30 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 Maart 1900.
I. definitief te besluiten tot het onttrekken aan den
publieken dienst van „de Lijkvaart', onder no. 302 voor
komende op den staat, bedoeld in het reglement tot regeling
enz. (Provinciaal Blad no. 33 van 1882);
II. naar aanleiding van het adres van Gr. Jansen, d.d.
14 October 1899:
a. als rooilijnen voor de op perceel no. 1844 van
sectie E te stichten gebouwen vast te stellen de op het,
ingevolge artikel 3 der verordening (Gemeenteblad no. 7
van 1898) overgelegd plan van bebouwing en wegenaanleg
getrokken roode lijnen
b. vast te stellen de breedte en richting der aan te
leggen straten overeenkomstig evengenoemd plan, en het
peil en de rioleering dier straten overeenkomstig de bij
het adres snb 2° en 3° gegeven omschrijving, behoudens
nadere bepalingen, eventueel door burgemeester en wet
houders ingevolge artikel 4, litt. A- der aangehaalde ver
ordening te geven
c. vergunning te verleenen om de op perceel 1844
van sectie E aangelegde straten aan te sluiten aan de
openbare straten „de Spanjaardslaan" en „de Looijerstraat"
onder voorwaarde, dat door adressant in alle opzichten
worde voldaan aan de bij zijn adres sub 1° en 4°—9°
gedane toezeggingen, en de geprojecteerde straten, door
of vanwege adressant aangelegd, zijn voltooid vóór 12
November e.k.
III. aan G. Jansen voornoemd toe te staan om de
Lijkvaart over eene lengte van 105 meter van perceel
sectie E no. 1845 af in westelijke richting te dempen,
onder voorwaarde
1°. dat door hem mede worden gedempt de sloot loo-
pende langs de westzijde en de greppel langs de zuidzijde
van zijn perceel, deze geheel worden gerioleerd overeen
komstig de dienaangaande door burgemeester en wethou
ders te geven voorschriftenen zorg worde gedragen
voor eene behoorlijke afscheiding tussehen het perceel
van adressant en de aan die sloot en greppel grenzende
erven
2°. dat vóóraf zoowel het te dempen gedeelte der
Lijkvaart als de sub 1° bedoelde sloot en greppel worden
gereinigd overeenkomstig de omschrijving sub 4° van het
adres van 14 October 1899;
3°. dat aan de oostelijke grens der gedempte Lijkvaart
eene walbeschoeiing worde aangebracht en daarop een
ijzeren hek geplaatst, een en ander overeenkomstig door
burgemeester en wethouders te geven voorschriften
IV. Wanneer ten genoege van burgemeester en wet
houders aan punt III van dit besluit zal zijn voldaan,
aan G. Jansen voor een koopprijs van 1 het gedempte
gedeelte der Lijkvaart in eigendom over te dragen, onder
voorwaar ie, dat dit van de openbare straat worde ge
scheiden door een ijzeren hek, waarvan de teekening door
burgemeester en wethouders moet worden goedgekeurd
V. voor rekening der gemeente te doen uitvoeren de
navolgende werken, waarvan de kosten zijn geraamd op
1570:
a. het gemeentelijk riool door te trekken van de Blee-
kerstraat tot de Singelstraat
b. eene walbeschoeiing aan te brengen aan het wes
telijk uiteinde der gedempte Lijkvaart
c. een duiker te leggen door den Noordersingel tussehen
het Diaconessenhuis en de Zwem- en Badinrichting
VI. aan S. J. Posthuma en andere onderteekenaars
van het bezwaarschrift d.d. 5 Februari j.l. te kennen
te gevendat hun bezwaren tegen de onttrekking van
de Lijkvaart aan den publieken dienst ongegrond zijn
bevonden, aangezien aan de vergunning tot demping van
een gedeelte dier Lijkvaart de voorwaarde is verbonden,
dat de door reclamanten bedoelde sloot en greppel worden
gedempt en geheel gerioleerd en dat voor eene behoor
lijke afscheiding tussehen hunne erven en perceel no. 1844
van sectie E worde zorg gedragen.
In verband hiermede wordt afwijzend beschikt op het
adres van D. Damstra e.a., om het voorstel van burge
meester en wethouders tot definitieve onttrekking van de
Lijkvaart aan den publieken dienst niet aan te neipen.
10. Voorstal van burgemeester en wethouders om K.
van der Heide vergunning te verleenen tot het aanleggen
van straatjes aan de Spanjaardlaan.
Overeenkomstig het voorstel wordt zonder discussie of
hoofdelijke stemming besloten
aan den heer Klaas van der Heide, huisschilder alhier,
tot wederopzegging vergunning te verleenen op gemeente
grond, tussehen de Spanjaardslaan en zijne bovengemelde
woonhuizen, twee klinkertpaden aan te leggen, beide ter
lengte van 7.60 meter en het eene, ten behoeve van het
perceel, plaatselijk bekend Spanjaardslaan no. 38, ter breedte
van 0.50 meter en het andere, ten behoeve van de per-
ceelen no. 40, 42, 44, 46 en 48, ter breedte van één
meter onder voorwaarde
a. dat de addressant zorg drage voor den geregelden
afloop van het water, dat van den weg en van den berm
afstroomt
b. dat de door de gemeente uit te voeren uitgravingen
of verlagingen van den berm ongehinderd kunnen geschie
den, terwijl de daaruit voortvloeiënde kosten van onder
houd van de paden voor rekening van den adressant komen
c. dat de adressant telken jare vóór den 12 Mei, voor
het eerst vóór den 12 Mei 1900, ten kantore van den
gemeente-ontvanger voor ieder straatpad betale eene retri
butie van 0.50, als erkenning van het eigendomsrecht
der gemeente op den grond.
11. Rapport der commissie betreffende af- en over
schrijving op de begrooling der d.d. schutterij dienstjaar 1899.
Conform het rapport der commissie wordt zonder hoof
delijke stemming besloten, den schuttersraad de gevraagde
machtiging te verleenen.
12. Voorstel van burgemeester en wethouders tot intrek
king der instructie voer den archivaris en tot wijziging
iter verordeningregelende het getal en de bezoldiging der
ambtenaren ter secretarie. (Bijl. no. 4 van 's Raadshan-
delingen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Duparc brengt in herinnering, dat bijna twin
tig jaren geleden, in de raadsvergadering van 19 Augustus
1880, in behandeling kwam een voorstel van burgemees
ter en wethouders om 1. ter vervanging van den toen
overleden archivaris aan te stellen een commies-archivaris,
op een jaarwedde van 10002. burgemeester en wethou
ders uit te noodigen met gepasten spoed een instructie
voor dezen ambtenaar te ontwerpen en aan den Raad ter
goedkeuring aan te bieden.
Het was bij die gelegenheid dat het hooggeachte mede
lid, de heer Dirks, een man die, met meer recht dan
misschien eenig ander, over archiefzaken mocht oordeelen,
zijne denkbeelden over eene goede regeling van het ste
delijk archief ontwikkelde. Hij wees op het groote nut
en belang van zoodanige regeling, n.l. om het voor ieder,
die het wenschte te raadplegen, bruikbaar te maken. Met
voorbeelden werd dit door hem gestaafd. Gelijk de heer
Dirks intusschen deed uitkomen, waren nasporingen in
het archief hoogst moeielijk, daar een behoorlijke inven
taris nog steeds werd gemist. Hij vroeg daarom, hoever
men met het opmaken daarvan was gevorderd, verder of
het ook in de bedoeling lag, den aan te stellen persoon
in de eerste plaats op te dragen het maken en aanleggen
van die registers op het archief, waarvan reeds in het
in 1845 uitgebracht rapport werd gesproken. Toen hij
in het archief eens een onderzoek omtrent het gildewezen
had te doen, vond hij niet, gelijk hij had gedacht, ge
sneden brood, gereed om te worden genuttigdmaar
slechts hier en daar verspreide stukken, hoegenaamd ech
3 -t':
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 Maart 1900.
31
ter geen behoorlijke registers of een behoorlijke verzame
ling of aanteekeningen omtrent het gildewezen te Leeuwar
den. Teneinde hierin verbetering te brengen, sprak hij
daarom den wensch uit, dat vooreerst de wetenschap op den
achtergrond gedrongen en de te benoemen functionaris in
de eerste plaats belast zou worden met het maken van
registers, die natuurlijk óók strekken tot bevordering dei-
wetenschap.
Uit het antwoord van den voorzitter bleek o.a., dat
men met het maken van den inventaris nog niet ver
was gevorderd, dat, wat betreft de registers en klappers,
men vooralsnog stuitte op eene leemte, ofschoon reeds in
1845 het aanleggen er van wenschelijk werd geoordeeld,
en eindelijk dat burgemeester en wethouders meenden,
den nieuw te benoemen titularis een eenigszins anderen
werkkring te moeten voorschrijven en een persoon zouden
trachten te vinden, die, bij genoegzame bekwaamheid, de
noodige werkkracht bezat, om het archief behoorlijk te
ordenen en registers daarop te maken, althans den noodigen
aanleg daarvoor bezat.
Er volgde nog eenige discussiehet gevolg was de
aanneming nagenoeg onveranderd van het voorstel van
burgemeester en wethouders.
In November 1880 werd voor den archivaris eene
instructie vastgesteld, die in April 1884 door een nieuwe
instructie werd vervangen. Bij de laatstgenoemde werden,
evenals bij die van 1880, den archivaris verscheidene
verplichtingen opgelegd, vooral ook wat betreft het maken
van registers op de charters, resolutie- en placaatboeken,
op de stukken betreffende rechten en verplichtingen der
gemeente enz., en eindelijk het maken van een algemeenen
index op de alphabetische registers.
Sedert de heer Dirks zoo overtuigend sprak, zijn er
alweder bijna twintig jaren verloopen.
En nu wenscht spr., op zijn beurt, een vraag tot bur
gemeester en wethouders te richten, n.l. hoe het thans
met al die registers staat Hij wordt tot deze vraag
geleid door de woorden van burgemeester en wethouders
zeiven, in hun onderwerpelijk voorstel vervat. Zij ver
klaren onomwonden, dat tot dusverre nooit kon worden
verkregen, dat het archief in de eerste en voornaamste
plaats dienstbaar worde aan de gemeente-adminisliatie
dat tot nog toe de op zich zelve staande positie van de
archivarissen oorzaak was, dat zij zich in hoofdzaak toe
legden op de wetenschappelijke zijde van hun werkkring
en daardoor aan het administratief gedeelte van hun taak
minder, recht lieten wedervaren dat dit moet veranderen
en er daarom op dit oogenblik dringende behoefte bestaat
aan een ambtenaar, die, al zou hij geen academischen
graad bezitten, genoegzaam vakman is, om, onder den
secretaris, al dien administratieven arbeid, het maken van
registers, indices, klappers enz., te verrichten, vereischt om
het archief te maken tot een meer bruikbare verzameling,
die gemakkelijk is te raadplegen, en daardoor meer voldoet
aan de dagelijks terugkeerende behoeften van den goeden
gang der gemeente-administratie.
Volgens spr. kan men, tussehen do rogels in lezende, daarin
eigenlijk reeds het antwoord op de door hem gedane vraag
vinden. Toch zou hij gaarne een nader pertinent antwoord
van burgemeester en wethouders wenschen te ontvangen.
De Voorzitter zegt, dat het antwoord op de vraag van
den lieer Duparc, of in alle opzichten is voldaan aan de
artikelen 2, 3, 5 en 6 der instructie voor den archivaris,
ontkennend moet luiden. Dit blijkt trouwens reeds uit
het aangeboden voorstel.
Doch hij stelt de wedervraag, of het omgekeerde het
geval had kunnen zijn.
Ook spr. meent zich nl. te mogen beroepen op de in
1880 gevoerde discussiën en herinnert bepaaldelijk aan
het toen door den heer van Sloterdijck gezegdedat voor
al hetgeen nog af te werken was, vrij zeker een menschen-
leven zou noodig zijn. Indien nu destijds de Raad was
medegegaan met de door de heer Duparc aangehaalde
beschouwingen van den heer Dirks, ware wellicht het
thans ingediende voorstel overbodig geweest. Doch de
Raad heeft dit niet gedaan. De toen gevoerde strijd over
de vraag, of een wetenschappelijk dan wel een admini
stratief man zou worden benoemd, is in het voordeel van
eerstgenoemde beslist. Geen commies-archivaris, zooals
burgemeester en wethouders wildenmaar een archivaris
werd aangesteld, en sedert 20 jaren is hierin geen wij
ziging gebracht.
Geen wonder, dat burgemeester en wethouders thans
weder op de zaak terugkomen en verwachten, dat nu
eindelijk het administratief gedeelte van den werkkring
op den voorgrond trede, en het wetenschappelijk gedeelte
althans voorloopig meer op den achtergrond worde gesteld.
Er moet thans een ambtenaar komen, wiens arbeid in de
eerste plaats aan de belangen der administratie, in de
tweede aan de eischen der wetenschap ten goede komt.
Intusschen mag niet worden ontkend, dat ook door de
archivarissen der laatste twintig jaren veel is gearbeid en
niet weinig van- de in de instructie genoemde registers
e. a. zijn in dat tijdvak in gereedheid gebracht.
Doch een algemeene index b.v. ontbreekt. Om een
contract spoedig te kunnen vinden is het dientengevolge
noodig, dat men het jaar wete waarin dit is aangegaan.
Dit behoort niet zóó te zijn, alle gevraagde stukken moe
ten aanstonds kunnen worden te voorschijn gebracht.
Indien dit voorstel wordt aangenomen, zijn burgemees
ter en wethouders voornemens eene oproeping te doen
bij voorkeur van personen, die practisch aan een archief
zijn werkzaam geweest. Hij vertrouwt dat de zoodanigen
zich zullen aanmeldenaangezien hun een behoorlijk salaris
en een zelfstandige werkkring wordt geboden en kans op
verdere promotie niet is uitgesloten.
Is deze eventueel door den te benoemen titularis ge
maakt, dan is het archief wellicht in zoodanigen staat,
dat weder naar een „wetenschappelijk" man kan worden
omgezien.
De heer Duparc zegt, den voorzitter wel voor diens
antwoord dankbaar, doch daardoor geenszins voldaan te
zijn. Het is thans den Raad toch duidelijk geworden,
dat, om niet te spreken van 1845 tot 188', van laatst
genoemd jaar af door de elkander opgevolgd hebbende
titularissen weinig is gedaan, wat in dat jaar juist zoo
zeer op den voorgrond werd gesteld, n.l. om te krijgen
de bij de instructie voorgeschreven registers enz. Er is
gezegd, dat een menschenleven noodig zou zijn, om alles
in orde te brengen. Doch van 1845 tot 1900, toen
reeds op de bestaande leemten werd gewezen, hebben wij
misschien al meer dan een menschenleven gehad. Spr.
wil intusschen niet zóóver achteruitgaan en zich bepalen
tot 1880. De archivaris moet dagelijks van 9 tot 1 en
van 2 tot 4 uur op het archief zijn. Wat kan een mensch,
die slechts eenige werkkracht en werklust bezigt, niet in
zes uren daags werken en afdoen.
Dat aan de regeling enz. van het archief blijkbaar nog
zooveel ontbreekt, verwondert spr. te meer, omdat er
toch een zoo uitstekend voorbeeld bestond in onze ge
meente-secretarie, waar alles is geregeld en gerangschikt
op een wijze, boven sprs. lof verheven, en zeker ook
boven dien van zijn medeleden, voor zoover zij vóór en
na in de gelegenheid komen onderzoekingen op de
secretarie te doen. Spr. zou geneigd zijn, hier de uit
drukking „gesneden brood" te bezigen.
Spr. iioopt, dat de nieuwe regeling tot het beoogde doel
zal leiden, ook met het oog op het groote belang der ge
meente, wanneer er soms sprake mocht komen, zoowel
van rechten, als van verplichtingen der gemeente. En
ofschoon hij in het algemeen liefst een wetenschappelijk
ontwikkeld man zou zien aangesteld aan het stedelijk archief,
zal hijop de door burgemeester en wethouders aange
voerde gronden, zich met hun voorstel vereenigen. Misschien
vindt een empiricus dan óók nog wel eens tijd voor we-
tenschappelijken arbeid, als deze mocht worden vereischt.
Nog een paar punten wenscht spr. te behandelen.
Na het aftreden van den jongsten titularis werd spr.'s