148 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 12 December 1899.
de leeraren J. van der Heide en H. Siersma eene belooning
toe te kennen voor meerdere lesuren aan de Burgerdag-
en avondschool.
Bij missive d.d 14 November 1899 no. 840 geeft de
Commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs in
overweging, om aan de leeraren van der Heide en Siersma
voor de tijdelijke waarneming van lessen aan de Burgerdag-
en avondschool, noodig gewoMen tengevolge van het
overlijden van den leeraar S. P. Huizinga, eene billijke
belooning toe te kennen.
Sedert het begin van September 1899 geeft de heer
Siersma vijf extra lesuren in de week en de heer van dei-
Heide drie uren.
Met verwijzing naar den inhoud van de bovenaange
haalde missive van de Commissie van toezicht stellen
burgemeester en wethouders voor, te besluiten
aan de leeraren van der Heide en Siersma voor het
geven van onderwijs aan de Burgerdag- en avondschool
op uren, die vrij gevallen zijn door het overlijden van den
leeraar S. P. Huizinga, eene belooning toe te kennen, be
rekend naar 1.50 voor ieder extra lesuur in de week,
door ieder hunner sedert het begin van September j.J.
gegeven en alsnog te geven, zoolang niet in de vacante
betrekking is voorzien en extra-lesuren noodig zullen zijn.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders om de
lessen in de scheikunde, technologie en werktuigkunde aan
de Burgerdagschool tijdelijk op te dragen aan Mej M. M
E. Boelants.
Naar aanleiding van door den Inspecteur van bet ambachts-
on der wijs ingebrachte bezwaren tegen eene definitieve
aanstelling van den leeraar Schipper als leeraar aan de
Burgerdag- en avondschool voor scheikunde, technologie
en werktuigkunde, stelt de Commissie van toezicht op het
Middelbaar Onderwijs bij missive d.d. 14 November 1899
no. 841 voor, het onderwijs in de genoemde vakken aan
de Burgerdagschool tydelijk op te dragen aan Mejuffrouw
M. M. E. Roelants, leerares in natnur- en scheikunde aan
de school van Middelbaar onderwijs voor meisjes.
Met deze tijdelijke regeling kunnen burgemeester en
wethouders zich vereenigen, en stellen zij mitsdien voor,
te besluiten
aan Mejuffrouw M. M. E-. Roelants, leerares aan de
school van Middelbaar Onderwijs voor meisjes, tijdelijk en
tot wederopzeggens op te dragen het onderwijs in schei
kunde, technologie en werktuigkunde aan de Burgerdag
school, tegen eene belooning van f 2.50 voor ieder door
haar gegeven lesuur.
Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel wordt
zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten.
7. Voorstel van burgemeester en zoethouders om de
lessen in werktuigkunde en werktuigkennis aan de Bur
geravondschool tijdelijk op te dragen aan den heer II.
P. Priester.
Bij missive van 6 December 1899 no. 842 stelt de
commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs voor,
om de tijdelijke waarneming van de lessen in de werk
tuigkunde en werktuigkennis aan de 2e klasse der Bur
geravondschool op te dragen aan den heer H. P. Priester,
leeraar aan de ambachtsschool alhier.
Met verwijzing naar den inhoud dier missive en onder
mededeeling, dat het bestuur der ambachtsschool tegen
de eventueele opdracht aan den heer Priester overeen
komstig het advies van de commissie van. toezicht geen
bezwaar heeft, stellen burgemeester en wethouders voor, om
te besluiten behoudens goedkeuring van den minister van
binnenlandsche zaken met de tijdelijke waarneming van
het onderwijs in de werktuigkunde en werktuigkennis aan
de Burgeravondschool (zijnde twee uren per week in de
tweede klasse) tot wederopzegging te belasten den heer
H. P. Priester, leeraar aan de ambachtsschool alhier, zulks
tegen eene belooning van 2.50 per lesuur.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt hier
toe besloten.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aan
leiding van het verzoek van J C. II Verhoeve om onder-
handsche aanbesteding van het leggen en onderhouden
van bestratingen.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt
zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten
aan J. C. H. Verhoeve alhier voor den tijd van één
jaar, van 1 Mei 1900 tot en met 30 April 1901, onder
hands aan te besteden het werkloon voor het leggen en
onderhouden van de kei- en klinkertbestratingen in deze
gemeente, overeenkomstig de voorwaarden, omschreven in
het met hem den 24 April 1897 gesloten contract en in
het bestek no. 10 van 1897, voor zoover op de onder-
handsohe aanbesteding toepasselijk.
9. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan
C Lerk vergunning te geven tot het leggen van eene
stankvrije kolk in den Verkorteweg.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aange
nomen en mitsdien besloten
aan C. Lerk, aannemer alhier, tot wederopzegging ver
gunning te verleenen in het trottoir van den Verkorte
weg vóór de aldaar door hem te stichten huizen, eene
stankvrije kolk te doen leggen, onder voorwaarden
a. dat de bedoelde kolk worde gelegd in het be
staande trottoir
b dat deze zoo laag worde geplaatst, dat de klinkers
van het trottoir hooger liggen dan de kolk
c dat de kolk en hare bedekking zóó sterk worden
gemaakt en onderhouden, dat zij voldoende weerstand
kunnen bieden aan alle daarover te vervoeren vrachten
d. dat door den adressant telken jare vóór of op den
twaalfden Mei, voor het eerst vóór of op den 12 Mei
1900, ten kantore van den gemeente-ontvanger worde
betaald eene retributie van 0.25, als erkenning van
het eigendomsrecht der gemeente op den ten dezen in
gebruik afgestanen grond.
10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ver-
belering van het lijkenhuis in het Stads Ziekenhuis.
Op Zondag den 29sten October j.l. heeft zich in het
Stads Ziekenhuis een persoon, die aldaar wegens ver
moeden van krankzinnigheid in afwachting zijner over
brenging naar een gesticht ter observatie was opgenomen,
in de voor zoodanige patiënten bestemde cel door ophanging,
van het leven beroofd.
Het onderzoek, dat naar aanleiding van dit betreurens
waardig voorval is ingesteld, heeft aan bet licht gebracht,
dat niemand van het aan het ziekenhuis verbonden per
soneel zich te dien aanzien eenig verwijt heeft te maken.
Uit den aard der zaak heeft echter bij den Geneesheer-
Directeur en bij de Commissie van Beheer de vraag een
punt van overweging uitgemaakt, op welke wijze her
haling van een dergelijk ongeval kan worden voorkomen.
Behalve de behoefte aan enkele kleine voorzieningen
die aanstonds konden worden aangebracht, is bij dit onder
zoek gebleken, dat de cel, waarin patiënten, voor wie dit
noodzakelijk blijkt, worden geisoleerd, niet voldoet aan de
eischen, die daaraan behooren te worden gesteld en dat
het bijgebouw, waarin die cel zich bevindt, dringend ver
betering behoeft.
Dit gebouw is thans in drie deelen verdeeld meerge
noemde cel, lijkenhuis, tevens sectiekamer, en bergplaats
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 12 December 1899. 149
voor allerlei gereedschap. In het lijkenhuis staat het ver
warmingstoestel, dat ook dient ten behoeve van de col.
Deze ontvangt namelijk door middel van een rooster de
verwarmde lucht uit het lijkenhuis. Is dit reeds op
zichzelf ongunstig, de behoefte aan voorziening blijkt nog
sterker, wanneer men weet, dat zich in het lijkenhuis
slechts een planken vloer bevindt in onmiddellijke ver
binding met den beganen grond, die dan ook alles opneemt,
wat bij de reiniging van het lokaal na eene sectie van
den vloer afwatert.
In de cel is derhalve de lucht bedorven en daaraan
mogen patiënten niet langer worden blootgesteld.
Het vorenstaande werd door den burgemeester, voorzitter
der Commissie van Beheer over het Stads Ziekenhuis
onder mededeeling, dat deze Commissie de zaak van drin
genden aaid achtte, in de vergadering van burgemeester
en wethouders aanhangig gemaakt en daarbij tevens een
door den Geneesheer-Directeur ontworpen plan tot ver
betering ter tafel gebracht.
De noodzakelijkheid van voorziening erkennende, hebben
burgemeester en wethouders aan den Directeur der Ge
meentewerken opgedragen van dat plan eene teekening
en begrooting van kosten op te maken, waaraan door dien
ambtenaar is voldaan bij brief en bijlagen d d. 18 November
j.l. no. 827/2.
Zooals uit deze stukken en bepaaldelijk uit de teekening
gemerkt A, blijkt, zou volgens dit plan het lijkenhuis, tevens
sectiekamer, worden verplaatst naar de thans aanwezige
bergplaats en van een gladden portland vloer worden voor
zien, de daardoor vrijvallende ruimte worden ingericht tot
tweede cel, nadat daarvan een stuk was afgenomen voor
plaatsing van het verwarmingstoestel, terwijl loodrecht op
het bestaande gebouw een nieuw steenen gebouwtje be
stemd voor bergplaats zou worden opgericht.
De kosten van dit plan bedragen echter, volgens de
opgemaakte begrooting, de som van 1000.
Burgemeester en wethouders achten deze som zeer
aanzienlijk en hebben derhalve overwogen, in hoeverre
hot oorspronkelijke plan voor vereenvoudiging vatbaar was in
dier voege, dat bergplaats en lijkenhuis worden omge
wisseld, deze van een goed afwaterenden vloer voorzien
en gene zoodanig ingericht, dat daarvan later bij gebleken
noodzakelijkheid de eerst ontworpen tweede cel kan worden
gemaakt, in verband waarmede voorshands zoowel deze
als het nieuwe gebouwtje, voor bergplaats bestemd, kon
vervallen.
Nadat burgemeester en wethouders zich hadden verge
wist, dat de Geneesheer-Directeur zich ook met het ver
eenvoudigde plan kon vereenigen, hebben zij den Directeur
der Gemeentewerken uitgenoodigd, ook hiervan eene tee
kening met begrooting van kosten te vervaardigen.
Aan deze uitnoodiging is door hem gevolg gegeven bij
missive van 18 November j 1. no. 830/2 en bijlagen,
waaruit blijkt, dat met het \creenvoudigde ontwerp een
bedrag van slechts 280 is gemoeid.
Het komt burgemeester en wethouders voor, dat deze
som geen beletsel behoeft te zijn tegen het uitvoeren van
eene verbetering, die door de Commissie van Beheer over
het Stads Ziekenhuis urgent worit geacht en waarvan de
noodzakelijkheid ook door hen wordt ingezien en zij
stellen derhalve voor, te besluiten, om, zoo mogelijk nog
dit jaar, over te gaan tot de verbouwing van het in dit
voorstel bedoelde bijgebouw van het Stads Ziekenhuis,
overeenkomstig de hierbij overgelegde teekening gemerkt
B, van welke verbouwing de kosten zijn geraamd op f 280.
t Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
zonder discussie aangenomen.
1 1Voorstel van burgemeester en wethouders tol het
doen van af- en overschrijving op de gemeentrbegrooting
dienst 1899.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
het door burgemeester en wethouders ontworpen besluit
tot af- en overschrijving vast te stellen en mitsdien toe
stemming te verleenen tot versterking van de volgende
posten als
Hoofdstuk III, afd. I art. 1 met f 2000.
2 700.
9 80.
V 220.
De versterking zal plaats hebben uit het fonds voor
onvoorziene uitgaven.
12. Rapport der commissie betreffende wijziging der
gemeentebegrootingdienst 1899.
Overeenkomstig de conclusie van dit rapport wordt zon-
.der discussie of hoofdelijke stemming besloten de voor
gedragen wijzigingen vast te stellen en de nadere balans
als volgt
Inkomstenf 943.757.88
Uitgaven 943.756.69
Waarschijnlijk batig saldo ƒ1.19
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling van een besluit lol heffing van eene verordening
op de invordering van een recht wegens tijdelijk straat-
gebruik. (Zie bijlage no. 41 tot het verslag van 's Raads
handelingen.)
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
Het was voor den heer Du pare eene aangename ver
rassing, toen inde Raadsvergadering van 14 Nov. j.l het
onderwerpelijk voorstel werd aangeboden. Bij herhaling
toch werd door spr. vroeger aangedrongen op het stellen
van regels voor het gebruik van de openbare straat tot
doeleinden, waarvoor zij niet is bestemd. Hij vond hierbij,
gelijk zoo dikwijls, een medestander in den heer van
Sloterdijck, meer in het bijzonder in 1890 bij de behan
deling van de verordening op de hefting en invordering
van marktgeld. Hij betreurt het slechts, dat deze onver
getelijke man het niet heeft mogen beleven, dat eindelijk
ook in deze zaak aan zijn verlangen zou worden voldaan.
Spreker mag ten slotte een woord van lof aan burge
meester en wethouders niet onthouden voor de redactie
van de ontwerpen. Daaraan is door den steller eene
zorg besteed, die, zijns inziens, ze des te aannemelijker
maakt.
De heer van Ketwich Verschuur zegt, dat bij hem dc
vraag is opgekomen, of er niet bij de regeering een wet
telijk bezwaar tegen de goedkeuring van deze verorde
ning zou kunnen rijzen.
In de considerans van het onderwerpelijk voorstel wordt
op art. 238 der gemeentewet gelet, terwijl in de memorie
van toelichting te lezen staat
„dat deze heffing vooreerst eene welkome versterking
der gemeentelijke inkomsten zoude zijn," alsook, dat in
dien in 1898 deze verordening had bestaan, die „heffing
over dat jaar eene som van 1528.01 zou hebben op-
opgebracht."
Spreker betoogt nu, dat de gemeentewet, zooals die bij
de wet van 24 Mei 1897 is gewijzigd, in art. 240 litt.
onder de gemeentelijke belastingen brengt „de rechten,
loonen en andere gelden bedoeld in art. 238," terwijl art.
254, alinea 1 dier wet bepaalt, dat „rechten, loonen
en andere gelden in art. 238 bedoeld, ter zake van het
gebruik of genot van openbare werken en inrichtingen,
waarvan de oprichting en instandhouding door de wet
aan de gemeente is opgelegd, tot geen hooger bedrag wor
den goedgekeurd da)i vereischt wordt tot dekking van de
ten laste der gemeente komende kosten van die werken
of inrichtingen
Waar nu blijkens de artikelen 231, 238, 205 litt. I j°
179, litt. h en 141, j° 44. litt. k der gemeentewet, de in
standhouding der bestaande openbare straten aan de ge
meente als een plicht is opgelegd, oppert spr. de vraag,