130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Zaterdag 4 November 1899. worden voorzien, zonder dat het onderwijs daarvan schade ondervond. N.B. eene regeling aan een onderwijzer te vragen in zake de lesuren, welke regeling bij statuten en huishoudelijk re glement is opgedragen aan don directeur in overleg met het bestuur! Maar tevens, hoe aandoenlijk. Onwillekeu rig komen mij daarbij in de gedachten de woorden van Laurillard, sprekende over zijne broodfabriek n.l. met deze wijziging„Wat gaat de zorg voor 't onderwijs toch ver, men wordt er. akelig van." Door elkander gerekend ter nauwernood één uur per week vrij van les, om zeer belangrijke algemeeno zaken te behandelen, zou vreeselijke schade aan het ambachts- onderwijs toebrengen Maar zegt men, kies een ander, die niets heeft te verzuimen en waardoor het onderwijs geen schade lijdt. Maar de kiezers, en wel in groot aan tal, hebben juist Jansma gewild. In deze tegenwerking van het bestuur der ambachts school zien de kiezers, welke Jansma hebben gekozen, een revolutionaire daad, een daad tegen het hoogste recht in Nederland n.l. de vrijheid der burgers om deel te ne men aan regeerings-colleges, die niet te verdedigen is en zij zien hierin een remtoestel om publieke tegenstan ders te weren. Doch het bestuur stelt zich eenig en alleen op het standpunt, dat de lessen aan de school niet te regelen zijn, daarmede aan Jansma zelf over latende hoe te handelen. Men vergeet ecnigzins dat Jansma in dit geval zich zelf niet geheel is. De kiezers hebben beslist en ver wachten van hun gekozene, dat hij zal blijven waar hij is geroepen. Daarover loopt thans de zaak. Het is de strijd geworden tusschen de meerderheid der kiezers van het 2de district en het bestuur' der ambachtsschool, en zij zullen dezen strijd volhouden zoolang dat kan, aller minst vergeten. Dat de enkele lesuren niet te schikken zijn, gelooft niemand, de tegenstanders van de benoeming van Jansma zelf niet, aangezien allen, ook buiten dat onderwijs staande, wel beter weten. Daarom is het dat ik, ten zeerste be treurende deze geschiedenis, in de noodzakelijkheid ben namens vele kiezers In het 2de district bij wijze van protest mijn stem niet te geven aan de bij dezeir post bedoelde subsidie aan de Ambachtsschool. Men zal dat ook noemen een revolutionaire daad, tegen over de inrichting die niet aansprakelijk is voor de han deling van dat bestuur, maar 't is de vrucht van een, naar mijn meening, veel ergere daad van revolutionair geweld van de zijde van het bestuur der Ambachtschool tegenover de kiezers wanneer in hoogc regeeringslichamen een begrooting wordt afgestemd, is dat niet een daad tegen die begrooting, zonder welke de zaken niet loopende zou den kunnen blijven, neen'het afstemmen daarvan is gericht tegen den minister. Allerminst zou ik de inrichting „de Ambachtsschool" willen treffen (want wie 't ook wil gelooven of niet) 't heeft mij veel leed gedaan dit woord heden mid dag hier te moeten doen hooren. Maar als protest, en als zoodanig alléén, dat is de drijf veer, die mij noodzaakt tegen dezen post te stemmen. De Voorzitter vraagt, of de heer Jansen over volgno. 209 stemming wenscht. Nadat deze vraag door den heer Jansen ontkennend is beantwoord, zegt de heer Middelkoop, dat als niemand der overige leden het woord verlangthij er zich zal toe bepalen, een woord van protest te doen hooren tegen het verleenen der subsidie. Volgno. 209 wordt hierna onveranderd vastgesteld. De heeren Jansen, Middelkoop en Lautenbach verklaren zich teyn. De heer Jansma komt weer ter vergadering. Volgno. 210 tot en met 238 worden goedgekeurd. Volgno. 239, onvoorziene uitgaven wordt aangehouden tot na de vaststelling van de ontvangsten. Hierna wordt overgegaan tot behandeling der ontvangsten. Bij volgno. 1, batig slot der door den Gemeenteraad gesloten rekening over het dienstjaar 1898, f 14,582.41 vraagt de heer Jansen, of de Voorzitter er bezwaar in ziet, dat hij bij de behandeling van volgno. 40 of 67 op volgno. 1 terugkomt, omdat hij hetzelfde bedoelt wat bij die volgnos. door den heer Duparc wordt voorgesteld. D.e Voorzitter geeft ten antwoord, dat als de heer Jansen een voorstel wil doen, strekkende tot wijziging van het eindcijfer van volgno. 1, hij er de voorkeur aan geeft, dat het thans ter sprake wordt gebracht. De heer Jansen zegt, dat als onderdeel b, de som ad 4000.— voor het eventueel maken van een dam in de Potmarge, tot de uitvoering waarvan nog niet is besloten, wordt geschrapt, het cijfer van den H. O. op p. m. 5°/„ kan worden gesteld. Hij vermeent dat door den geheel veranderden toestand der Stroo-Cartonfabriek na den brand, en de zeer beperkende voorwaarden, waarop opnieuw vergunning door burgemeester en wethouders aan die fabriek is toegestaan, de bedoelde dam overtollig, en mis schien nimmer zal worden gemaakt. In alle geval is zijn voorstel niet van zoo ingrijpenden aard, als bij volgno. 40 en 67 wordt voorgesteld. Ook zou door de percentage der H. O. op het cijfer van 5 te brengen de administratie veel gemakkelijker zijn. De hoer Troelstra is van oordeel, dat deze 4000.— niet mag worden gebruikt tot vermindering der percen tage van den H. O., omdat dit bedrag is geleend. Bo vendien men vergete niet, dat er omtrent de afdamming van de Potmarge nog niets is besloten. Dat de dam nog niet is gelegd, vindt zijn oorzaak in den brand van de cartonfabriek in Februari j. 1., tengevolge waarvan de verdere behandeling van het voorstel tot het leggen van een dam is uitgesteld. Dit voorstel is dus nog niet van de baan. De heer Duparc anticipeert misschien op het te nemen besluit, doch moet ernstig ontraden, een voorstel, als door den heer Jansen wordt beoogd, aan te nemen. Mocht niet tot het leggen van den dam worden overgegaan, dan zal men do vrijgevallen f 4000.kunnen gebruiken voor de subsidie aan de waterleidingmaatschappij. De dan nog noodige 1000.zal wel op andere wijze zijn te vinden, en de uitgetrokken leening van J 5000.— voor de subsidie zou dan kunnen vervallen. De heer Jansen dankt voor de bekomen inlichtingen en verklaart, alléén naar aanleiding van het eerste gedeelte van het door den heer Troelstra gesprokene, zijn voorstel in te trekken. Volgno. 1 woi'dt hierop onveranderd vastgesteld. Aan de orde is hoofdstuk II, opbrengst van plaatselijke belastingen. De heer Middelkoop wenscht over hoofdstuk II eenigo beschouwingen te geven. In de sectie hoeft hij o.a. eer.ige opmerkingen gemaakt over de eigen aangifte in den H. O., waarop de Voorzitter hem antwoordde. In het verslag van rapporteurs is hiervan echter in 't geheel geen mei- ding gemaakt. De Voorzitter zijner sectie zeide hem, dat erin vroeger jaren een dergelijke manier van handelen bij den H. O. werd gevolgd. Men is te Leeuwarden echter vrij goed op de hoogte van den finantiëelen toestand, heette het, en daarom is eigen aangifte onnoodig. Spr. voerde daartegen aan, dat deze inlichtingen omtrent Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Zaterdag 4 November 1899, 131 den financiëelen toestand nooit geheel betrouwbaar kunnen zijn. Het hypotheek-kantoor kan natuurlijk worden geraad pleegd, doch erfenissen vallen daaronder niet voor zoover liet geërfde geen vast goed is. Spr. is nog niet overtuigd, dat eigen aangifte van het inkomen overbodig zou zijn. Wel is er aangevoerd, dat daardoor het werk ter secretarie zeer zou worden uitgebreid. Maar spr. meent, dat het werk zeer eenvoudig zou kunnen worden ingekleed. Bo vendien behoeft niet de eigen aangifte per se als juist te worden aangemerkt. Spr. geeft in overweging, een aanslag op eigen aangifte zonder verbinding van den Raad in te voeren. De II. O. naar goede grondslagen vastgesteld, kan eene billijke belasting zijn want bij de heffing van opcenten op de grondbelas ting kan niet worden ontgaan het voorname bezwaar, dat met hypotheken op de goederen geen rekening wordt ge houden. Ook acht spr. eene heffing van 40 opcenten op de gebouwde-, en 10 opcenten op de ongebouwde eigen dommen zeer verkeerd. Het bouwen is voor de welvaart der stad bevorderlijk en dient dus niet te worden belem merd door de heffing van eene niet-evenredige belasting. De personeele belasting is eene verterings-belasting, in dien zin, dat zij wordt geheven naar den gevoerden staat. Het overgehouden geld valt buiten de personeele belasting: en toch zou het billijker zijn, juist dat onverteerde inkomen te belasten. De vermogensbelasting is in dat opzicht bil lijker. Zij huldigt het beginsel der progressie. Een tegen stelling hiermede levert de gem. verordening op de hef fing van den H. O De Voorzitter brengt den heer Middelkoop in herinne ring, dat bij den Raad aanhangig is een voorstel tot vast stelling eener nieuwe verordening op den H. O. Spr. meent, dat het geachte lid zijne beschouwingen beter bij de behandeling dier verordening te berde zal kunnen brengen. De heer Middelkoop is hiermede niet bekend. De Voorzitter wijst er op, dat in de vergadering van 9 Mei j. 1. de behandeling der verordening op den H. O. tot het volgende jaar is uitgesteld, na aanneming van eene daartoe strekkende motie van den heer Konter. De heer Middelkoop zal er zich dan bij neerleggen. Hij geeft in overweging te wachten, totdat art. 243 der gemeentewet is gewijzigd. De Voorzitter antwoordt, dat juist in verband met de door de regeering in uitzicht gestelde wijziging van art. 243 de behandeling der ontwerp-verordening is verdaagd. De heer Middelkoop zal dan zijne beschouwingen op schorten, tot de behandeling der verordening op den II. O. Volgno. 2 tot 4 en 6 tot 13 worden hierop onveran derd vastgesteld. Volgno. 14. Opbrengst van havengeld, 6464. De heer Duparc wil gaarne erkennen, dat, ten gevolge van de steeds toenemende stoomvaart op Leeuwarden, het voor burgemeester en wethouders ook des te moeie- 1 ijker wordt, voor allo stoombooten een vaste ligplaats aan té wijzen. Toch kan dit, volgens spr., niet rechtvaardigen de wijze van handelen, die de firma Saint Martin C., van Rotterdam, nu reeds sedert eenige jaren ondervindt. Hare stoombooten worden maar steeds nu naar de eene, dan naar de andere plaats verwezen, en op hare herhaalde adressen aan burgemeester en wethouders ontvangt ze zelfs geen antwoord, in weerwil van den aandrang van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, om in dezen toestand verbetering aan te brengen. Men moet voorts niet vergeten, zegt spr., dat de belangen van de Leeuwarder handelaren in niet geringe mate bij den stoomvaartdienst van genoemde firma zijn betrokken. Wegens het gebrek aan eene vaste ligplaats voor hare stoombooten weten de afzenders en geadresseerden dikwijls niet, waar zij hunne goederen in ontvangst nemen of bezorgen kunnen. Het spreekt van zelf, dat hieruit voor hen veel tijdverlies en, bij gevolg, geldelijk nadeel wordt ondervonden. Er is echter meer. Door genoemde firma wordt jaar lijks een aanzienlijk bedrag aan brug- en walgelden aan de gemeente betaald en aan vele handen arbeid verschaft. Het denkbeeld, in de Memorie van Antwoord geopperd, om de Westerkade als ligplaats voor stoombooten aan te wijzen, verdient volgens spr., te meer toejuiching, omdat alsdan do vele kleine en onoogelijke scheepjes, die daar een groot gedeelte van de gracht innemen en omwonen den en voorbijgangers niet weinig hinder en last. veroor zaken, zouden kunnen worden verwezen naar een of tfieer andere plaatsen, waar dit kwaad niet of althans in min dere mate zou worden ondervonden. De heer Haverschmidt leest in de memorie van ant woord over nieuwe kaden langs den Noordersingel en den Oostersingel en hij vreest voor nieuwen toevloed van kleine schippers. Bij de behandeling van het kanaalplan in 1896 is door spr. en andere leden uitvoerig gewezen op die gevoelige plaag voor de gemeente, op die categorie van schippers, die, zooals in het rapport staat, met een halve vracht zand of eenige honderden turven naar de stad trekken, om al daar, steunende op de vele weldadigheidsinstellingen, den winter door te komen, en het getal werkeloozen, ten koste van eigen werkelooze ingezetenen, te vermeerderen. Spr. heeft wel eens gehoord, dat een aannemer van de havenwerken te Harlingen in het najaar geen zandschip- pers kon krijgen, omdat men zich in Leeuwarden moest laten vastvriezen. Vooral dus geen nieuwe kaden meer voor de kleine schipperijze liggen nu reeds met het roer naar den wal om zooveel mogelijk te kunnen bergen. Voor de kadebewoners is het een last. Spr. kent wel eigenaren aan de Westerkade, die er niet aan zouden hebben gedacht terrein te koopen, als ze geweten hadden dat de Westerkade een jaar later voor de kleine schip perij zou worden aangewezen. In geen geval mogen de groote stoombooten, die hier zooveel vertier aanbrengen, achterstaan. Daarmede zijn zulke groote belangen gemoeid, dat men de ondernemers in elk opzicht ter wille dient te zijn. De Voorzitter constateert met genoegen, dat de heer Duparc de regeling der ligplaatsen van schepen een zaak die aan burgemeester en wethouders is overgela ten een moeielijk vraagstuk acht. Hij kan de juistheid dezer zienswijze, uit eigen erva ring en op grond van een herhaald plaatselijk onderzoek, bevestigen. Ook voor den commissaris van politie is de ligplaats van schepen elke week eene brandende quaestie. Burgemeester en wethouders hebben hierop voortdurend de aandacht gevestigd. Om een goed overzicht van den toestand te verkrijgen, hebben zij een plattegrond laten vervaardigen, waarop de ligplaatsen der schepen voorkomenspr. is overtuigd, dat wanneer die zal zijn verschenen, duidelijk zal blijken, dat de ruimte veel te wenschen overlaat. De voldoening aan het verzoek van St. Martin Co. was dan ook tot dusverre onmogelijk, omdat men dan in bot- j sing kwam met hetgeen spr. „verkregen rechten" zou willen noemen. Dat intusschen de belangen dezer adressante niet uit het oog worden veiloren, moge blijken uit de mededee- ling in de memorie van antwoord omtrent de Wester kade. Pogingen worden in het werk gesteld, om de daarliggende schepen, voor wie het slechts de vraag is niet zoozeer waar zij ligplaats hebben, te verplaatsen, waardoor wellicht voor St. Martin een plaats kan worden gevonden. Spr. vertrouwt, dat de Raad den uitslag dezer pogingen zal willen afwachten, en genoegen nemen met de verkla- 3cjnr

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 5