58
Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 8 Mei 1900.
steding der werken en leveranciën, ten behoeve der ge
meente te doen, kan voorbehouden, slechts doelt op ieder
concreet geval en dat de Raad daarom voor dit onder
werp geen algemeene voorschriften kan vaststellen. In
de raadsvergadering van 5 April 1895 is echter anders beslist,
en spr. zal daarom zijne bedoelde meening, waarin hij
trouwens niet alleen staat, niet nader ontwikkelen.
Wat nu het voorstel van den heer Jansen betreft, ge
looft spr., dat daartegen eigenlijk geen ernstige bezwaren
kunnen worden aangevoerd, hetzij al of niet aangevuld
in den zin van den heer Middelkoop. Het betreft hier
toch een onderwerp, waarover, gelijk niemand zal ont
kennen, het laatste woord nog niet is gesproken. Laat
nu een commissie de zaak eens ernstig onderzoeken. Et-
zal niets bij worden verloren. Wordt toch het voorstel
aangenomen, dan blijft de zaak voorshands zooals zij was
sedert April 1895 geschiedt dit met het voorstel van
burgemeester en wethouders, dan is het evenzoo. Uitstel
der zaak zal derhalve tot geen enkel nadeel leiden. Spr.
is eindelijk van gevoelen, dat het voor burgemeester en
wethouders zeiven niet anders dan aangenaam kan zijn,
indien vaste regelen omtrent minimum-loon en maximum
werktijd worden vastgesteld. Zij hebben dan geen ver
antwoordelijkheid meer en zijn vrij van elke critiek.
De heer Jansma zegt, dat voor iemand die het liefst
van de grondgedachte uitgaat, dat bij meening-verschil
toch goede trouw bij den tegenstander moet aangenomen
worden, doch die zich overigens niet kan vereenigen met
het prae-advies van burgemeester en wethouders, de vorm
daarvan wel een weinig gevaarlijk is.
Want waarom zou men niet aan burgemeester en wet
houders ,,die een ruime opvatting te dezer zake huldi
gen" over laten het oordeel over de toepasselijkheid en
de toepassing der gewenschte maatregelen?
Het is echter mede een gelukkig verschijnsel, dat spr.
zich overtuigd kan houden, dat in deze vergadering ook
in het algemeen zal worden voorgestaan, dat aannemen
van goede trouw bij den tegenstander nog geen meening-
verschil behoeft uit te sluiten.
Met gepaste vrijmoedigheid wenscht spr. dan ook zijne
opmerkingen te maken met betrekking tot het door burge
meester en wethouders uitgebrachte prae-advies.
Spr. wil terloops eonstateeren, dat de indruk door hem
ontvangen, is geweest, dat burgemeester en wethouders
eigenlijk door den drang der tijden zijn voortgeschoven,
ietwat tegen wil en dank.
Toch wordt thans gelijk ook in het prae-advies van
1895 gezegd, dat burgemeester en wethouders in beginsel
voorstanders zijn van de door adressanten gewenschte
maatregelen.
Afgescheiden echter hiervan, dat er toch nog wel verschil
bestaat tusschen het in beginsel niet tegen iets zijn, of
uit beginsel iets bevorderenmeent spr. toch hier op te
mogen merken, dat waarschijnlijk het karakter van het
beginsel van burgemeester en wethouders en dat van hem
in dezen verschilt.
Hij spr. gelden in dezen vooral zedelijkheidsmotieven.
Den zwakke te steunen, om hem daardoor meer weerbaar
te maken, dat moet het hoofdbeginsel zijn.
Het advies van burgemeester en wethouders heeft zoo
als spr. reeds zeide op hem den indruk gemaakt alsof
dat college onder den drang der tijdsomstandigheden heeft
gehandeld. Hoe dit ook zij, z.i. is de Raad te veel be
perkt, want niet bij alle werken zullen maximum-werktijd
en minimum-loon worden vastgesteld. Spr. heeft inder
tijd zijne denkbeelden hieromtrent in de Leeuwarder
Courant uitvoerig uiteengezetzijne gedachte is voorna
melijk, dat de Raad in het belang der werklieden maatregelen
moet nemen, om hunne onderdrukking te voorkomen.
Kan hij al den particulieren werkgevers geene ver
plichtingen opleggen om den werklieden een mensch-
waardig bestaan te verzekeren, de werklieden, die van
de gemeente aangenomen werken uitvoeren, vermag hij
gelukkig te beschermen.
De heer Jansen wenscht eene commissie in het leven
te roepen, die omtrent het aan de orde zijnde vraagstuk
een nauwkeurig onderzoek instelt. Dit heeft spr.'s volle
sympathie.
In de op deze zaak betrekking hebbende gewisselde
stukken van de laatste jaren wordt melding gemaakt dat
Leeuwarden Amsterdam niet is, en dat het Dagelijksch
Bestuur zich niet ongenegen zal betoonen maatregelen te
nemen, indien ook hier misbruiken blijken.
Het geldt hier evenwel niet iets speciaal plaatselijks;
de toestand is van dien aard, dat de patroons wegens de
concurrentie overal zullen trachten zoo goedkoop mogelijk
werkkrachten te vinden En de gemeente mag nergens
dien weg volgen zij zal den werkman het hem toeko
mende loon niet voor een deel mogen onthouden, en
zoodoende van zijne afhankelijke positie profiteeren.
Daarom is het van zooveel belang, de bepalingen omtrent
loon en werktijd niet alleen op te nemen in bestekken
voor werken met gemakkelijk uit te oefenen contröle,
maar ook bij onderhoudswerken.
Al doende leert men, zegt het spreekwoord en waar
een wil is, daar is ook een weg. Men vergete niet, dat
ook van de zijde der werklieden controle zal worden
uitgeoefend. Spr. zal er zelfs niet tegen opzien, een
eenigszins hooger loon vast te stellen, dan het op dit
oogenblik toegekende plaatselijke loon opdat men alzoo
kome tot geleidelijke verhooging der loonen, die in den
regel te laag zijn. Te Amsterdam doet zich het ver
schijnsel voor, dat de loonstandaard daar ter stede reeds
hooger is dan het minimum, in de gemeentelijke bestekken
bepaald.
Dit is, naar spr's. meening, een bewijs voor de stelling,
dat de bescherming van den arbeid op het loon een
gunstigen invloed heeft. Hierdoor bekomt de werkman
eene meer zelfstandige positiewelke noodwendig
moet leiden tot een verhoogd besef van eigenwaarde, en
juist daardoor tot een hoogeren trap van ontwikkeling en
zedelijkheid.
Spr. is van oordeel, dat de beteekenis van dien maximum-
arbeidstijd en dat minimum-loon zeer breed moet worden
opgevat. Hij heeft gemeend, zijn standpunt omtrent het
aanhangig vraagstuk te moeten uiteenzetten, al achtte
hij het beter, dat dit bij nota ware geschied. Daar
voor was echter de tijd van voorbereiding te kort.
Wel is waar is het prae-advies reeds voor wier weken
uitgebracht en in hoofdzaak in de Leeuwarder Courant
opgenomen, doch onwillekeurig wordt het officieële stuk
van burgemeester en wethouders afgewacht.
Spr. meent dat de gemeente door een flinke regeling
ten deze, richting kan geven aan den weg, die moet wor
den ingeslagen, om het lot van den werkman geleidelijk
te verbeteren.
De tegenwoordige strooming, om zich met het lot van
den werkman meer dan vroeger te bemoeien, komt voort
uit het besef, dat de werkman recht heeft op eene men-
schelijke behandelingdat hij dus niet mag worden be
schouwd als eene machine, bestemd om met zoo weinig
mogelijk kosten eene zekere hoeveelheid werk te leveren.
Mag men den patroon hiervan altijd een verwijt maken
In vele gevallen niet, want de dreigende concurrentie
zal er hem meesttijds toe noodzaken. De Regeering heeft
hier een schoone taak te vervullen zij kan wettelijke
bepalingen vaststellen, die het misbruiken van den arbeider
moeten tegengaan.
Ten slotte wil spr. gaarne erkennen, dat uit den geest,
dien het voorstel van burgemeester en wethouders ademt,
kan afgeleid worden, dat aan adressanten bijna alles wordt
toegestaan wat zij vragen.
Doch spr's. betoog bedoelt het vaststellen van een
regeling voor alle gemeentelijke werken. En dit juist
wordt in het voorstel gemist.
De heer Dijkstra wenscht zijne stem te reserveeren en
afhankelijk te stellen van de verdere discussie. Hij meent
evenwel op te moeten komen tegen de bewering van den
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 8 Mei 1900.
59
heer Duparc, dat bij aanneming der conclusies van het
prae-advies van burgemeester en wethouders deze zaak
blijft zoo als zij is, welke bewering een der gronden is,
waarop die geachte spr. zal stemmen vóór de motie van
den heer Jansen. Spr. beweert, dat de zaak niet blijft
zoo als zij is. Want even als voor 5 jaar op voorstel
van burgemeester en wethouders tot eene proefneming
met minimum-loon is besloten, later geregeld toegepast,
wordt nu ook door hen eene proefneming met maximum
werktijd voorgesteld, die bij aanneming waarschijnlijk tot
het zelfde gevolg zal leiden.
De heer Konter wil met een enkel woord in herinne
ring brengen, dat bij de Commissie voor Openbare werken
eene ontwerp-verordening tot regeling van den maximum
werktijd en het minimum-loon van werklieden bij gemeente
werken niet in behandeling kon komen. Die Commissie
had slechts te dienen van advies, in dezen beperkt tot
de bekende adressen en het daarover door den directeur
der gemeentewerken uitgebrachte rapport. Reeds ettelijke
jaren geleden achtte sprzooals men weet, het benoemen
van eene Commissie van onderzoek omtrent deze punten
wenschelijk; ook thans nog komt het hem voor, dat der
gelijke Commissie nuttig kan zijn. Naar spr. meent, kan
hiertegen ook bij burgemeester en wethouders geen over
wegend bezwaar bestaan.
Spr. heeft waardeering voor het advies van burgemeester
en wethouders, en acht de genomen proef in het belang
der zaak, maar naar zijn inzien zou eene verordening
meer invloed ten goede kunnen uitoefenen, en als algemeen
voorbeeld, meer ingang vinden.
Er komt nog bij, dat als de door burgemeester en wet
houders voorgestane wijze van handelen wordt gevolgd,
het beginsel minder goed tot zijn recht komt. Men wenscht
in geen geval, dat het minimum-loon beneden het stan
daard-loon blijft. Toch was dit blijkens de stukken verle-
len jaar het geval. Hel schijnt, dat hierop niet de aandacht
is gevallen. Spr. gelooft niet, dat dit zoo gemakkelijk
zou plaats hebben, als eene verordening bestond. Deze
zal natuurlijk van tijd tot tijd moeten worden herzien.
Men beschikt thans over vele inlichtingen, van elders
verkregen resultaten, die voor eenige jaren nog werden
gemist. Onder anderen is onlangs verschenen een rappoit,
omtrent de werking van dergelijke verordening in de ge
meente Amsterdam. Ook dit zal hoogst gewenschte
gegevens kunnen verschaffen. Spr. zal daarom het voorstei-
Jansen steunen.
De heer Duparc beantwoordt den heer Dijkstra. Hij
wil erkennen, dat het voorstel van burgemeester en wet
houders, wat het tweede punt betreft, eenigszins anders
luidt dan met de opdracht van 1895 het geval was.
Doch het zwaartepunt is hier meer gelegen in de loon-
kwestie, dan wel in den werktijd. Dit blijkt vooral ook
uit het adres van het bet bestuur der atdeeling Leeu
warden van de Sociaal-Democratische partij, dat, ofschoon
deze partij steeds ijvert voor een arbeidsdag van acht uren,
niettemin ondersteunt het verzoek van de besturen der
Timmerlieden-Vereeniging en der Schildersgezellen-Ver-
eeniging, die een maximum-arbeidstijd van twaalf uren
per dag vragen. Spr. wijst ook op de door den voor
steller der motie gebezigde woorden. Spr. heeft ze ter
stond opgeteekend. „Indien de onbehoorlijke (spr. drukt
op dit woord,) vraag van acht uren per dag werd ge
daan. enz.
Aan den heer Jansma nog een enkel woord. Dat lid
geloove niet, dat er onder de raadsleden één zal worden
gevonden, die het arbeidsloon naar vraag en aanbod zou
willen laten bepalen. Reeds tal van jaren geleden werd
dit vraagpunt schriftelijk en mondeling in het breede
behandeld, doch in ontkennenden zin. De heer Jansma
had daarom dit alles behalve nieuwe punt gerust onbe
sproken kunnen laten.
De heer Jansen komt terug op het door den heer
Duparc gesprokene. Deze schijnt aan de uitdrukking „de
onbehoorlijke vraag van den 8 urigen werkdag," een
beteekenis te geven, die spr. daarin volstrekt -niet heeft
willen leggen. Spr. heeft bedoeld, dat, wanneer door
adressanten in plaats van den gevraagden 12 urigen
werkdag, was verzocht een 8 urigen werkdag te bepalen,
deze vraag bij de meeste leden dezer vergadering onbe
hoorlijk zou worden genoemd. Spr. beroept zich hierbij
op den heer Troelstra, die bij de debatten omtrent de
verandering van den dag der Raadsvergaderingen, (kwestie
Jansma), zich verklaarde tegen het houden van avond
zittingen, omdat hij dan reeds een werkdag van 8 uren
achter den rug had. Niemand, gelooft spr., zal toen daaruit
hebben opgemaakt, dat het noemen-van 8 uren door den
heer Troelstra, de juiste bepaling was van het aantal
uren, dat deze per dag werkt. Dat aantal zal wel giooter
zijn. Voor spr. is acht uren geen „onbehoorlijke werkdag,"
maar waarschijnlijk wel voor de meeste leden van dezen
Raad, die de vraag van adressanten alsdan „onbehoorlijk"
zonden noemen, doch zulks niet kunnen zeggen van den
gevraagden 12 urigen werkdag.
De heer van Ketwich Verschuur zal het advies van
burgemeester en wethouders steunen. Waar deze ver
klaren voorstanders te zijn van de door adressanten ge
wenschte maatregelen, en waar alhier de belofte door dat
college wordt afgelegd, dat in alle opzichten aan het
verzoek zal worden voldaan, daar zijn de adressen voor
den Raad als afgedaan te beschouwen.
Nu kan men aan die adressen bij de discussie alhier wel
gaan accrocheeeren den wensch naar eene verordening tot
regeling van minimum-loon en maximum-werktijd, doch
de vraag daarnaar is, volgens de adressen, thans niet aan
de orde. Daartegen bestaan bovendien gewichtige bezwa
ren gegrond op de wisseling van den loonstandaard en
het gemis aan doeltreffende en te controleeren voorschriften
opzichtens den werktijd. Het initiatief daartoe ga dan
uit van die ledenwelke van oordeel zijn deze zaken
billijker en beter te kunnen regelen dan burgemeester en
wethouders thans, onder het huldigen eener ruime opvat
ting, beloven te zullen doen maar daarmede worde eene
raadscommissiewaarvan ieder onzer kan gedwongen
worden deel uit te maken, niet belast.
De heer Middelkoop heeft bemerkt, dat de heer Duparc
in het ondersteunen van het verzoek om een twaalf-urigen
arbeidsdag door het bestuur der afd. Leeuwarden van de
Provinciale Friesche Werklieden-Vereenigingvan Patri
monium en van de Soc.-Dem. Arbeiderspartij eene in
consequentie ziet. Dit is geenszins het geval. Fr is hier
alleen sprake van een overgangsmaatregel, volstrekt niet
van een einddoel. Die vereenigingen zullen steeds blijven
streven naar den acht-urigen arbeidsdag. De opmerking
van den heer Duparc was hier dus niet juist.
De heer Hijlkema zal zich enkel tot de motie-Jansen
bepalen. Spr. kan zich niet voorstellen, wat dat lid beoogt.
Indien door burgemeester en wethouders niet-, of slechts
voor een deel aan de wensehen van adressanten ware
tegemoet gekomen, dan zou spr. zich kunnen voorstellen,
dat men er geen vrede mee had. Dit is echter niet het
geval. Integendeel, aan hun verlangen is geheel voldaan,
zoodat bij aanneming deze adressen van de baan zijn.
Willen de heeren Jansen c.s. eene door hen gewenschte
gemeentelijke verordening aan dit voorstel vastkoppelen,
dan meent spr., dat het beter is, het ontwerpen hiervan
over te laten aan het particulier initiatief dier raadsleden.
De voorstanders kunnen zich vereenigen, waardoor men
veel zuiverder verordening verkrijgt, dan wanneer eene
wellicht heterogene raadscommissie zich met hare samen
stelling belast.
De Voorzitter wenscht na de uitvoerige discussiën nog
slechts een kort woord in het midden te brengen naar
aanleiding van de motie-Jansen.