m 60 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 8 Mei 1900. Op zich zelf zou hij geen bezwaar daartegen hebben omdat, hangende het onderzoek door de commissie, de bestaande toestand, die z.i. bevredigend is, zal worden gehandhaafd. Maar de motie kan niet afgescheiden worden van hare toelichting en deze is eene doorloopende bestrijding van het beleid van burgemeester en wethouders, die naar sprs. meening geheel ongegrond is. Spr. wees er reeds op, dat de grief tegen het aan de orde stellen van het prae-advies, zonder behoorlijken tijd van voorbereiding te laten, ongegrond was. Dit is trouwens van minder belang. Doch de heer Jansen be weert, dat de strekking van het prae-advies is, om de verzoeken van adressanten al weer te wijzen van de hand en om zich andermaal tot het nemen van proeven te bepalen. Kan dit nu, met het prae-advies in de hand, billijker wijs worden volgehouden Van afwijzende beschikking op de adressen is geen sprakeintegendeel, bij de laatste bestekken is in alle opzichten 17 en 16 ets. bij een twaalfurigen arbeids tijd aan het verzoek van adressanten voldaan en aan den Raad wordt voorgesteld hun toe te zeggen, dat op die wijze zal worden voortgegaan. En van proeven nemen is nog alleen sprake ten aanzien van den maximum arbeidstijd. Ten opzichte van het minimum-loon is de tijd der proefnemingen reeds sedert 1895 voorbij. In alle bestekken, die daarvoor vatbaar waren, zijn steeds bepa lingen dienaangaande opgenomen, zooals spr. kan staven met den voor hem liggenden staat van alle sedert dat jaar gehouden aanbestedingen. Hoogstens kan er verschil van meening bestaan over de vraag, of ook in sommige ondeihoudsbestekken zoo danige voorschriften doeltreffend zouden blijken. Maar altijd zullen er bestekken overblijven natuurlijk moeten al dadelijk alle leverantiën worden uitgezonderd waarin opname van minimum-loonsbepalingen onuitvoerbaar zal zijn en dit getal zal nog talrijker zijn ten aanzien van maximum-arbeidstijd, hetgeen spr. met voorbeelden toelicht. Het komt hem dan ook voor, dat de bestrijding van het prae-advies alleen voortvloeit uit de zucht, om hetgeen thans geregeld en met vrucht door burgemeester en wet houders geschiedt, aan de zorg van dat college te ont trekken, dat toch getoond heeft inderdaad de gewenschte maatregelen voor te staan en uit te voeren. Men wil blijkbaar in eene verordening belichamen, wat thans zonder deze reeds regel is. Dit nu komt spr. bedenkelijk voor en allerminst in het belang der arbeiders. Immers zal eene verordening cijfers moeten noemen, die slechts weder bij verordening kunnen gewijzigd wor den, zoodat bij verhooging van den loonstandaard, de minimum-loonen in de bestekken eerst veel later zullen worden gewijzigd, dan wanneer de zaak in handen van burgemeester en wethouders blijft, die aanstonds de ver booging kunnen toepassen, gelijk tot dusverre en hierop doelen de woorden „op den tot dusverre gevolg den voet" door hen steeds is gedaan. De arbeiders zullen hiermede niet zijn gebaat en nog minder door de aanneming van de motie-Jansen, omdat burgemeester en wethouders dan slechts gebonden zijn door de bij raadsbesluit van 1895 gedane toezegging, die veel minder ver gaat dan de conclusie, welke burgemeester en wethouders thans voorstellen en wier aanneming toch ook een voor hen bindend raadsbesluit zal in het leven roepen. Spr. is dus van oordeel, dat door aanneming der motie de zaak op de lange baan zal worden geschoven en meent hiertegen ook in het belang der arbeiders ernstig te moeten waarschuwen. De heer Jansma wijst er op, dat er voor de raadsleden altijd iets onaangenaams in ligt, burgemeester en wet houders niet te kunnen steunen. Allicht kan dat college er een zweem van wantrouwen in vinden aan hunne oprechte bedoelingen. En toch is dit volstrekt het geval niet. Hem komt in de gedachte de behandeling van het onderwerpelijk vraagstuk in den Raad van Amsterdam in 1891; ook toen is eene commissie door den Raad benoemd om eene regeling te ontwerpen, en toen ook daar gelijk van zelf spreekt de gevoelens verschilden, was het steeds de voorzitter die er op wees, dat juist de commissie die vragen zou beantwoorden. Voor spr. is de tijd van voorbereiding te kort geweest, ook daarom zou hij deze zaak gaarne commissoriaal gemaakt zien. De heer Jansen moet terug komen op het gesprokene door den heer voorzitter, waar deze hem woorden in den mond legt die echter aan een rede van den heer Konter zijn ontleend n.l., „dat telkens de adressen worden van de hand gewezen." Hierop legt de voorzitter nog al eenigen nadruk. Die woorden zijn in de vergadering van 10 Juli 1894, door den heer Konter, bij de behandeling van een soortgelijk verzoek als thans aan de orde is, uitgesproken, en dus door spr. niet gezegd, ook niet van toepassing bij deze behandeling. Dat hier in alle deelen aan het verlangen van adressanten wordt tegemoet geko men, zooals de voorzitter beweert, betwijfelt spr. ook, aangezien zij 17 ets. voor een timmerman vragen, en 16 ets. wordt voorgesteld. De heer Troelstra doet opmerken, dat als op het voor stel Jansen wordt ingegaan adressanten geen antwoord bekomen op hun verzoek. Bovendien, welk bezwaar be staat er voor hen, die een commissie willen benoemen, om toch de conclusie van burgemeester en wethouders aan te nemen Als dit laatste niet plaats heeft, wat staat burgemeester en wethouders dan te doen Het kan er toe leiden, dat burgemeester en wethouders voorloopig de proefneming met de beschermende bepalingen meenen te te moeten staken totdat hun duidelijk de wil van den Raad blijkt. Bovendien, geheel afgescheiden van dit voor stel kan immers ieder lid van den Raad een voorstel doen in den geest der motie. De beraadslaging wordt gesloten en de motie-Jansen in stemming gebracht. Deze wordt aangenomen met 9 tegen 8 stemmen, tegen stemmen de heeren Troelstra, Beekhuis, Beucker Andreae, Oosterhoff, Dijkstra, van Ketwich Verschuur, Hijlkema en van Eijsinga. Overeenkomstig het voorstel van den voorzitter zal in eene volgende vergadering worden overgegaan tot de be noeming van de commissie, die uit drie leden zal bestaan. 11. Voorstel van burgemeester en wethouders om een crediet toe te staan tot uitloviag eener medaille voor de alhier te houden nationale Kegelwedstrijden. Het voorstel heeft ter visie gelegen, om nog beden te worden behandeld. Burgemeester en wethouders stellen voor, aan hen een crediet te verleenen tot een bedrag van 60tot uitloving eener medaille voor de alhier in de maand Juni e.k. te houden nationale kegelwedstrijden en die uitgaaf te bestrij den uit der, post vermakelijkheden, Hoofdstuk IX Afdeeling III, art. 1 der Gemeentebegrooting, dienst 1900. De heer Middelkoop kan het voorstel zijne stem niet geven. Hij vindt het een zeer goed principe van burge meester en wethouders, dat zij den „traditioneelen eere wijn" wenschen los te maken van het kegelen. Maar ook is spr. van oordeel, dat het geld der belastingschul digen niet mag worden besteed om prijzen uit te loven voor particuliere genoegens. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 8 Mei 1900. 61 De lieer Jansen zou gaarne worden ingelicht, of het hier betreft een groot feest, waarvan de stad veel voordeel kan trekken, zoodat de ƒ60—. goed worden besteed. De Voorzitter antwoordt den heer Jansen, dat het hier te houden concours zal zijn een wedstrijd, waartoe alle kegelvereenigingen in den lande worden uitgenoodigd Het is dus aan te nemen, dat een groot aantal deel nemers benevens talrijke belangstellenden hier zullen komen, en een leven en vertier te weeg brengen, waarvan de gemeente in vele opzichten goede vruchten kan plukken. Dit heeft burgemeester en wethouders aanleiding gegeven tot hun voorstel. De heer Wilhelmy meent, als lid der technische en baancommissie, een kleine toelichting te moeten geven, ter- geruststelling van den heer Middelkoop, die misschien meer liefhebberij heeft voor een anderen tak van sport. Hij kan dat lid dan de verzekering geven, dat het concours geen onder-onsje zal zijn, maar wel degelijk een wedstrijd van beteekenis, waarbij 400 a 500 kegelaars zullen mede dingen. Zoo iets mag, de voordeden die er tegenover staan, in aanmerking genomen, Leeuwarden wel een kleine opoffering waard zijn. Den heer Jansma doet het genoegen, dat hij met nie mand van zijne medeleden over dit punt heeft gesproken. Daardoor is hij volkomen vrij man. Het bleek hem uit het advies, dat geen eerewijn zal worden aangeboden, waaraan hij zijne goedkeuring hecht. Hij gevoelt veel voor sport, die het lichaam sterkt, en den geest helder houdten daarom heeft spr er geen bezwaar tegen, dat aan nationale wedstrijden van dien aard eenig offi- cieël blijk van sympathie wordt gegeven. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel in stemming gebracht. Het wordt, aangenomen met 1 5 togen 2 stemmen, die van de heeren Middelkoop en Lautenbach. De voorzitter sluit de vergadering. Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co. Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1900 | | pagina 5