106 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 9 October 1900. 1. Benoeming van twee leden in het stembureau voor de verkiezing van leden der Kamer van Koophandel en Fabrieken op Maandag den 12 November 1900. De gehouden stemmingen geven geen direct resultaat: bij tweede vrije stemmingen worden gekozen de heeren Wilhelraij met 18 en Feitz met 20 stemmen. 2. Benoeming van eene tijdelijke klassen-leerares aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes. Nadat een oogenblik de openbare vergadering was ge schorst tot het verstrekken van inlichtingenwordt met 17 stemmen benoemd mej. Gr. J. Schaafsmaterwijl 4 stemmen zijn uitgebracht op mej. M. Hellema. 3. Voorstel om aan C. Groenendijk en zijne rechtver krijgenden vergunning te verleenen tot het leggen en tot wederopzegging hebben van een dam in de sloot tusschen de Spanjaardslaan en het perceel ten kadaster bekend gemeente Leeuwarden Sectie D no 874 de breedte en de plaats nader door burgemeester en wet houders te bepalen onder voorwaarde a. dat die dam uitsluitend worde gebruikt ten behoeve van het thans op gemeld perceel in aanbouw zijnde hee renhuis b. dat de dam ter weerszijden worde opgetrokken van harden steen en specie en voorzien zij van een riool wijd 0.40 meter in diameter C. dat een ijzeren hek op het midden van den dam worde geplaatst volgens eene door burgemeester en wethou ders goed te keuren teekening. De heer Haverschmidt heeft niets tegen het voorstel, maar hij merkt opdat de dam, waarover nog een besluit moet vallen reeds nagenoeg gereed is. Dit komt meer malen voor. Spreker herinnert zich een blok huizen aan het Noordvlietwaarvan de kozijnen reeds stonden op den dag van het raadsbesluit. Zijn de zaken te lang in behandeling of is de aannemer wat laat met de aanvrage en wat vlug met de uitvoering? Spreker brengt dit onder de aandacht van burgemeester en wethouders. De Voorzitter was niet bekend met het door den ge- achten spreker medegedeeldewel weet hijdat vergun ning is gegeven voor het leggen van een houten hulpbrug. Intusschen zal aan dergelijk vooruitloopen op te geven toestemmingen de aandacht worden geschonken. 4. Prae-advies van burgemeester en wethouders op het voorstel van de voogden der stads-armenkamer om het salaris van den secretaris-boekhouder te bepalen op f 1200. De heer Menalda zegt, dat in het prae-advies van bur gemeester en wethouders er op gewezen wordt, dat in 1898 bij de behandeling der voorgestelde wijziging van het reglement op het bestuur van de stads-aimenkamer gebleken zou zijn het oogmerk om het tractement van den secretaris-boekhouder te zamen met dat van den vas ten armbezoeker niet meer te doen bedragen, dan ƒ1500. Spr. heeft de beraadslagingen nagegaan maar niets ge vonden daaromtrentalleendat de heer Konter heeft gezegd, dat het tractement van den vasten armbezoeker zou gevonden worden uit dat van den secretaris-boek houder. Dan is in 1898 ook reeds gezegd, dat de armbezoeker dient tot hulp van den secretaris-boekhouder en der buurt- bezoekers dit laatste is alleen formeel waarwant door het groot aantal vacature (bijna 100 op de 185) vervangt hij hen eigenlijk en door deze in-de-plaats-treding is in de positie van den secretaris-boekhouder niet vee! veran dering gekomen. En het vroegere hooge tractement is verlaagd met het oog op die mindere werkzaamheden die echterzooals is aangetoondvrijwel gelijk zijn ge bleven. Spr. wil verder wijzen op de toelichting door burge meester en wethouders gegeven bij hun voorstel in 1894 gedaan tot verhooging van het salaris van den secretaris boekhouder, dat diens bezoldiging moet zijn in verhouding tot zijne financiëele verantwoordelijkheid en de vele en gewichtige werkzaamheden. Dit argument behoudt nog zijne geheele waarde. Wat verder er toe kan bijdragen om eene salaris-ver hooging althans niet tegen te houden is het volgende in '98 is de benoeming van een vasten armbezoeker aan geprezen met de opmerking dat waarschijnlijk eene ver mindering der armonkosten het gevolg zoude zijn en het is een feitdat dit bedrag nog minder is geworden, dan verwacht werd. Als raadslid wil spr. niet tegen het prae-advies stemmen, hoewel hij toch niet wil nalaten aan te dringen op eene verhooging van de jaarwedde over niet al te langen tijd ook voor de gemeentefinanciën is dit van belang. De Voorzitter is het met den heer Menalda niet eens, dat het oogmerk om de jaarwedden van den secretaris boekhouder en den vasten armbezoeker beiden zooveel te doen bedragen, als vroeger die van den eersten alleen, niet blijkt uit de discussiën van 1898. Op biz. 119 der Handelingen van dat jaar staat te lezen, dat de heer Konter zijn amendement om de grenzen van het tractement van den secretaris-boekhouder te verlagen, motiveerde met de woorden „zoo dat de uitgaaf niet „hooger wordt dan tot nog toe." En de Raad heeft door aanneming van het amendement zonder hoofdelijke stemming blijk gegeven met deze ziens wijze in te stemmen. Dan wordt door den voorgaanden spreker er op gewezen, dat, ondanks de aanstelling van een vasten armbezoeker, de werkzaamheden voor den secretaris-boekhouder niet minder zijn geworden. Maar voogden stelden vroeger altijd op den voorgrond, dat een groot deel van de werkzaamheden van den secretaris-boekhouder werd in beslag genomen door de controle van de rapporten der buurtbezoekers: dit is nu het werk van den armbezoeker geworden; in dit opzicht is dus voor den anderen ambtenaar wel degelijk vermindering te constateeren. Wat aangaat de door den heer Menalda gemaakte op merking, dat eerlang opnieuw tot verhooging van jaar wedde zal moeten worden besloten, dit is een punt, dat de Raad te zijner tijd onder de oogen zal hebben te zien. Zonder hoofdelijke stemming wordt het prae-advies aan genomen en de jaarwedde van den secretaris-boekhouder derhalve bepaald op f 1100. 5. Rapport der commissie tol onderzoek van de begroo ting der Stads-armenkamer voor het dienstjaar 1901. De heer Oosterhoff merkt op, dat, nu het voorstel van burgemeester en wethouders is aangenomen en het salaris van den bezoldigden armbezoeker met 50.—is verhoogd, de conclusie van het rapport gewijzigd moet worden. Hij stelt daarom namens de commissie, die de be'grooting onderzocht voor, art. la met ƒ50.—te verhoogen en dus te brengen op 450.en in verband daarmede de subsidie van de gemeente mede met f 50. te verhoogen en dus te brengen op 36141.65, sluitende dan de begrooting in ontvang en uitgaaf met eene som van ƒ42548.52. De in verband met deze opmerking gewijzigde conclusie wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 6. Prae advies op het adres der zangvereeniging „Aurora" om voor het houden van zangoefeningen door hare. leden gebruik te mogen maken van een der gemeentelijke gym nastiek- of bewaarscholen. Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. "Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 9 October 1900. 107 7. Voorstel van burgemeester en wethouders, om aan R. E. van der Weide onderhands te verhuren de zathe en landen op Kleijenburg en de landen aan de Zuidzijde van het Nieuwe Kanaalvoor den tijd van 7 jaren, in te gaan den 5 Maart en 12 Mei 1901, voor een jaarlijksche huursom van 924.50, op nader gestelde en nog te be palen voorwaarden. Alsvoren. 8. Idem, om de zathe en landen, genaamd „de Magere Weide", met ingang van 5 Maart en 12 Mei 1901 onder hands voor den tijd van 7 jaren te verhuren aan Gatze J. Nieuwland alhiervoor een jaarlijksche huursotn van 2502.50, en verder op nader door burgemeester en wet houders vast te stellen voorwaarden. De heer Jansen heeft met verwondering kennis geno men van de stukken die bij het voorstel van burgemees ter en wethouders ter visie zijn gelegd immers in het oude huurcontract van het jaar 1893 heeft hij als huursom gevonden 3425.— en nu 2504.een verschil dus van niet meer of minder dan 921.Als de cijfers in 1893 en 1900 juist andersom waren geweest, had spr. dit kunnen begrijpenwant de tijdsomstandigheden zijn sinds zeven jaren geleden heel wat veranderd. Iedereen herinnert zich de malaise van 1893: gevolg van lage prijzen voor boter en kaas en veenu gaan de zaken heel welen aan de verkoopingen en aan de verhuringen kan men dit bemerken. Spr. heeft zich dan ook afge vraagd wat kan de reden van dat verschil wezen Zou Nieuwland misschien voor te veel ingeschreven hebben in 1893 Dan blijkt in elk geval ook dat zoo'n publieke verhuring ongelukkig werken kan. Burgemeester en wethouders zullen wellicht antwoorden de deskundigen hebben het land op deze som getaxeerd, daarop kunnen wij toch veilig afgaan maar dan wil spr, toch in het midden brengen, dat Nieuwland zelf in 1893 ook wel eens zal nagedacht hebben of die perceelen niet te duur betaald waren met een pachtsom van 3425 daarenboven waren er twee borgen, ook deskundigen die gedurende 7 jaren voor de betaling der huur subsidiair verbonden warendat maakt een heel bedrag uit en zoo voetstoots zullen deze toch ook niet tot deze overeenkomst zijn toegetreden Spr.'s oplossing van dit raadsel is, dat er bij zulk eene publieke huring maar ingeschreven wordt en er uit het land gehaald wordtwat er maar uit te halen is. Het is zijn plan niet op den voorgrond te stellendat de ge meente niet tegen te iioogen prijs moet verhuren maai de pachters op zoodanige wijze te verhuren dat zij brood op hunne hoeven kunnen verdienen, maar dit verschil tusschen '93 en 1900 is hem wel wat al te kras. Uit het rapport der taxateurs en deskundigen blijkt dat de stukken land het verst van het huis gelegen niet goed zijn onderhouden, die rondom het huis wèlSpr. vermoedt dus, dat de verst gelegen gronden niet zijn on derhoudenzooals het moest-, dit versterkt hem dus in het vermoeden, dat eerst is ingeschreven tegen te hooge huursom en dan het. land te gebruiken op een manier, die niet voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden om na het eindigen van den huurtijd inhuring te vragen vol gens taxatie van deskundigen. Is het land dan niet goed behandeld, en daardoor in slechter conditie geraakt, dan is natuurlijk de taxatie van zulk land veel lager. Gaarne zou spr. omtrent dit groote verschil dus van burgemeester en wethouders opheldering krijgen. De heer Beekhuis heeft in het geheele betoog van den voorgaande spreker iets gemist, en wel iets wat het meest essentiëele van dat betoog had moeten zijn n.l. het bewijs, dat de som die nu als huurprijs is voorgesteld, te laag is. Burgemeester en wethouders zijn afgegaan op het rap port van taxatie van twee ter goeder naam en faam be kend zijnde deskundigen en als nu iemand aanmerking wil maken op dat rapportdan moet hij ook kunnen aantoonen dat die voorgestelde som te laag is. Tot de verklaring komende van het door den heer Jan sen geopperde probleem, zegt spr., dat het bij eene open bare verhuring is geweest dat in 1893 de Magere Weide is gegund en nu is het een feitdat daarbij de prijzen veel hooger worden opgedreven, dan bij onderhandsche verhuringen. De gemeente kan tevreden wezen met zulk een huurder als Gatze Nieuwland een uitstekende boer is hij immers en uit de opmerking der deskundigen, dat het verafgelegen land in minder goeden staat verkeert, moet men nu nog niet opmakendat hij niet goed zou hebben opgepast alleen is goede bemesting noodig. En de bedoelde min derwaardige landen maken geene uitzonderingen op de in die buurt gelegen perceelen alle landen daar doen niet meer huur dan 24 25 per pondemaat. Daartegenover staat de tauxatie der landen dicht bij het huisdeze is vrij hoog en alles dooreen genomen komt men tot een middelsom van 32 per pondemaat wat eene goede prijs is te noemen en, spr. constateert het nogmaals niet te laag. Andere oorzaken van het mindere bedrag zijn ook nog aan te wijzen vooreerst het bezwaar der Noord-Friesche locaal-spoorweg, die het terrein dwars doorsnijdt en dan de kleinere oppervlakte; immers 1 pondemaat zijn verkocht aan deze Spoorweg-Maatschappij. Het qroote verschil vindt echter zijn oorzaak in de te groote som bij de openbare verhuring geboden. Is men van oordeeldat de boer zijn brood moet kun nen verdienen dan kan men de voorgestelde prijs niet te laag vinden. De heer Jansen hoorde beweren dat Nieuwland een goede boer is en gelooft dit gaarnemaar dan kan hij nog minder begrijpen dat in '93 43 werd geboden per pondemaatterwijl numet geheel veranderde en voor den boer voordeeliger tijdsomstandigheden, de eenheidsprijs blijkt te moeten wezen 32. Dit groote verschil is nog niet opgehelderd de voor gestelde huursom blijft spr. dus te laag vinden. Ofschoon hij de Taxateurs van nabij kent, en verzekerd isdat zij de waarde van landerijen speciaal kennen vermeent hij dat voor gomeenteplaatsen wel eens wat laag wordt gewaardeerd. Hij kan in dit geval niet met het voorstel van burge meester en wethouders meegaan. De heer Troelstra wil van zijn kant ook een woord tot opheldering der quaestie in het midden brengen in het jaar 1892 woonde Nieuwland op eene plaats in de nabijheid van de Harlingertrekvaart, welke hij moest ver laten hij was koemelker, iemand, die de melk in de stad uitvent, welk bedrijf hij in de eerste jaren ook uitoefende op deze plaats. Hieraan waren betrekkelijk groote voor- deelen verbonden, die echter verloren gingen door de veranderde omstandigheden nu toch brengt hij, naar spr. meent te weten, zijne melk naar de boterfabriek en ver schilt in niets van een gewone boer. Het groote verschil is dus hieraan te wijten, want ook spr. zou anders willen vragen, hoe is zoo'n groot verschil mogelijk En daar betrouwbare deskundigen zijn genomen vindt hij geen reden om af te wijken van de voorgestelde, van hen overgenomen, huurprijs. Verder wil spr. den heer Jansen gerust stellenonlangs is immers iemand aangewezen om toezicht te houden op het gebruik en het onderhoud van de landerijen dezer gemeente. De bewering, dat de landen in voldoenden staat verkeeren, berust derhalve op feiten. Dat bij eene publieke verpachting voor te hooge sommen wordt ingeschreven gebeurt wel meer, zoo bij die van het Kalverdijkje De hoogste inschrijver bood toen ook te veel, dat wist hij zelf zeer goed, maar hij wilde nu eenmaal eene plaats krijgen en in de buurt van de stad, daar zijne kinderen op school moesten gaan. Men kan dus

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1900 | | pagina 2