8 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 Januari 1900.
Mej. A. Braaksma wordt met 18 stemmen benoemd
tot onderwijzeres in de nuttige handwerken aan gemeen
teschool no. 1, op eene jaarwedde van f 100.Op
mej. J. M. Meindersma wordt ééne stem uitgebracht.
Overeenkomstig het tweede' lid van het voorstel wordt
zonder hoofdelijke stemming besloten, over te gaan tot
benoeming van nog eene vaste onderwijzeres in de nut
tige handwerken aan genoemde school, eveneens op eene
jaarwedde van 100.
Tot deze benoeming overgaande is de uitslag der ge
houden stemming, dat mej. N. Tulp wordt benoemd met
algemeene stemmen.
3. Vaststelling der voorwaarden voor de verpachting
van standplaatsen op het Wilhelminaplein gedurende de
kermis van 1900.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
zonder stemming aangenomen en diensvolgens besloten:
gedurende de kermis in 1900 een deel van het Wilhel
minaplein, op de teekening aangeduid, voor het plaatsen
van carroussels enz. tenten of kramen op dezelfde voor
waarden te verpachten, als voor de kermis van 1899 zijn
vastgesteld.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders om afwij
zend te beschikken op een verzoek van de heeren Germe-
raadVisser en Koolom restitutie van een deel van be
taalde koopsommen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Middelkoop heeft eens nagegaan, hoe het ver
loop van deze zaak is geweest. Wat de conclusie van
burgemeester en wethouders betreft tot afwijzing van het
verzoek, doet spr. opmerken dat Gerineraad bij acte van
7 Februari 1898 terrein heeft gekocht, dus volgens de
voorwaarden van uitgifte, zooals zij bij raadsbesluit van
28 December 1897 zijn gewijzigd en door Gedeputeerde
Staten goedgekeurd bij resolutie van 6 Januari 1898
no. 19. Art. 3 dier voorwaarden geeft den Gemeenteraad
zonder eenig voorbehoud volledige vrijheid, de lijst der
minimum prijzen van de bouwterreinen aan het Nieuwe
Kanaal te allen tijde te herzien.
Geheel anders is het gesteld met art. 3 der oorspron
kelijke voorwaarden van 1896. Daarbij heeft de Raad
zich verbonden, de lijst der minimum prijzen niet te wij
zigen vóór 1 Januari 1899 en daarna telkens om de drie
jaren. Kool kocht bij acte van 5 December 1896 en
Visser bij die van 27 Februari 1897, beide dus onder
de oorspronkelijke voorwaarden. Naar spr.'s meening is
het Gemeentebestuur, ten opzichte der beide laatste adres
santen, dus gebonden aan art. 3 der vroegere voorwaarden.
De eerste wijziging van de lijst had plaats vóór 1 Januari
1899, dus in strijd met art. 3 der oorspronkelijke voor
waarden, welke bepaling in het koopcontract is opgenomen.
Er is indertijd besloten, aan vroegere koopers eene resti
tutie te verleenen van een gedeelte der koopsommen, in
verband met de verlaging der minimum prijzen. Bij raads
besluit van 26 September 1899 no. 5 zijn die prijzen van
de blokken VIII en IX verlaagd. Ook deze tweede wij
ziging is geschied binnen het tijdvak van drie jaren na
de eerste.
Dit punt nu wordt in het voorstel van burgemeester
en wethouders niet aangeroerd. Toch is het voorschrift
evenzeer bindend. Er is dus gehandeld in afwijking met
met art. 3 der voorwaarden van 1896 luidende, dat de
lijst der minimum prijzen door den Gemeenteraad gewij
zigd zal kunnen worden voor het eerst met ingang van
1 Januari 1899 en daarna telkens om de drie jaren. Spr.
acht tegemoetkoming alleszins billijk.
Hij ontkent niet. dat de bepaling in het koopcontract
geen voldoende termen zal opleveren, om, wat de latere
verkoopen betreft, van deze de ontbinding te vorderen,
maar tegenover de koopers Visser en Kool is men aan
het oorspronkelijk art. 3 der voorwaarden gebonden en
deze zal men wegens de afwijking moeten schadeloos stellen.
De Voorzitter kan het bezwaar van den heer Middel
koop tegen het advies van burgemeester en wethouders
niet deelen. Visser en Kool hebben gekocht onder de
voorwaarden van 1896, doch deze voorwaarden zijn bij
raadsbesluit van 28 December 1897 no. 7 gewijzigd.
Daarbij heeft de Raad zich de bevoegdheid voorbehouden,
de lijst der minimumprijzen te wijzigen en wel, in tegen
stelling met de bepaling van 1896, zonder eenig voorbe
houd. Van deze bevoegdheid nu maakte de Raad voor
de eerste maal in 1899 gebruik. Naar spr's inzien zijn
hierdoor geen rechten geschonden der koopers van 1896
en evenmin gelooft hij, dat uit een billijkheidsoogpunt de
gemeente tot restitutie van een gedeelte der koopsommen
aan vroegere koopers gehouden is. Spr. kan zich niet
voorstellen, dat adressanten met een actie tot schadeloos
stelling succes zouden hebben, tenzij zij werkelijk schade
hebben geleden en het oude artikel 3 uitdrukkelijk in de
met hen gesloten overeenkomsten is opgenomen.
De heer van Ketwich Verschuur kan met het door
den voorzitter aangevoerde niet mede gaan. Hem komt
het voor, dat het vrij onverschillig is, of het art. 3 der
oorspronkelijke voorwaarden al dan niet in de koopacten
is opgenomen, De vraag is slechts, op welke voorwaar
den de terreinen werden gekocht, onverschilllig wanneer
dit dan ook heeft plaats gehad.
Adressanten zouden wellicht een recht kunnen putten
uit in elk geval een billijkheidsgrond voor hun ver
zoek kunnen vinden in de omstandigheid, dat de ge
meente zich bij de koopacte heeft verbonden, de prijzen
der terreinen niet binnen drie jaren te verlagen.
De Voorzitter acht het gewenscht naar aanleiding van
de gevoerde discussiën, dit punt en in verband daarmede
eveneens het volgende punt dar agenda, betreffende een
verzoek van gelijke strekking van G. Jellema, aan te hou
den, opdat burgemeester en wethouders de zaak nader
kunnen overwegen.
Dien overeenkomstig wordt besloten
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot toe
kenning van een schadeloosstelling aan brugwachters wegens
de tijdelijke sluiting der Verwersbrug.
Overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wet
houders wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming
besloten
aan S. Krol, alsmede aan de pachters van de IJzeren
Ophaal- Blauwe- en Poppebrug vergoeding te geven voor
de schade, die zij hebben geleden ten gevolge van het
veranderen der Verwersbrug gedurende het tijdvak van
10 Juni tot 24 November 1899 en wel
aan den pachter van de Boomsbrug 32.
IJzeren Ophaalbrug 24.
Blauwebrug 20.
Poppebrug 20.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ontbin
ding van het met S. Herkenbijl gesloten contract tot het
'bezorgen der benoodigde wagenvrachten voor de jaren
1899', 1900 en 1901.'
Het voorstel van burgemeester en wethouders luidt als
volgt
Mijne heeren
S. Berkenbijl, stalhouder alhier, is blijkens het hierbij
overgelegd proces-verbaal van aanbesteding van den 21
December 1898 aannemer geworden van het bezorgen
van de benoodigde wagenvrachten ten dienste der gemeen
tewerken, gedurende de jaren 1899, 1900 en 1901,over
eenkomstig het aan het proces-verbaal gehecht bestek no. 2.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 Januari 1900. 9
Die aannemer heeft bij adres d.d. December 1899
verzocht over 1900 en 1901 ontheven te worden van de
verplichting hem bij de overeenkomst opgelegd.
Wij hebben over dat verzoek het advies ingewonnen
van den directeur der gemeentewerken die, op de motieven
vermeld in zijne missive d.d. 22 December 1899, no. 885/1,
voorstelt, de overeenkomst met den adressant te ontbinden
tegen het tijdstip, dat in de werkzaamheden, in het proces
verbaal omschreven, opnieuw zal zijn voorzien.
Onder overlegging van de op deze zaak betrekkelijke
stukken en met verwijzing naar den inhoud daarvan,
meenen wij u er op te moeten wijzen dat de bewering
van den adressant, dat hij door die aanneming gedurende
het afgeloopen jaar reeds meer dan 1000 heeft verloren,
op zijn minst zeer overdreven is.
Dit den staat, als bijlage overgelegd bij de missive van
den directeur der gemeentewerken, blijkt, dat K. Siderius
voor het eerst in 1895 aannemer is geworden van de
werkzaamheden, beschreven in bestek no. 2 en zulks voor
nagenoeg dezelfde prijzen, waarvoor de adressant in 1898
die werken heeft aangenomen.
Na afloop van het eerste jaar der aanneming heeft Iv.
Siderius de levering van wagenvrachten opnieuw publiek
gepacht op eenigszins voor hem voordeeliger wijze de
adressant Berkenbijl schreef toon voor ongeveer dezelfde
prijzen in.
Dat die aanneming voor Siderius geen nadeel opleverde
bleek uit zijn verzoek, kort na de gunning op 8 Januari 18^6,
gedaan, om op de bestaande voorwaarden met het vervoer
te worden belast voor een tijdvak van 3 of 5 jaren.
De motieven, waarop dat verzoek was gegrond, zijn
vermeld in ons voorstel, opgenomen in het raadsverslag
van den 25 Februari 1896, waaruit u tevens kunt zien
dat in die vergadering door u is besloten, de levering
van wagenvrachten ten behoeve dezer gemeente voor de
jaren 1897 en 1898 onderhands te gunnen.
Uit de missive van den directeur der gemeentewerken,
bovenaangehaald, blijkt, dat reeds dadelijk bij het begin
der eerste aanneming, de vrachten welke met minder
kosten per handkar konden vervoerd worden, ook op die
wijze zijn vervoerd.
Het door den adressant aangevoerde motief voor het
door hem ondervonden nadeel, is dus ongegrond.
Het schijnt echter dat de adressant de nadeelige gevol
gen van de aanneming te wijten heeft aan de ondoelmatige
wijze waarop hij de door hem aangenomen werkzaamheden
laat uitvoeren. Hieromtrent verwijzen wij naar de mede-
deelingen van den directeur der gemeentewerken.
Ofschoon dus, naar het ons voorkomt, de voorwaarden van
aanbesteding niet als oorzaak kunnen worden beschouwd
voor de finantieele schade, die de adressant beweert te onder
vinden van de aanneming, meenen wij toch dat het belang der
gemeente mede brengt de overeenkomst met S. Berkenbijl
te ontbinden, omdat bij niet-inwilliging van het verzoek,
vertraging in de uitvoering van werkzaamheden, die in
den regel spoedeischend zijn, te verwachten is.
Alleeu om die reden hebben wij gemeend u te moeten
voorstellen, met ingang van het tijdstip, waarop door
aanbesteding of op andere wijze zal zijn voorzien in de
werken en leveringen, omschreven in het bestek no. 2,
de met S. Berkenbijl, stalhouder alhier, op den 21 Decem
ber 1898 gesloten overeenkomst van het bezorgen van
de benoodigde wagenvrachten ten dienste der gemeente
werken, te ontbinden.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Jansen zegt bij het nazien der stukken over
deze zaak handelende, geen gronden te hebben gevonden
voor de voorgestelde contractontbinding. Wel wordt er
gesproken van last, die het gevolg zou zijn van het niet
inwilligen van het verzoekmaar dit is geen motief.
Ter voorkoming van last zijn er de voorwaarden en de
borgen.
De aanbestedingen van deze gemeente, zegt spr., staan
in geen te besten reuk. Soms heeft er besteding plaats
zonder dat gunning volgt, omdat de laagste inschrijver
boven de begrooting is van den directeur en de gemeente
neemt dan het werk in eigen beheer.
Een andermaal heeft in dergelijk geval herbesteding
plaats er wordt hooger ingeschreven en gunning volgt,
of er wordt in 't geheel niet weer ingeschreven.
In het onderhavige geval heeft er eene aanbesteding
plaats gehad voor den tijd van 3 jaren en bij het einde
van het eerste jaar reeds vraagt de aannemer ontbinding
van het contract, naar het heet, omdat hij met verlies werkt.
Toch was het verschil tusschen de inschrijvers hier van
weinig beteekenis. Onder die inschrijvers was bovendien
óén, die, vroeger aannemer van dezelfde zaak, er nog een
broodje uithaalde.
Nu wordt wel door het dagelijksch bestuur aangevoerd,
dat bij niet inwilliging van het gevraagde, er vertraging
zal ontstaan in de uitvoering van verschillende werkzaam
heden, maar dan zijn er toch zeker de directeur en de
opzichters om te zorgen voor de handhaving der voor
waarden van aanbesteding.
Nu is het mogelijk, dat de tegenwoordige aannemer
niet voldoende ingericht is voor deze zaak of, dat hij zich
te weinig toelegt op wat hij eens heeft op zich genomen,
maar de aanbesteding, die op deze ontbinding zal volgen,
zal de Gemeente geld kosten, daar bij de inschrijving, de
aannemers, zoo geen misbruik, toch wel gebruik van deze
gelegenheid zullen maken, en de inschrijvingen waarschijn
lijk belangrijk hooger zullen zijn.
Op zoo'n wijze zal bovendien van de aanbestedingen
der Gemeente Leeuwarden in het vervolg weinig terecht
komen.
Berkenbijl beroept zich op groot finantieel verlies, doch
dat is zeker overdreven, ware dit het geval, spr. zou het
beter achten dat dan de Gemeente de verdere risico op
zich nam. Maar het is ook niet deze reden, welke spr.
weerhoudt om het voorstel van burgemeester en wethou
ders te steunen. Hoofdzaak is bij hem, dat roekelooze
inschrijvingen worden tegengegaan, en men met contract
ontbindingen voorzichtig zij, opdat aannemers niet den
indruk krijgen, dat ze maar kunnen inschrijven, en wanneer
het niet tijdens de uitvoering naar den zin gaat, maar
spoedig weer ontbinding van het bestedingscontract vragen.
Op grond daarvan zal spr. zijn stem niet aan het voor
stel kunnen geven.
De heer Beekhuis hoorde den vorigen spr. zeggen,
dat de beweerde schade van den aannemer wel geen
lOü'O.zal bedragen. Maar het komt spr. voor. dat
het niet de vraag is, of de schade groot, dan wel klein
is. Vast staat, dat de aannemer met verlies werkt, anders
zou hij geen ontbinding van het contract vragen.
Zoodra verlies wordt geconstateerd, houdt de ambitie
bij den aannemer op; zijn ijver verflauwt en eindelijk
onstaat tegenzin.
Dat hierdoor de uitvoering der orders wordt vertraagd,
behoeft wel geen betoog, evenmin, dat de belangen der
gemeente hierdoor worden geschaad. Er is hier in deze
vergadering herhaaldelijk gesproken van de billijkheid,
die de gemeente moet betrachten, zelfs al staat het recht
aan hare zijde. Welnu, ook thans moet men deze ge
meentelijke aanbesteding niet geheel gelijk achten aan de
particuliere.
De heer van Messel kan zich in beginsel met het door
den heer Jansen gesprokene vereenigen, ook, omdat zich
twee borgen hebben verbonden voor de goede nakoming
der verplichtingen van den aannemer.
Men mag veronderstellen dat burgemeester en wethou
ders enkel voldoend gegoede borgen hebben geaccepteerd,
zoodat bij onwil of onvermogen van den aannemer de
eventueele schade kan worden verhaald.
Overigens vindt spreker de verdediging van het voor
stel door den heer Beekhuis zeer zwak daarin wordt er