11»-d^ EiW-
II. met ingang van 12 Mei 1900 voor den tijd van
één jaar
a. aan A. M. Vaas wed. Arnold,
de woning Westerplantage no. 6 voor/65.perjaar;
aan J. H. Stoett, de woning Doelestraat
uo. 1voor 187.
aan A. Los wed. Burg de bovenwoning
Zuiderplein no. 99voor 215.—
aan B. Feitsma,de bovenwoning Arends-
tuin no. 43voor >130.—
aan G. de Vries, de benedenwoning
Oostersingel no. 2voor 78.
aan B. van der Heide, de woning Olde-
galileën no. 34voor 62.40
aan P. Kesteloo, de woning Oldegali-
leën no. 36voor 62.40
aan R. Koster, de woning Oldegalileën
130. 38 voor 59.80
aan de Wed. Weidijk-van Reeneu, de
bovenwoning bij de Put no. 17 voor 185.—
aan M. Elskamp, de woning Kruis
straat no. 25voor 200.—
aan H. Jurres, de woning Groote Hoog
straat no. 24voor 260.—
aan Pb. van der Veen, de woning
Oostersingel no. 110voor 83.20
aan J. Foonstra, de woning Ooster
singel no. 108voor 65.
aan L. L. Hardorff, de bovenwoning
Tuinen no. 40voor 120.
aan H. de Bruin, de woning Achter
de Witte hand no. 13voor 62.60
aan J. Goor, de woning Noorderplan
tage no. 3voor 78.
aan K. Bosma, de woning Kalvergloppe
no. 199voor» 91.
aan K. A. Abelsma, de woning Kalver
gloppe no. 197voor 78.—
III. voor den tijd van elf maanden
van 1 Juni 1900 tot 12 Mei 1901 aan
M. Dwinger, eene plek grond ten westen
van het perceel Singelstraat no. 1 voor» 3.—
IV. voor den tijd van negen maan
den van 1 Augustus 1900 tot 12 Mei
1901 aan J. van der Meij, eene plek
grond aan de Eestraatvoor 10.—
aan de Noord-Friesehe locaalspoorwegmaatschappij
gevestigd te Leeuwardenten behoeve van den aanleg
van een spoorweg van Leeuwarden naar Metslawier
onderhands te verkoopen een strook grond, ter grootte van
52.24 are, deel makende van de perceelen, ten kadaster
bekend gemeente Leeuwarden in sectie D nummers 146,
135 en 134, op de overgelegde teekening met roode
arceering aangeduid, tegen een koopsom van 2204.36,
waaronder is begrepen eene som van 820.— als ver
goeding voor waarde-vermindering van de aan de gemeente
verblijvende gedeelten der gemelde perceelen, wegens scha
deloosstelling, die de gemeente jegens derden op zich
neemt en wegens lasten en kosten der gemeente, en voorts
op de voorwaarden, in de overgelegde ontwerp-overeen-
komst omschreven.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan
Mr. S. J. Cohen eervol ontslag te verleenen als leeraar
aan de Burgerdag- en Avondschool.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, aan den
heer Mr. S. J. Cohen, die tengevolge ziekte zijne lessen
niet meer kan waarnemen, met ingang van den In April
1900 op de meest eervolle wijze ontslag te verleenen uit
zijne betrekking van leeraar aan de burgerdag- en avond
school te Leeuwarden.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijzi
ging der concessie-voorwaarden voor tramaanleg over het
vijverterrein langs den Westersingel.
Het voorste] is van den volgenden inhoud:
4. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan
de Aoord-Friesche Locaal Spoorweg Maatschappij onder
hands te verkoopen eene strook gronddeel uitmakende
van de zathe ..de Magere Weide."
De heer Duparc wenscht een vraag tot burgemeester
en wethouders te richten. Blijkens het voorstel zal de
gemeente,, behalve den koopprijs, nog 820 ontvangen,
onder anderen wegens schadeloosstelling, die de gemeente
jegens derden op zich neemt. Is hieronder begrepen de
vergoeding aan den huurder, nu hij een gedeelte van het
door hem gehuurde zal moeten missen en, zoo ja, is
daarover door burgemeester en wethouders reeds een
overeenkomst met hem gesloten?
De Voorzitter geeft den heer Duparc ten antwoord,
dat nog geene overeenkomst met den huurder der zathe
en landen „de Magere Weide" is gesloten, omdat de
huur het volgende jaar eindigt. Bij het sluiten van een
nieuw contract zal definitief op de belangen van den
huurder worden gelet. Met de schadeloosstelling, waarvan
in het voorstel sprake iswordt intusschen ook de voor-
loopige vergoeding bedoeld die den huurder billijkerwijs
toekomt.
Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel wordt
zonder hoofdelijke stemming besloten
Mijne heer en
Volgens artikel 1 sub a. der bij raadsbesluit van 9 Juli
1898 (Handelingen bladzijde 76) vastgestelde voorwaarden,
verbonden aan de concessie voor den aanleg en de exploi
tatie van een stoomtramweg door de Nederlandsche Tram
wegmaatschappij, moet tusschen het station van den Staats
spoorweg en den Harlingersingel de lijn loopen „door de
„Sophialaan, langs de Willemskade Z.Z., over eene te
„maken brug over de Harlingervaart, dwars over den
„Westersingel, over particulier terrein en den verschwater-
„vijver der gemeente."
Bij de beoordeeling van de dienovereenkomstig door
voornoemde Maatschappij krachtens artikel 8 der concessie
voorwaarden ingezonden uitgewerkte plannen van dit weg-
gedeelte, is het evenwel aan ons college na ingewon
nen advies van den directeur der gemeentewerken met
het oog op den welstand en op de bestemming, die het
gemeentebestuur eventueel later aan het vijverterrein zou
willen geven wenscheiijk voorgekomendat de lijn niet
over den vijver zou worden gelegd, doch dat deze zóóveel
mogelijk zou worden vermeden.
De directeur der Nederlandsche Tramwegmaatschappij
heeft om aan dezen wcnsch tegemoet te komen, aanvan
kelijk de mogelijkheid overwogen om de lijn achter het vijver
terrein om te leggen, doch hieraan bleken voor de maat
schappij overwegende ook geldelijke bezwaren te
zijn verbonden, die door ons college werden gedeeld.
Hij heeft toen echter het voorstel gedaan, om de tram
lijn vóór langs en op korten afstand uit den vijver te leggen.
Over dit voorstel is, na ampele schriftelijke en monde
linge gedachten wisseling tusschen de maatschappij en ons
college overeenstemming verkregen, zoodat het in teeke-
j ning is gebracht op de bijlage dezer.
Uit deze teekening zal U blijken, dat de nieuw ont
worpen richting geheel aan onze wenschen beantwoordt,
doch dat in verband daarmede de rijweg gedeeltelijk naar
den waterkant zal moeten worden verlegd en de bocht
j der stadsgracht nabij het tramstation over een klein ge
deelte zal moeten worden gedempt.
Een en ander zal uit den aard der zaak door en voor
rekening der NederlandscheTramwegmaatschappijgeschieden.
Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 Februari 1900. 13
Het komt ons voor, dat op deze wijze een alleszins be
vredigende toestand zal worden verkregen, terwijl mag
worden verwacht, dat heeren Gedeputeerde Staten de voor
de demping vereischte toestemming zullen geven.
Alvorens hiertoe echter het verzoek te doen, vraagt de
directeur der Maatschappij onze goedkeuring op de hier
nevens overgelegde teekening.
Wjj zijn bereid die goedkeuring te verleenen doch
hieraan behoort vooraf te gaan eene wijziging door Uwe
Vergadering van de in den aanhef dezer aangehaalde be
paling uit artikel 1 der Concessievoorwaarden in dien zin,
dat de lijn niet over maar langs den verschwatervijver
zal loopen.
Wij hebben mitsdien de eer U voor te stellen te beslui
ten om in artikel 1 sub a van de voorwaarden vastgesteld
bij Uw besluit van 9 Juli 1898 tusschen de woorden „over
partulier terrein en" „den verschwatervijver der
gemeente" in te voegen het woord langs.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Bekhuis zegt, dat de door burgemeester en
wethouders voorgestelde wijziging is van geringen omvang,
het wil hem zelfs voorkomen, dat zij niet noodig is. Wat
toch is het geval
In art. 1 sub a der concessie-voorwaarden wordt be
paald, dat de stoomtramweg o.a. zal loopen „over particu
lier terrein en den verschwatervijver" enz. Nu wordt voorge
steld het woord over te veranderen in langs. Maar vijver
is hier blijkbaar niet in enge beteekenis genoemd. In
art. 1 wordt kennelijk het geheele vijverterrein bedoeld.
Ware dit niet het geval, dan zou het meer duidelijk moeten
zijn omschreven. Spr. heeft overigens geen overwegend
bezwaar tegen het voorstel, doch wenscht de aandacht te
vestigen op een punt, daarmede in verband staande en,
naar hem voorkomt, niet zonder beteekenis.
De richting van den tramweg wordt n.l. gewijzigd. Het
is daardoor noodigdat de bocht in de gracht voor een
deel worde gedempt. Zou het nu niet beter zijn geweest,
indien hieromtrent een raadsbesluit ware uitgelokt? mis
schien is dat niet noodzakelijk omdat burgemeester en
wethouders volgens de concessie-voorwaarden de onder-
deelen vaststellen.
Ook principieel heeft spr. geen bezwaar, want het vaar
water is breed genoeg; de vraag is alleen: is de proces
orde, die hier blijkbaar wordt bedoeld, goed
In de missive van den directeur leest spr., dat zoodra
de wijziging der richting is vastgesteld de toestemming van
Gedeputeerde Staten zal worden gevraagd voor de dem
ping van het gedeelte der stadsgracht, die bij do provincie
in onderhoud en beheer is. Naar spr. meent, moet dit
geschieden niet door de tramweg-maatschappij, die het werk
zal uitvoeren, doch door het gemeentebestuur, dat alleen
hier kan optreden.
Het heeft spr. overigens ten hoogste bevreemd, dat
burgemeester en wethouders bij den Raad komen met een
voorste] tot eene geringe wijziging der concessievoorwaar
den, zonder dat met een enkel woord wordt gerept van
een feit van veel meer gewicht: het verstrijken van de
termijnen, binnen welke de tramweg moest zijn voltooid.
In 1897 werd de termijn, binnen welken dit gedeelte van
de tramweg moest zijn voltooid, vastgesteld op 1 Januari
1899. Die termijn werd in 1898 verlengd tot 1 Januari
1900. Nog meer. De concessionaris had 1 Januari 1899
het bewijs te leveren dat hij de macht en de middelen
onder zijn bereik hadom den tramweg tot Stiens te
voltooien. Ook die termijn, tot 1 Januari 1900 verlengd,
is verstreken zonder dat de Raad dienaangaande iets heeft
vernomen.
Het doet spr. leed, dat dergelijke vertragingen voorko
men- Bij de behandeling der gemeente-begrooting voor
1900 heeft spr. reeds op dezen onregelmatigen toestand
gewezen. Thans geeft hij wederom uiting aan het gevoel
van onrust, dat hem omtrent den tramaanleg beheerscht.
Hij hoopt, dat burgemeester en wethouders hom inlich
tingen kunnen verschaffen, omtrent de redenen, die tot
de vertraging aanleiding hebben gegeven.
De Voorzitter zal achtereenvolgens de drieërlei opmer
kingen van den heer Bekhuis beantwoorden.
Deze betreffen
a. het overbodige van het aangeboden voorstel
b. de vraag, door wie aan Gedeputeerde Staten de
toestemming behoort te worden gevraagd tot demping van
een gedeelte der stadsgracht
c. de overschrijding der termijnen voor de voltooiing
van den tramweg in 1897 gesteld en in 1898 verlengd.
Wat de eerste opmerking betreft, kan spr. niet toegeven,
dat het voorstel van burgemeester en wethouders, hoezeer
niet van overwegend belang, overbodig zou zijn. Immers
op de oorspronkelijk door de maatschappij ter goedkeuring
ingezonden detailteekeningen was de lijn over den vijver
ontworpen, geheel conform art. 1 der voorwaarden. Bur
gemeester en wethouders wenschten dit niet en traden in
overleg over de richting langs den vijver, vau welk overleg
de thans aangeboden teekening het gevolg is. Deze is
echter niet in overeenstemming met de voorwaarden, zoodat
voor goedkeuring daarvan door burgemeester en wethou
ders wijziging dier voorwaarden, die alléén bij raadsbesluit
geschieden kan, onvermijdelijk was.
Wat de tweede vraag aangaat is spr. van oordeel,
dat de vrijstelling der bepaling van het provinciaal regle
ment van 1891, noodig voor de beoogde dempiug, moet
worden aangevraagd door dengene, die het werk zal uit
voeren en dus ook de voorwaarden moet nalevendie
aan de eventueele vergunning zullen worden verbonden
dus in casu door de maatschappij, niet door het gemeen
tebestuur.
Ten slotte komt spr. tot de termijnen van voltooiing dei-
tramlijnen, die inderdaad zijn overschreden. Spr. wijst er
op, dat dit punt niet bij den Raad behoefde te worden
aanhangig gemaakt, omdat artikel 32 der concessie-voor
waarden bepaalt dat de concessie door den gemeenteraad
op voorstel van burgemeester en wethouders kan worden
ingetrokken, o.a. wanneer de concessionaris in gebreke
blijft om de tramwegen binnen de daarvoor door den
gemeenteraad vastgestelde of vast te stellen termijnen te
voltooien en in exploitatie te brengen.
De Raad wordt dus slechts in de zaak gemoeid, wanneer
burgemeester en wethouders termen vinden tot het doen van
zoodanig voorstel. Burgemeester en wethouders nu vonden
hiervoor tot dusverre geen aanleiding, omdat hun gebleken
is, dat de concessionaris inderdaad met den tramaanleg
tusschen de beide stations ernst maakt. De vergunning
tot het leggen van de brug over de Harlingervaart is
verkregen, de detailteekeningen zijn gereed en de aanbe
steding wacht slechts op de goedkeuring van het bestek
door Gedeputeerde Staten. Zij zal vermoedelijk uiterlijk in
de volgende maand plaats vinden. Onder deze omstandig
heden hebben burgemeester en wethouders zelfs den con
cessionaris doen afzien van zijn voornemen, om andermaal
aan den Raad verlenging der termijnen te vragen tot 1901.
Zoodanig verzoek zouden zij trouwens niet hebben kunnen
steunen, omdat dan weder voor een geheel jaar het heft
uit handen zou zijn gegeven, terwijl burgemeester en wet
houders thans bespoediging van den aanleg in hun macht
hebben.
Wat den tramaanleg naar Stiens betreft, kan spr. ver
klaren, dat de heer Hamolink, ondanks den ontworpen
locaal-spoorweg, nog altijd hoopt ook dat baanvak eerlang
in exploitatie te kunnen brengen en dus ook dit deel dei-
concessie voorloopig gaarne zag gehandhaafd.
De heer Bekhuis is dankbaar voor de bekomen inlich
tingen, die in vele opzichten bevredigend zijn. Het be
vreemdde hem echter, dat bij de toelichting van dit voor
stel over deze belangrijke zaak niets werd gezegd. Als
burgemeester en wethouders hadden kunnen goedvinden,
met een enkel woord den stand van zaken aan te geven,
dan zou dit debat niet hebben plaats gehad.