feF£aisriiMariiiiiii 30 0Élirl900.
I
120 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 October 1900.
Art. 12.
De verkrijgers moeten de terreinen in koop of in erf
pacht ontvangen zoo goed en zoo kwaad als die mogen
wezen, voor de grootte, door den landmeter van het ka
daster opgegeven, en in den toestand, waarin zij zich bij
de toewijzing bevinden, met alle daaraan verbonden
ook verborgen gebreken, lusten, lasten, actiën, heer-
schende en lijdende erfdienstbaarheden, massaliteiten, be
zwaren van onderhoudsrechten en verplichtingen en wat
van dien aard meer moge zijn, zonder dat de verkrijgers
eenig verhaal zullen kunnen uitoefenen tegen de gemeente,
die geen andere vrijwaring belooft, dan voor den eigendom
of het vol genot van het terrein, indien de verkrijgers
daarin mochten worden gestoord.
Art. 13.
Zoolang de koopprijs niet volledig is voldaan, zullen de
koopers het terrein bebouwd of onbebouwd niet anders
dan met schriftelijke toestemming van burgemeester en
wethouders mogen verhuren, en zal, in geval van willigen
verkoop, geene zuiveringen van hypothecaire inschrijvingen,
ten voordeele van de gemeente genomen, kunnen worden
gevorderd.
Verkoopboekjes met schetskaarten zijn te bekomen ten
kantore van den notaris.
Tot waarborg voor de onbetaalde kooppenningen en
renten wordt door de gemeente het recht van eerste hy
potheek op de afgestane terreinen voorbehouden, met
onherroepelijke volmacht om, bij gebreke van behoorlijke
voldoening van kooppenningen en renten, op de aange
wezen tijdstippen, het terrein met alle daarop gestichte
gebouwen of getimmerten, in het openbaar volgens de
plaatselijke gebruiken te doen verkoopen, ten einde uit
uit de opbrengst zoowel de koopsom als de renten en
kosten te verhalen.
In verband met de behandeling van het laatste punt,
het advies der reclame-commissie op reclames in beroep
tegen aanslagen in den hoofdelijken omslag, wordt de
openbare vergadering gesloten.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N MIEDEMA Co. Leeuwarden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 30 October 1900. 121
Tegenwoordig 19, na de komst van den heer Baart de
la Faille 20 leden.
Afwezig de heeren S. J. van MesselW. J. Ooster-
hofl en D. Tigler Wijbrandi.
Voorzitter de heer Jhr. Mr. A. Röell, burgemeester.
I. De notulen van de vorige op 23 October gehouden
vergadering worden gelezen en vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld:
1. dat zijn ingekomen berichten van afwezigheid van
de heerenS. J. van MesselW. J. Oosterhoff en D.
Tigler Wijbrandi;
2. schrijven van den Directeur van het Kabinet van
H. M. de Koningin waarin Hoogstderzelver dank wordt
betuigd voor het adres van den Raad ter gelegenheid van
Hare verloving
3. missive van notaris D. Burgij te Roordahuizum
waarin hij opkomt tegen het gesprokene door den heer
Middelkoop in de Raadsvergadering van 23 October j.l.
De Voorzitter stelt voor deze missive voor kennis
geving aan te nemen.
Het was den heer Middelkoop onbekend, dat er, behalve
gewone, ook correspondeerende leden waren, die tot den
Raad schrijven. Het stuk draagt het karakter van in dis
cussie te willen treden met wat leden van den Raad in de
vergadering gezegd hebben en dan wil hij wel opmerken
dat het stuk ten eenenmale hier niet te huis behoort.
Daargelaten nogdat de schrijver van het voorgelezen
artikel geput heeft uit de Leeuwarder Courant, waar
van de verslagen niet altijd juist zijnwil spr. er op wij
zen dat hijin de vorige vergadering naar aanleiding
van de woorden van den heer Duparcwel degelijk ge
sproken had over dat complotje van notarissen welker
argumenten hij geheel had weggeblazenen als notaris
Burgij nu schrijft, dat zijn stuk in het Friesche Volksblad
niet weerlegd is dan is hier een misverstand in het spel
en spr. drukt zich dan wel zoo zacht mogelijk uit.
In een der volgende nummers van dat blad heeft spr.
een stuk tot weerlegging geschrevenhet schrijven van
notaris Burgij heeft derhalve niets om het lijf.
De Voorzitter is het eens met den heer Middelkoop
dat de missive van notaris Burgij geen aanleiding mag
geven tot discussiehij stelde dan ook voor die aan te
nemen voor kennisgeving.
Wat de opmerking betreft, dat het stuk niet in den
Raad thuis behoortzegt spr. dat het aan den Raad is
gericht en hij door de voorlezing dus slechts heeft voldaan
aan de hem bij art. 67 der gemeentewet opgelegde ver
plichting.
Wordt voor notificatie aangenomen.
4. Provinciaal Blad no. 99 houdende mededeeling, dat met
ingang van 1 Januari 1901 de provinciale bijdrage in
de kosten van verpleging van behoeftige krankzinnigen is
gebracht van ƒ39.— op ƒ65.— terwijl het verpleeggeld
per dag en per patient zal worden bepaald op 70 cent
inplaats van 60 cent, waartegenover door de gemeente
Franeker moeten worden aangebracht eenige noodzakelijke
wijzigingen in de inrichting van en de verpleging in het
gesticht.
III. Wordt ter tafel gebracht
1. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan
S. R. Rolf alhier onderhands te verhuren, voor den tijd
van drie achtereenvolgende jaren, in te gaan den 12 Mei
1901, eene kast, staande in het Beurslokaal tegen een
jaarlijksche huursom van acht gulden
2. idem om aan den heer L. Johs. van der Meulen
vergunning te verleenen de rails van het spoor in haar
in aanbouw zijnde pakhuis aan het Ruiterskwartier te
mogen verlengen tot tegen de keibestrating
3. aanbevelingen voor de vacatures op 1 Januari 1901
ontstaande in het Bestuur van het Nieuwe Stads-Weeshuis
4. door burgemeester en wethouders aangevulde aan
beveling voor de vacature ontstaande op 1 Januari 1901
in de Commissie van Beheer op net Stads-Ziekenhuis
IV. Wordt overgegaan tot behandeling der op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot nadere
vaststelling van den gasprijs. (Zie Bijlage no. 21.)
De heer Beucker Andreae zou kunnen volstaan met zijn
stem tegen het voorstel uit te brengen, ieder weet trou
wens de redenen die spr. daarvoor heeft. De quaestie
van den gasprijs is reeds zoo dikwijs besproken dat men
het ten eene male overbodig zou kunnen noemen daaarop
nog eens in den breede terug te komen.
Maar spr. was ditmaal bijzonder verbaasd over
dit voorstel van burgemeester en wethouders, om de gas-
rechten op denzelfden prijs te houden immers tot nu toe
had dit college het standpunt ingenomen, dat er een be
hoorlijke winst moest zijn, maar het schijnt nu in eens
van meening veranderd te wezen. Wat echter zal het
gevolg zijn van een eventueel aannemen van het voorstel?
dat geen winst zal worden gemaakt, doch waarschijnlijk
verlies geleden.
Als de toestand zóó blijft, zeggen burgemeester en wet
houders, in hunne toelichting, dan zal er geen winst worden
gemaakt, en op dozen grond alléén reeds zal spr. tegen
het voorstel stemmen, maar eene vorige alinea houdt nog
wat anders in: daarin wordt de verwachting uitgesproken,
dat de periode der hooge kolenprijzen niet meer van bij
zonder langen duur zal zijn. Hoe komt men nu tot der
gelijke stellingen Houdt men nu dan rekening met
verwachtingen, in plaats van met bestaande toestanden
Over eene mogelijke daling der kolenprijzen, heeft men
absoluut geene gegevens? De gasfabriek kan dan geene
winst behalen en dit weerhoudt spr. van mede te gaan
met het voorstel.
Des te meer was spr. verwonderd, omdat de gascom-
missie in Juli reeds heeft voorgesteld den prijs van het gas
met '/j cent per stère te verhoogen met ingang van 1
Januari 1901. Van zoo weinig beteekenis vindt hij dit
voorstel, dat hij zich niet kan begrijpen, waarom burge
meester en wethouders het niet hebben overgenomen.
De heer Duparc meent te mogen aannemen, dat de
vergadering wel zal begrijpen dat hij in de beschouwin
gen van den geachten vorigen spreker niet kan deelen.
Deze is „plus ministériel que le ministre." Hij blijft daarbij
echter in de lijn, die hij reeds zoovele jaren heeft gevolgd.
Ten aanzien van de gasprijs-quaestie toch is die spreker
altijd de grootste pessimist geweest. Zoo ook nu. Spr.
brengt intusschen in herinnering, dat van 1865 af, toen
de gemeentelijke exploitatie der gasfabriek begon er
nooit met verlies is gewerkt. Jaar op jaar zijn zelfs de
financieele uitkomsten der zaak veel gunstiger geweest dan de
raming had doen verwachten. Spr. herinnert zich uit den tijd,
toen hij deel uitmaakte van de gascommissie, dat vaak de een
tot den ander zei: „lk geef er nog wel een 10,000 meer
voor, dan de raming aanwijst." En zoo ook nu twijfelt
spr. er geen oogenblik aan of het resultaat van het jaar
1900 zal gunstiger zijn, dan waarop was gerekend.
Nu moge het waar zijn, dat wij thans hebben te maken
met de begrooting voor 1901 maar dan wil spr. toch
den heer Beucker Andreae doen opmerken datzoo er
al niet de minste zekerheid bestaat, dat de kolenprijs, de
hoofdfactor voor de bepaling van den gasprijszal dalen,
er evenmin reden bestaat om te denken dat hij op het
tegenwoordige hooge punt zich zal handhaven. Daarom