bier zijn gezeten, zegt spr., hebben wij in den regel een
drukke dagtaak achter ons liggen, en dan gaat het niet
aan, ook nog 's avonds eenige uren van de leden te vragen
voor de behandeling van dikwijls gewichtige aangelegen
heden. Gewoonlijk is dan ook de geest minder frisch
als een natuurlijk gevolg van den maaltijd, ook als daarbij
geen wijn of andere spiritualia worden gebruikt. Men
vergete voorts niet, dat het etensuur sedert 1868 nog veel
later is geworden en velen terstond na den maaltijd
zouden moeten beginnen. Het betreft hier spr. zei dit
ook reeds in 1868 een bezwaar, gegrond op de con
stitutie, niet wat men gewoonlijk daaronder verstaat, maar
op de constitutie der raadsleden.
Tegen den Zaterdagnamiddag heeft spr. echter geenerlei
bezwaar, en daarom zal hij, om den voorstellers hun doel
te doen bereiken, aan een voorstel daartoe volgaarne zijn
stem verleenen.
De heer Baart de la Faille heeft inmiddels de verga
ring verlaten.
De Voorzitter kan namens burgemeester en wethouders
de verklaring afleggen, dat hun college zeer ongaarne zou
zien, dat tot het houden van avondvergaderingen werd over
gegaan.
Om aan de voorstellers te gemoet te komen, kunnen zij
echter hunne zaterdagmiddagbijeenkomst wel zoodanig ver
schikken, dat de raadsvergaderingen des zaterdags om 2
kunnen worden gehouden.
Den heer van Ketwich Verschuur heeft het zeer ver
wonderd, dat, waar hij in zijn nota zoo duidelijk heelt
meenen aan te toonen, dat de wetgever in de artt. 40 en
41 der gemeentewet onderscheid heeft gemaakt tusschen
„gewone" en „buitengewone" vergaderingen, waar hij
in 't licht heeft gesteld, dat ten opzichte der „gewone"
de Raad met inachtneming van het wettelijk minimum,
hetgeen hij echter vermag te overschrijden, in zijn regle
ment van orde niet alleen het g<-tol, maar ook den tijd
daarvoor kan bepalen, de heer Duparc nog op het,
door dezen onzen nestor, in 1868 ingenomen standpunt
blijft staan.
Reeds toen en in 1872 is zijne stelling, doch zonder
veel debat, door den Raad verworpen. De heer Duparc
laat ten onrechte hot Kou. kabinetsschrijven van 1856
buiten rekening. Zijn beroep op een paar volzinnen uit
de rede van minister Thorbecke verwondert spreker even
eens. Spreker wraakt het doen van aanhalingen uit de
redevoeringen van dezen eminenten staatsman, zonder dat
men zich bekommert over het verband waarin een cn
ander is gesproken. Op hetgeen sub 1° op blz 3 boven
aan in de nota is geciteerd, liet de Minister onmiddellijk
volgen: „Hij (de burgemeester) zou zich altijd kunnen
gehaald werk, op bladz. 138 en 139 met zichzelven in
tegenspraak komt. Niets is echter minder juist. Ook den
heer Elenbaas is blijkbaar de onderscheiding ontgaan, die
Prof. Oppenheim maakt in de door spreker in de nota
aangehaalde woorden, waarin van de gewone, en die op
blz. 139, waarin enkel van de verschillende soorten van bui
tengewone raadsvergaderingen sprake is. Neen, zoo on
verklaarbaar heeft de geleerde schrijver zich in twee ge
lijktijdig voor den lezer openliggende bladzijden van zijn
schoon werk niet aan de regelen van wetsinterpretatie
vergrepen.
Hij, die de wet wil verklaren, mag zich niet angstval
lig aan hare woorden vastklampen, maar moet, vooral bij
gerezen twijfel, den wil des wetgevers en de kracht, die
hij in zijn voorschrift heeft willen leggen, opsporen. Dit
leeide ook reeds de Romeinsche jurist Celsus in zijn
„Scire leges non hoc est, verba earum tenere, sed vim
ac potestatem"; welken rechtsregel spr. zijn onvergetelijken
leermeester Prof. Goudsmit zich nog hoort voorhouden, en
welke men o.a. bij Prof Opzomer in zijne aanteeke-
ningen op de Wet, houdende algemeene bepalingen der
wetgeving van het Koninkrijk, herhaald kan vinden.
De heer Beucker Andreae neemt aan, dat de raad de
bevoegdheid heeft, het uur en den dag zijner vergaderingen
te bepalen Spr. betuigt zijn dank voor de toelichting
van het voorstel. Hij is van dezelfde meening als de heer
Konter, want deze zaak dient in gemeenschappelijk overleg
te worden behandeld. Niet eene meerderheid van stem
men dient te beslissen, omdat dan toch niet het beoogde
doel wordt bereikt, neen ook met de minderheid heeft
men te maken. In zooverre gaat spr. verder dan de heer
Duparc. Evenals deze, is ook hij tegen avondzittingen.
Indien hij vóór avondzittingen was, zou hij toch eerbied
hebben voor het bezwaar van de raadsleden, die daar
tegen zijn. Spr. zou echter niet tegen zitting op Zater
dagnamiddag zijn. Indien hem echter blijkt, dat één lid
tegen dien dag bezwaar h eft, zal hij ook daarvoor niet
te vinden zijn. Spr. heeft respect voor de bezwaren van
zijne medeleden hij stelt deze hooger van hen, die reeds
zitting hebben, dan van hem, die tot nog toe niet aan de
1l i
f o
„verschoonen door te zeggen: „op dien dag is het mij
„onmogelijk". Hij moet echter zoodanige verschooning nooit
„zóóver kunnen uitstrekken, om daardoor het houden van
„eene Raadsvergadering dagen, weken, maanden te ver
schuiven". Uit een en ander, in verband met hetgeen
de Min. aan die woorden liet voorafgaan en er op deed
volgen, blijkt duidelijk dat hij toen enkel het beleggen
van buitengewone vergaderingen besprakondenkbaar is
het toch, dat de burgemeester zou kunnen beweren, dat
hij nooit op een in het regl. van orde te bepalen dag zal
kunnen vergaderen.
Bovendien zijn 's Ministers woorden in de memorie van
beantwoording neergeschreven, zoo duidelijk mogelijk en
aan deze, door hem in zijn kabinet a tête reposée opgesteld,
moet in elk geval de grootste waarde worden gehecht.
De heer Duparc beroept zich op het handboek van den
heer Elenbaas. Na het indienen zijner nota heelt spreker
eerst met dit in het vorig jaar uitgegeven verdienstelijk
werk kennis gemaakt, doch de heer Duparc boude hem
ten goededat zijns inziens ook deze schrijver niet nauw
keurig genoeg in het oog heeft gevat wat Mr. Thorbecke
opzichlens deze zaak schreef cn sprak. Ook beweert de
heer Elenbaas, dat Prof. Oppenheim in zijn door spr. aan
boraadslagingen kon deelnemen.
Spr. heeft gemeend, het standpunt te moeten aangeven,
dat hij ten opzichte van de aan de orde zijnde kwestie
inneemt.
De heer Bekhuis zou na het door den heer Andreae
gesprokene van het woord kunnen afzien. Spr. deelt de
bezwaren van den heer Duparc tegen avondzittingen Hij
acht ze niet in het belang der gemeente. Daarentegen
heeft hij geene bedenking tegen den Zaterdagnamiddag. Doch
hij meent, dat die dag voor de Israëlieten geheel onge
schikt is. Aangenaam zal het dus spr. zijn, in dozen door
den heer van Messel te worden ingelicht. Als deze
bezwaar maakt, dan zal ook spr. tegen vergaderingen op
Zaterdag namiddag stemmen, omdat hij de godsdienstige
overtuiging van ieder wenscht te eerbiedigen.
De heer Troelstra herinnert er aan, dat het reglement
van orde reeds tweemalen werd gewijzigd, wegens de ver
andering van den dag of het uur der vergadering van den
Raad.
Eerst was Donderdag daarvoor aangewezen, doch, om
dat wijlen Mr. J. L. van Sloterdijck, wegens de zittingen
van het gerechtshof, op dier. dag verhinderd was, is de
Dinsdag daarvoor vastgesteld, 's namiddags te een uur.
Naderhand hebben de handelaren in den Raad tegen dit
uur bezwaar gemaakt, omdat zij op dat tijdstip wegens
den Sneeker marktdag niet tegenwoordig konden zijn.
De aanvang der vergaderingen werd toen bepaald op 2 uur.
Beide wijzigingen zijn met algemeene stommen goedge
keurd.
Als nu de heer Konter zich mede op het standpunt
plaatst dat de tijd van vergaderen zooveel mogelijk met
algemeen overleg moet worden vastgesteld en hij niet
onduidelijk te kennen heeft gegeven dat dit ook den wensch
Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad
is van den heer Jansma, dan zal deze ongetwijfeld de ge
opperde bezwaren eerbiedigen.
Burgemeester en wethouders nu zijn eenstemmig tegen
avond-vergaderingen, dit heeft de voorzitter reeds te ken
nen gegeven. Als de dagtaak verricht, en een arbeid van
acht of meer uren achter de rug is, moeten er geen in
spannende vergaderingen meer worden gehouden, waarin
vaak hoogst gewichtige besluiten worden genomen waar
mede het belang der gemeente zoo nauw samenhangt.
Vooral voor de leden van het college van dagelijksch bestuur
zou dit een zware en ongewenschte taak zijn. Het zijn
hunne voorstellen, die behandeld worden en die zij hebben
te verdedigen. Zij moeten aan alles hunno volle aandacht
schenken, en voor een en ander is waarlijk het avonduur
niet geschikt. Spr. meent dat niemand avondzittingen kan
begeeren. Vooral in den zomer, meent hij, zal men daar
tegen hebben. Het is geen parti-pris dat hem beheerscht,
doch het ernstige bezwaar tegen avondvergaderingen door
den Raad.
De heer van Messel wenscht, als mede-onderteekenaar
van het voorstel, zijne houding aan den Raad kenbaar te
maken. Oppervlakkig oordeelende, kan men den indruk
krijgen, dat hij niet tegen eene vergadering op Zaterdag
namiddag isdit is geenszins het geval.
Toen de heer Jansma tot spr. het beleefd verzoek richtte,
om het voorstel te ondersteunen en mede te onderteekenen
omdat ingevolge art. 68 van het reglement van orde, vijf
handteekeningen voor eene wijziging noodig zijn heeft
hij onmiddellijk aan den heer Jansma kenbaar gemaakt,
dat hij zich pertinent zal verklaren tegen 't houden van
vergaderingen op Zaterdag, omdat die dag voor hem een
zon- en rustdag is, echter bereid is het voorstel te onder
teekenen, tot het houden van vergaderingen op de eerste
vier werkdagen der week, 's namiddags na zes uur. En
daar bij het aanbieden tot onderteekening een begeleidend
schrijven was gevoegd, inhoudende, dat men zich tot niets
verbond, maakte spr. geen bezwaar zijne handteekening
te zetten. Spr. vertrouwt dat zijne denkbeelden, tot het
houden van vergaderingen op Zaterdag, door zijne geachte
medeleden volkomen zullen worden geëerbiedigd hoewel
de heer Duparc, zijn geacht medegeloofsgenoot, zich vóór
't houden van Zaterdag-vergaderingen verklaarde en
brengt den heer Bekhuis dank voor don eerbied, dien hij
gevoelt voor iemand van een geloof, niet behoorende tot
zijne secte.
Mocht echter de raad eventueel besluiten de vergade
ringen op Zaterdag middag te houden, dan zou het genees
middel, dat don zieke gezond maakt, den gezonde ziek
maken, en dat kan en mag spr. niet van den raad ver
wachten. Naar spr.'s bescheiden meening, rest er dus
dan niet anders, dan 't houden van vergaderingen op
avond ten minste wil men tegenover den heer Jansma
welwillend zijn, en hem in staat stellen zijne plichten
tegenover de gemeente, resp. zijn kiezers, te doen nakomen.
Ook buiten 't motief-Jansma is er nog een lichtstraal
voor 't houden van vergaderingen op avond.
Verscheidene leden van den raad belmoren tot den han
delsstand, en 't moet zonder twijfel als eene opoffering
worden beschouwd daar waar bij 't lidmaatschap van
den raad noch salaris noch presentiegeld is verbonden
dat zij juist op de uren, na sluiting der binnen- en bui-
tenlandsche beurzen waarin de hoofdcorrespondentie steeds
moet geschieden ter vergadering aanwezig moeten zijn.
En nu nog een enkel woord tot die leden, die bezwaar
maken tegen de avond-vergaderingen.
Wat do heer Duparc aangaat, kan spreker zich voor
stellen dat het dien nestor van den raad zeer moeilijk
zal vallen zijne veeljarige dinsdagmiddagwandelingen naar
de raadzaal te moeten opgeven als zijnde op hem
van toepassinggewoonte is een tweede natuur, 't Zal
echter dien heer, met een weinig goeden wil, gemakkelijk
vallen, zich in een korten tijd van die gewoonte los te
maken, om daarvoor in de plaats te stellen de wandelingen
des avonds naar de raadzaal.
van Leeuwarden, van Dinsdag 13 Februari 1900. 17
En wat nu betreft zijne opmerking over de constitutie
en de roerigheid van de raadsleden op avondvergaderingen
merkt spreker op, dat die argumenten al zeer zwak zijn,
daar hij zich geen denkbeeld kan vormen wat aanleiding
tot roerigheid op avondvergaderingen kan geven zulks
zou alleen kunnen ontstaan, indien de leden niet normaal
ter vergadering verschijnen en dat zal zeker van dezen
raad niet mogen worden verondersteld.
De bezwaren van den heer Bekhuis acht spr. onnoodig
nader te weêrleggen. Het advies van burgemeester en
wethouders heeft spr. ten zeerste verwonderd, te meer nu
dit wordt uitgebracht tijdens de debattenhij had het
raadzamer geacht, dat burgemeester en wethouders zich
daarvan hadden onthouden, omdat zulks onwillekeurig
van invloed kan zijn op de opinie der raadsleden.
Wat den heer Beucker Andreae aangaat, spr. gelooft,
dat diens bezwaar overdreven is. Dat geacht lid zegt,
niet te kunnen medegaan met wijziging van het uur der
vergadering indien ook maar één lid daar tegen is gekant.
Spr. gelooft, dat het wel tot de zeldzaamheden zou belmo
ren, indien aller meening volstrekt gelijk luidt: het debat
zou dan wel kunnen worden gesloten.
Resumeerende zegt spr. tot de conclusie te komen, dat,
indien het den Raad ernst is
le. den heer Jansma in staat testellende vergaderin
gen bij te wonen
2e. eene welwillendheid tegenover de leden-handelaren
te betoonen
er moot worden besloten tot het houden van vergade
ringen op avond.
De Voorzitter krijgt uit de rede van den heer van
Messel den indruk, dat hij er burgemeester en wethou
ders een grief van maakt, dat zij reeds aanstonds hun
standpunt ten aanzien der voorgestelde wijziging te ken
nen gaven. Spr. acht het geheel ongegrond, daar toch
zeker rekening zal worden gehoudeu met de wenschen
van het dagelijksch bestuur, dat in de raadsvergaderingen
zeker niet het minste gewicht in schaal moet leggen.
Dat burgemeester en wethouders mededeelden geen
bezwaar te hebben tegen den Zaterdagmiddagvindt zijn
grond in de medeonderteekening van het voorstel door
den heer van Messel. Zij konden toch niet aannemen,
dat deze zonder voorbehoud een voorstel zou steunen,
wanneer hij niet met alle deelen daarvan medeging.
De heer Duparc kan mede niet nalaten, zijne bevreem
ding te betuigen over het door den heer van Messel
gesprokene. In plaats van burgemeester en wethouders er
een grief van te maken, dat zij hun meening over avond
vergaderingen hebben kenbaar gemaakt, moet men hun
veeleer er dank voor brengen. Spr. althans zou ongaarne in
dezen het College van dagelijksch bestuur niet ter wille
wenschen te zijn. Men moet toch niet vergeten, dat bijna
alle voorstellen van dit College uitgaan, en dat zijn leden
dus voortdurend op hun qui-vive moeten zijn tegen aan-
en opmerkingen van de overige twintig raadsleden.
Over het bezwaar van den heer van Messel kan spr.
zijn bevreemding evenmin terughouden. Als men iemand
voor een alternatief stelt, laat men hem vrij, öf het eene óf
het andere te kiezen. Niet alzoo de heer van Messel
hij onderteekent wel met vier anderen een tweeledig
voorstel, doch, nu het op stuk van zaken aankomt, zegt
hij: „Neen, alléén het ééneniet het andere." Dan had
hij aan het voorstel zijn mede-onderteekening niet moeten
geven.
Nog een enkel woord ook aan den heer van Ketwich
Verschuur. Dat. minister Thorbecke met de van hem door
spr. aangehaalde woorden niet gewonemaar buitengewone
vergaderingen zou hebben bedoeld, blijkt geenszins. De
minister sprak in algemeenen zin. Het door genoemd
geacht lid aangehaald kabinetschrijven voorts is ook spr.
niet onbekend. Moet spr. hem echter er nog op wijzen,
dat een kabinetschrijven heel wat anders is dan een
koninklijke beslissing