b. hunne salarieering 98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 September 1900. Duparc met 16, v. Ketwich Verschuur met 14, Beekbuis met 13, Menalda met 15 steramen; de heer van Eijsinga verkreeg 1, 1, 2 en 2 stemmen en de heeren Middelkoop, Bekhuis en Menalda resp. 2, 1 en 2 stemmen. 4. Benoeming van de leden der commissie voor de gemeentelijke gasfabriek. De uitslag der gehouden stemmingen wijst aan tot benoemden de heeren Oosterhoff, Bekhuis, Jansen en v. Eijsinga resp. met 13, 15, 15 en 14 stemmen. 2 en 1 stemmen waren uitgebracht op den heer Middelkoop 1 op den heer Wilhelmij, 1 op den heer Dijkstra, 1 in blanco, 2 en 2 op den heer Jansma en 1 op den heer Duparc. 5. Regeling van de rangorde van zitting der leden van den Raad. Bij loting worden aangewezen plaats no. I aan den heer C. L. B. J. Feitz. 2 J. F. H. Bekhuis. 3 H. Beueker Andreae. 4 Dr. J. Baart de la Faille. 5 J> Jhr. Mr. \V. C. G. van Eijsinga. 2> 6 s> J. E. Kiers. 7 2> S J. van Messel. 8 S. Jansma. 9 1> D. Lautenbach. 10 Z. Middelkoop. 11 P. A Wilhelmy. 12 S. Jansen. 13 D. Tigler Wijbrandi. J> 14 S> i> N. T. Haverschmidt. 15 7> T. Kon ter. 2» X> 16 Mr. H. D. van Ketwich Verschuur. 17 R. H. Dijkstra. 18 2> W. J. Oosterhoff. y> 19 Mr. A. Menalda. 20 A. Duparc. 6. V irdeeling van den Raad ,in sectiën. De uitslag der gehouden loting is, dat worden aange wezen a. tot leden der eerste sectie, waarvan de burgemee ster voorzitter is de heeren N. T. Haverschmidt, van Eijsinga, J. E. Kiers, T. Konter, D. Lautenbach, S. J. van Messel, Mr. C. Beekhuis; b. tot leden der tweede sectie de heeren S. Jansma, A. Duparc, H. Beueker Androae, Mr. H. van Ketwich Verschuur, S. Jansen, J. F. H. Bekhuis, C. L. B. J. Feitz met den heer S. H. Hijlkema als voorzitter c. tot leden der derde sectie de heeren Dr. J. Baart de la Faille, R. H. Dijkstra, P. A. Wilhelmy, D. Tigler Wijbrandi, Z. Middelkoop, Mr. A. Menalda, W. J. Ooster hoff met den heer J. Troelstra als voorzitter. 7. Voorstel van burgemeester en volhouders om aan Gerrit van der Vechteervol ontslagen werkman bij den dienst der stads-reiniging, een jaarlijksch pensioen van f 234 toe te kennen in te gaan den 15 September 1900. Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aan genomen. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders om hen te machtigen over te gaan tot den onderhandschen verkoop van de pompen geplaatst opmet de stadsgrachten in verbinding staanderiolen en van die pompen, op putten staande, die geen nut meer doen. Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aan genomen. 9. Voorstel van burgemeester en wethouders om de zuivere koopsom van gronden van de zallie en landen „de Magere Weidein eigendom overgedragen aan de Noord-Friesche Locaalspoorweg-Maatschappijten bedrage van f 1854.36 te besteden tot aankoop, tot een nominaal bedrag van f 2300. van inschrijvingen op het grootboek der Nederlandsche werkelijke schuld rentende 2\ procent. Wordt eveneens zonder discussie of hoofdelijke stem ming aangenomen. 10. Ontwerp-besluit tot wijziging der verordening rege lende de inrichting van het personeel der politie in de gemeente Leeuwarden (Vgl. Bijl. no. 17 der Handelingen). De heer Jansma heeft met aandacht het voorstel tot wijziging der verordening betreffende het personeel der politie bestudeerd en spr. haast zich er bij te zeggen het heeft geen ongunstigen indruk op hem gemaakt. Het is niet te weersprekendat een der moeilijkste vraagstukken is de waarde van ieders arbeid te bepalen en dan is het een feithelaas dat men wel eens tot de overtuiging komtdat er iets niet in den haak isdat de paarden die den haver verdienen dezen niet altijd krijgen. Men moet echter altijd zooveel mogelijk er naar streven het ideale te naderen en op openbare lichamen rust deze verplichting zeker niet in de laatste plaats. Spr. wil naar aanleiding van de onderhavige questie enkele punten be spreken. Wat dan betreft de regeling der jaarwedden dat hierbij getracht wordt de beambten tot nauwkeurige plichtsbe trachting aan te zetten door middel van verhoogingen der tractementen kan spr. zeer goed begrijpen maar dan ver langt hij daarbij alle willekeur uit te sluiten juist nu omdat die verhooging volgens het ontwerp facultatief zou zijn bekroop hem de vreesdat oogendienst of kruiperij voor de superieuren in de hand zouden worden gewerkt. Spr. heeft naar aanleiding hiervan den commissaris van politie bezocht en hem inlichtingen gevraagd ten gevolge van dit gesprek kwam bij spreker de vraag op, of mis schien de mate van vakkennis der politiebeambten een toetssteen kon zijn voor het al of niet bevorderen tot hoo- geren rang, en ook, of deze vakkennis wordt gekweekt; dit is echter juist het geval nietde agenten krijgen eene in structie bij hunne in dienst treding en wie deze het best nakomt, valt daardoor het meest in de gratie. Onvoorwaardelijk met deze wijze van verhooging der tractementen is spr. dan ook niet ingenomen, het hangt hier voor een groot deel af van de practijk. In verband met die nieuwe soort van balooning komt spr. tot punt no. 2 het vervallen der vijfjaarlijksche ver hoogingen. Dit nu is z. i. te betreurendaar hier uit het oog wordt verloren de moeilijk te betwisten stellingdat met het klimmen der jaren, althans tot op zekere hoogte, ook de waarde van den persoon toeneemt, als hij tenminste niet van huis uit ongeschikt is. Met genoegen merkte spr. bij herlezing der memorie van toelichting dan op, dat niet alleen gelet zal worden op verdiensten, maar ook op ancienneteit, welke bij den commissaris van politie hoog staat aangeschreven. Resumeerende komt spr. dan tot de verklaring, dat hij zich over 't geheel wel met het ontwerp en de memorie van toelichting kan vereenigen. Na het gesprek met den commissaris van politie, heeft spr. tevens reden te denken, dat eene vermindering van diensttijd der agenten 3e klasse zal worden bevorderd. Spr. heeft echter ook veel hart voor de ouderen, en nu zou hij willen vragen, of deze niet in die lotverbetering in de allereerste plaats zouden moeten deelen, wat niet zoo moeilijk zoude vallen door de uitbreiding van het aantal politiedienaren 3e klasse; aan hen is die vermin dering des te meer besteed, want met het klimmen der jaren valt de dienst in die mate zwaarder. Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 September 1900. 99 Wat het proeftijd-systeem aangaat, dit is wel geschikt om de onkundigen te schiften, maar spr. meent er op te moeten wijzen, dat bij latere vaste aanstelling dubbele verantwoordelijkheid rust op dengene, die benoemt, zoo de titularissen niet voor hun dienst blijken geschikt te zijn. Daarom mogen ouderen vóór het proeftijd-systeem aan gesteld ook geen schade lijden. Ook het vooruitzicht op begiftiging met een titulairen hoogeren rang kan gunstig werken op de plichtsbetrachting der politiedienaren, al zijn geld en minder zware dienst scherpere stimulantia. Deze algemeene beschouwingen heeft spr. ten beste ge geven in het vertrouwen, dat later bij de uitvoering der verordening aan deze wenken de noodige aandacht zal worden geschonken. Ten slotte herhaalt hij, dat hij tegen de voorgestelde regeling in het algemeen geene bezwaren heeft. De Voorzitter gelooft niet tegenover den spreker van zooeven breede beschouwingen schuldig te zijndiens betoog is immers vrijwel medegegaan met de geheele gedachtengang van de memorie van toelichting. Drie punten werden, indien spr. den heer Jansma goed begre pen heeftbesproken a. de wijze van benoeming en bevordering der politie dienaren c. de regeling van hunnen dienst. a en c laat spr. buiten beschouwing, daar de Raad hierin niet kan ingrijpen immers bij Kon. besluit van 25 November 1855 is eene verordening van den Raad van Leeuwarden vernietigdomdat deze zich met die punten had ingelaten en dus een stap had gedaan op een terreinwaarop alleen de burgemeester, in overleg met den commissaris van politie, de beschikking heeft. Als de heer Duparc destijds reeds zitting in den Raad heeft gehad, zal hij zich ongetwijfeld dit Kon. besluit herinneren. Blijft dus over de salarieering. Voor de politiedienaren werd deze geregeld in 1883; een voorstel was toen in gediend tot verhooging der tractementen der agenten van politie le en 2e klasse. In de vergadering van den 25 October van dat jaar zijn toen op initiatief van den heer Troelstra ook de jaarwedden der 3e klasse agenten verhoogd met 50 gulden na vijfjarigen dienstdeze verhooging van rechtswege is destijds met algemeene stemmen aangenomen, hoewel de heer Bruinsma toen op de moeilijkheid weeswaarvoor de burgemeester zou komen te staan wanneer n.l. bleek„dat er onder hen, „die 5 jaren dienst hebben, zijn, die te goed zijn om ont slagen en te slecht om verhoogd te worden." Met deze opmerking isnaar spr. meenthet facul tatieve stelsel van burgemeester en wethouders verdedigd, waarbij worde in het oog gehoudendat reeds vóór 5 jaren dienst eene verhooging kan worden toegestaan. Nu is het wellicht mogelijk zeer goede politie-beambtendie men noode zou missen, in dienst te houden, terwijl deze anders voor gemeente- of rijksveldwachter zouden solli- citeeren indien hun de kans op hoogere bezoldiging werd geopend. In de M. v. T. staat evenwel, dat de voorgestelde re geling gelegenheid geeft om rekening te houden, zoowel met ancienneteit als met verdiensten. Den heer Jansma kan spr. nu wel verzekeren, dat bij het toekennen der tractemer.tsverhoogingen in de aller eerste plaats op ancienneteit zal worden gelet. De heer Duparc zegt, dat in den laatsten tijd, telkens een beroep op hem als oudste raadslid wordt gedaan. De voor zitter noemt hem zelfs reeds raadslid van 1855 af. Dat is echter minder juist. Toen had spr. nog niet de eer deel van den Raad uit te maken. Het door den voorzitter aange haalde Kon. Besluit van 1855 was hem echter uit eene andere betrekking wel bekend. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens het ontwerp-besluit aangenomen. Voor de behandeling van het laatste punt der agenda oordeet de voorzitter het wenschelijk de odenbare verga ring te schorsen. Na heropening wordt het eerste suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag vastgesteld met een belastbaar inkomen van f 64,138.33'/j en een totaal der aanslagen ad 3,283.88'/j. Ten slotte is aan de orde de interpellatie-Middelkoop. De heer Middelkoop het woord verkrijgende tot toelich ting der vragen, die hij aan het dagelijksch bestuur en aan den burgemeester als hoofd der politie wil stellenzegt het volgende De uitsluiting der werklieden van de stroocartonfabriek heeft twee zijden eene slechts van privaatde andere ook van publiek belang. Hij heeft niet het recht zich met de eerste in te laten wat aangaat echter het publiek belang gelooft spr., dat het wenschelijk is eenige discussie daarover uit te lokken. De redenen der uitsluiting zijn tamelijk wel bekend Onder de arbeiders werd eene vereenigitig opgericht, die geen genade kon verkrijgen in de oogen van de directie der fabriek: Op grond van hun lidmaatschap werden tal van werklieden uitgesloten en nog vele anderen omdat zij eene vergadering dier vereeniging hadden bijgewoond. Door deze daad der directie meent spr., dat het grond wettig recht van vereeniging en vergadering is geschonden. En bij deze schending zijn de gemeentebelangen ook direct zeer betrokken immers nu zijn tengevolge der uit sluiting vele arbeiders werkeloos geworden en, mocht deze toestand eenigen tijd voortduren, dan komen allicht meer deren van hen ten laste van de gemeente. Reeds zijn er pogingen gedaan om werklui uit andere gemeenten te krijgen gelukt dit en richten deze bij geval weer eene vereeniging opmet eene nieuwe uitsluiting als direct gevolgdan zou het gemeentebelang er nog sterker onder lijden. Daarom vindt spr.zoo het maar eenigszins mogelijk ismoeten burgemeester en wethouders tusschen beide treden. Spr. kent niet nauwkeurig de discussies naar aanleiding van het wederoprichten der fabriek na den brand. Hij meent, dat de quaestie nu aanhangig is bij den Raad van State, maar heeft ook vernomen dat het gemeentebestuur het recht heeft de inrichting in het stadium waarin zij nu verkeert, te sluiten. Spr. vraagt, of dit werkelijk zoo is. Dan het optreden der politie in het algemeen vindt hij hare houding correct, al zijn er eenige gebeurtenissen voorgevallen, die hij wel gaarne anders had gezien. Zondag waren werklieden uit andere steden gekomen, die met een rijtuig vervoerd werden naar het fabrieks terrein; in dat rijtuig zaten tevens een politiebeambte en een opzichter der fabriek laatstgenoemde heeft op dien weg een tartende houding aangenomen bij de Potmarge- brug door met zijn hoed te zwaaien en uitdagende woor den te bezigen. De politie kon daaraan toen niets doen maar het gaf toch een slechten indruk. Een tweede feit heeft spr. zelf aanschouwd aan het slation is door een der werklieden, die aan den arbeid waren gebleven, eene tartende houding aangenomen tegen over de uitgeslotenenspr. was te midden der menigte, en zag, dat daardoor onder het volk beweging kwam er zou weinig meer zijn noodig geweest om tot ongeregeldheden over te gaan. Nu is zijn vraag: is die man daar gebleven, totdat het volk verspreid was zoo niet, dan ware het beter geweest om, ten einde de gemoederen niet noodeioos op te wekken, een anderen weg te kiezen. Gaarne vernam spr. dus het een en ander aangaande het aanhangig rechtsgeding van de stoomcartonfabriek en de houding der politie in verband met de uitsluiting en werkstaking. De burgemeester kan zich hierbij op tweeërlei standpunt plaatsen èt zeggen de politie is mijne zaak en derhalve blijft de Raad er buiten, aldus de traditie vol-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1900 | | pagina 2