. Spr. stelt daartegenover, dat de directeur een hoogst verdienstelijk en betrouwbaar ambtenaar is, die door bur gemeester en wethouders hoogolijk wordt gewaardeerd en hij is overtuigd dat, wanneer er soms een hard woord is I gevallen, daarvoor wel alle aanleiding zal zijn gegeven. In geen geval gaat het echter aan zich over een amb tenaar der gemeente, die afwezig is en zich niet verde digen kan, uit te laten zooals de heer Middelkoop heeft gedaan De heer Middelkoop heeft zich overtuigd, dat de door hem gewraakte uitdrukking werkelijk wel door den direc- j tour wordt gebezigd. Hij heeft den werklieden op het hart gedrukt, de zuivere waarheid te zeggen, en hun ver haal der feiten niet op te smukken. De behandeling der motie van den heer Middelkoop wordt aangehouden, ingevolge art. 30 v.v. van het Regle ment van Orde. In verband met de aanstelling van twee stokers en een I hulpmachinist aan de Gasfabriek stellen burgemeester en I wethouders voor, volgnn. 132 met ƒ1000.— te verhoogen en te brengen op 35,000. De heer Lautenbach maakt de opmerking, dat de cokes- werkers slechts 6.-- per week verdienen, bij een arbeids- i dag van 10 uren. Spr. wijst er op, dat deze bezoldiging zeer onvoldoende is, vooral, als in aanmerking wordt ge- I nomen, dat een cokes werker ongeveer 30 cent winst per uur voor de gemeente maakt, welke wordt gevonden J op den verkoop der cokes. De Voorzitter geeft den heer Lautenbach de toezegging, dat de belooning der cokeswerkers bij burgemeester en wethouders een punt van overweging zal uitmaken. Volgno. 132 wordt hierop tot een bedrag van ƒ35.000 aangenomen. Volgno. 133 tot en met 114 worden onveranderd vast gesteld. Bij volgno. 145, onderhoud van de Marktplaats enz. 3890.- stellen rapporteurs voor, het onderdeel „schoon houden" enz. met 200.— te verhoogen, overeenkomstig de begrooting van den Directeur der Gemeente-Reiniging. Burgemeester en wethouders sluiten zich hierbij aan, waarna volgno. 145 wordt vastgesteld tot een bedrag van 4090.-. Volgno. 146 tot en met 188 worden onveranderd goed gekeurd. Bij volgno. 189, kosten van het Gymnasium 28,750: doet de Voorzitter opmerken, dat de becijfering moet worden gewijzigd, zooals door rapporteurs is aangegeven. Het eindcijfer ondergaat echter geene verandering. Volgno. 189 tot en met 197 worden hierna zonder stemming aangenomen. Volgno1 198, kosten van het instandhouden van school lokalen en onderwijzerswoningen 4530. De heer Baart de la Faille bespreekt het verven van plafonds en muren der schoollokalen, waarover door bur Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Zaterdag 4 November 1899. 129 gemeester en wethouders eenigszins uitvoerig is geantwoord. Eene proefneming is niet gelukkig uitgevallen. De direc teur is van oordeel, dat vóór met de proefneming voort te gaan, eerst zou moeten worden voorzien in het maken van nieuwe, beter vocht keerende trasramen. Spr. ver moedt, dat hier gladde verf is gebruikt, die spoedig schil fert. De vereeniging voor Volkgezondheid heeft echter de bedoeling gehad, doffe verf te doen gebruiken. De gladde verf is wegens de weerkaatsing van het licht niet wenschelijk, terwijl zij ook niet duurzaam stand houdt. Spr. zou wel willen aanraden, een proefneming met doffe verf voort te zetten. Hij heeft vernomen, dat te Utrecht in de schoollokalen deze methode wordt toegepast en goed voldoet. De Voorzitter zegt, dat niet alleen de trasramen maar in het algemeen de kosten aan het verven verbonden, een beletsel zullen blijken te zijn, om met de proefneming voort te gaan. Het witten kost ongeveer 10. - per lokaal, dat is voor 120 lokalen 1200.—, terwijl spr. verder met cijfers toelicht, dat het verven der plafonds en muren in schoollocalen jaarlijks zal kosten gemiddeld 1920. Dat verschilt dus met het witten 720. Burgemeester en wethouders vreezen, dat het financieëlo bezwaar zal verhinderen, dat de wensch van den heer de la Faille vervuld wordt. De heer Haverschmidt verkeerde tot nog toe in de meening, dat het hier meer een hygiënisch- dan wel een tinantiëel belang betrof. Spr. herinnert zich eene mededceling van den vorigen burgemeester, dat bij het heerschen van diphtherites in 1894 bij kinderen van ééne bewaarschool het witten van muren zulk een doeltreffend reinigings- en ontsmettingsmiddel was gebleken. Spr. laat de be slissing in deze zaak gaarne aan deskundigen over. De Voorzitter heeft de vraag laten rusten, of witten uit een hygiënisch oogpunt, de voorkeur verdient, waar een deskundige als de heer de la Faille het verven voorstaat. De heer de la Faille zal den heer Haverschmidt niet tegen spreken. Het nut van het witten der muren en plafonds valt uit een hygiënisch oogpunt niet te betwij felen. Spr. wijst er echter op, dat de geverfde muren met een sublimaat-oplossing kunnen worden afgenomen en afdoende gereinigd. Het finantiëel bezwaar moet natuurlijk in aanmerking worden genomen. Spr. herhaalt echter, dat de methode te Utrecht wel schijnt te bevallen. Volgno. 198 208 worden hierna goedgekeurd. Volgno. 209. Subsidie ten behoeve van de ambachts school 400 h De heer Jansma verwijdert zich tijdelijk. Hierbij houdt de heer Jansen de volgende rede Mijnheer de Voorzitter! Bij de behandeling dezer begrooting in de sectien heb ik reeds te kennen gegeven, bij volgno. 209, (subsidie a. d. ambachtsschool) uiting te geven in het openbaar van mijne gevoelens omtrent de handeling van het bestuur der ambachtsschool inzake de benoeming tot lid van don Gemeenteraad van een onderwijzer aan die school, den heer Jansma. Mijn voornemen tot de bespreking dezer zaak is niet gewijzigd door de aanwezigheid van den heer Jansma alhier, omdat nog geen verandering in de houding van het bestuur der ambachtsschool is gekomen en Jansma nog geene vergunning heeft, de raadsvergade ring op de gewone tijden bij te wonen Ik heb er van afgezien, om do geheele geschiedenis, van de candidaatstelling af, tot op dit oogenblik te be handelen, omdat enkele couranten en in vele vergaderin gen de zaak zoodanig is uiteen gezet, dat onbekend heid daarmee zeker niet meer bestaat. De loopende geruchten, als zoude Jansma niet op zijn tijd hebben aangevraagd om een kleine wijziging in die schooluren, welke samenvallen met de uren der raadszitting, of ook wel, dat hij zelfs de eerste plichten der burgerlijke be leefdheid niet zou hebben in acht genomen tegenover het bestuur der ambachtsschool, zijn door de in het openbaar uitgesproken feiten in hunne opvolging wel te niet gedaan en kunnen geen opgeld meer doen. Dit geldt eveneens van de aanhaling in het eerste antwoord van den heer Mr. Wolff in kwaliteit als secretaris v.h. bestuur der ambachtsschool, op den eersten brief van Jansma aan dat bestuur gericht, waarin hij vroeg om wijzigiag van enkele lesuren en waarbij hij te kennen gaf, dat hij met de aanneming van de betrekking als lid van den Raad, wilde wachten, totdat antwoord door hem was ontvangen. Do aanhaling in dat eerste antwoord op die vraag luidt „Naar het mij voorkomt, behoeft dit (n. I. de afwezigheid van het grootste deel van het bestuur) voor u geen reden te zijn, om voor het nemen van uw besluit nu een an deren weg te kiezen, dan werd gevolgd toen de candi- datuur door u werd aanvaard." Daarin straalt het ver wijt door, dat Jansma bij de candidaatstelling niet aan het bestuur vergunning had aangevraagd. Ook die aan haling kan niet meer als verwijt dienen, dat er nalatig heid van de zijde van Jansma in het spel is. Immers, wie vraagt aan zijn superieuren verlof om een candida- tuur te mogen aanvaarden Het zou een groote mate van verwaandheid of zelfoverschatting zijn, wanneer iemand zulks deed, te meer daar voor de vacature meerdere can- didaten gesteld waren en de vrager blijk zou geven, dat hij vermeende beslist gekozen te zullen worden, te meer nog, daar Jansma niet behoort tot de partij, waaruit ten allen tijde leden van den Raad werden gekozen, of ten minste goed gevonden werden om die betrekking waar te nemen. Tegenover die partij moet men altijd met de meeste beschei denheid optreden, omdat ze zich zelf als de heerschende beschouwt en bij haar andersdenkenden slechts geduld, doch niet gewenscht worden. Maar de kiezers in groot aantal kozen Jansma als hun afgevaardigde naar de raadzaal van Leeuwarden en maakten alzoo de zaak tot een wettelijk feit. Wettelijk dat werd nog betwijfeld. Doch na onderzoek en veel wrijving van gedachten, kon men geen wettelijk bezwaar vinden en zoowel de leden van den Raad van Leeu warden, als Gedeputeerde Staten van Friesland, bevestig den deze zaak als volkomen wettig. Dat is naar mijn meening de quintessence, het wettige van de verkiezing, en het recht, dat ieder Nederlandsch burger wordt toegekend om op te treden als vertegen woordiger van ieder lichaam van bestuur waarvoor hij gekozen wordt, welk recht bij de grondwet wordt ge waarborgd Door bijna 590 kiezers uit het tweede district is Jansma gekozen met de wetenschap, dat hij onderwijzer aan de ambachtsschool is. Met de wetenschap, dat hij misschien enkele uien van dat onderwijs zou moeten prijsgeven, om ter raadzaal de openbare vergaderingen te kunnen bijwo nen, is hij benoemd. Men meende, dat eene regeling in dien geest kon ge vonden worden, met het voorbeeld voor oogen, dat aan den directeur zoo vele uren worden toegestaan, om af wezig te zijn, ja zelfs voor goed bezoldigde betrekkingen, o. a. bij de burgerdag- en avondschool Dinsdags en Vrij dags telkens twee uren, welke uren ook samenvallen met de uren der ambachtsschool, en waar 700. - salaris aan verbonden is, en nog tal van andere betrekkingen meer. Doch het bestuur der school oordeelde anders. Het was onmogelijk een regeling te treffen. Bij schrijven van den 5 September gewerd Jansma een uitnoodiging. om mee te deelen, welke regeling door hem kon worden gegeven, waardoor gedurende zijne afwezig heid van do school in den gang van het onderwijs kon

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 4