yl 130 Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 30 October 1900. van de noodzakelijkheiddat er verbeteringen worden aangebracht in den hygiénischen toestandzooals het rapport der Vereeniging voor Volksgezondheid aanwijst. De heer Troelstra zei weldat versterking, zoo noodig, zal worden aangevraagdmaar het zou wel eens te laat kunnen zijn als de aanvraag werd gedaan, als het gevaar reeds bestaat. In art. 6 der wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten wordt gesproken niet alleen van het verschijnenmaar ook van het dreigen van besmette lijke ziekten. Burgemeester en wethouders zullen daarom volkomen binnen de wet zijn als zij nu reeds de hand slaan aan verbetering van nog vele anti-hygiénische toe standen in deze gemeente. Spr. heeft volkomen vertrouwen in het doorzicht en de activiteit van burgemeester en wethouders, maar dit neemt niet wegdat hij het amendement aannemelijk vindt. Het zal juist strekken, om burgemeester en wethouders te steunen. Het verband, dat de heer Jansma zocht met het amen dement-Konter bestaat in het geheel niet. De heer Konter heeft het oog op eene eventualiteithier heeft men met een feit te doen „het dreigen" van gevaar. Deze overweging heeft ook in verscheidene andere ge meenten van ons land geleid tot het nemen van maat regelen met het oog op het dreigende pestgevaar. De heer van Ketwich Verschuur steunt eveneens het amendement van Dr. Baart de la Kaille. In groote steden en plaatsen aan zee gelegen worden reeds maatregelen genomen, terwijl de Regeering ook reeds op maatregen ter bestrijding van het pestgevaar is bedacht geweesthierin vindt hij voor Leeuwarden veel navolgens waardigs. Ook deze spr. zietin tegenspraak met den heer Jan sma een groot verschil tusschen dit amendement en dat van den heer Konter. Hier heeft men te doen met een wetsartikel dat tot nakoming verplicht; niet alzoo bij het amendement-Konter dat het opnemen van een memoriepost voor te verkoopen bouwterrein bedoelt. De heer Troeistra kan niet de juistheid inzien van hetgeen betoogd is door den heer Duparc burgemeester en wethouders zullen bij aanneming van het amendement niet spoediger handelen dan zij anders zouden hebben gedaan. Het rapport bevat vele misstanden dit wordt erkend deze moeten door de gemeente of door particulieren op aandrang van burgemeester en wethouders worden opge heven maar als de voorgestelde weg wordt gevolgd, dan komen alle kosten ten laste der gemeente en hiertegen moet spr. toch zeker waarschuwen. Men moet het gevaar niet overschatten al kan en moet men dagelijks het oog er op gevestigd houden. Op zich zelf heeft spr. niet zooveel tegen het amendement maar hij komt er tegen op dat nu reeds van gemeentewege buitengewone maatregelen zouden moeten genomen wor den met het oog op pestgevaar. De heer Duparc brengt in herinnering dat straks, bij de behandeling van volgnummer 132, burgemeester en wethouders loyaal genoeg zijn geweest, na de gevoerde discussies uit eigen beweging voor te stellen het woordje „eventueel" te schrappen. Waarom vraagt hij, thans zoo veel bezwaar geopperd tegen de invoeging van slechts weinige woorden. De schrik opgewekt door het verschijnen der pest te W 'eenen, Oporto, Glasgow en andere plaatsen moge voor het oogenblik zijn verdwenen het gevaar kan ieder dag terugkomen. Laat de gemeente Leeuwarden hoog houden haar naam van steeds vóóraan te hebben gestaan onder de gemeenten in Nederland in het nemen van maatrege len ter bevordering van de volksgezondheid, en daardoor te zijn geworden een plaatsdie onder de groote gemeenten steeds het geringst sterftecijfer aantoont. Door aanvaar ding van het amendement zullen burgemeester en wet houders slechts volgen de traditie van hunne voorgangers en het voorbeeld volgen van mannen als Bruinsma en Bloembergen die gedurende een lange reeks van jaren zooveel hebben gedaan voor een algemeenen gezondheids toestand en daardoor ook het latere geslacht zoozeer aan zich hebben verplicht. De heer Dijkstra vindt dat er na namens burgemeester en wethouders bestaat het voorstel te steunente meer niet daar er hier, zooals Dr. Baart de la Faille het opvat geen prin cipieel voorstel geldtmaar utiliteitsmaatregelen van een dreigend pestgevaar wenscht deze gebruik te maken nu allerlei maatregelen te nemen waartoe burgemeester en wethouders ten allen tijde de bevoegdheid hebben. de verklaringen geen aanleiding De heer Bekhuis ziet van het woord af, naar aanlei ding van hetgeen de heer Dupaic reeds in het midden heeft gebracht. De Voorzitter vreest, dat de bestrijding van het voor stel—la Faille door burgemeester en wethouders, aanleiding tot eene misvatting kan geven, die hij wil ophelderen. Die bestrijding vindt nl. zijn grond mede in het uitvoerige rapport der commissie voor de volksgezondheid. Daarin wordt gewezen op een aantal hygiënische misstanden, die z.i. moeten worden uit den weg geruimd, geheel onaf hankelijk van elk gevaar voor besmettelijke ziekten. Volgt men nu den weg door den heer Troelstra aan gegeven, dan kan, voor zoover de gemeente hiertoe finan- tieel moet medewerken, de toestand geleidelijk worden verbeterd, ook wanneer geen besmettelijke ziekten dreigen. Neemt men daarentegen den voorgestelden nieuwen me morie-post aan, dan kan hieruit niet ten allen tijde, maar slechts in het geval van art. 6 der ziektenwet worden geput. Het doel door den voorsteller beoogd, wordt dus eerder en beter bereikt bij verwerping dan bij aanneming van het nieuwe artikel 164bis. De heer Baart de la Faille dankt den heer Troelstra voor zijne zeer waardeerende woorden en wil tegelijk zijn vertrouwen uitspreken in het beleid van burgemeester en wethouders. Zijne bedoeling echter washet dit collego zoo gemakkelijk mogelijk te maken door het den steun te geven van 's Raads opinie; zijne denkbeelden zijn ge heel in overeenstemming met de circulaire van den mi nister van Binnenlandsche Zaken. Ten allen tijde zijn de voorgestelde maatregelen gewenscht, nu zijn zij zelfs urgent. De heer Jansma is bangdat men zou meenen dat hij tegen het streven van den heer Baart de la Faille gekant is, integendeel, hoewel hij eene toevoeging onnoodig vindt. In stemming gebracht wordt het voorstel van den heer Baart de la Faille aangenomen met 14 tegen 6 stemmen die der heeren Bencker Andreae Beekhuis Hijlkema KonterTroelstra en Dijkstra. De volgnummers 164 168 worden onveranderd goed gekeurd. Volgnummer 169. Naar aanleiding van hetgeen gezegd is in de Memorie van Antwoord ten opzichte van de kleeding der politie moet de heer Lautenbach te kennen gevendat hij die bezwaren niet kan deelen elke solide leverancier is in staat de stof te leveren van de qualiteit en kleurdie Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 30 October 1900. 131 men wilals 2 of 3 leveranciers hiertoe in staat zij n waarom ook dan niet 5 Daarom stelt spr. voor: „de kleeding der politiedienaren jaarlijks te doen aanbesteden." De heer Duparc zegt, dat de heer Lautenbach hem is voorgekomen. Verscheidene jaren geleden werden dezelfde bezwaren tegen openbare aanbesteding van kleeding enz. ten behoeve der schutterij aangevoerd. Op voorstel van spr. werd toen eindelijk met het stelsel van begunstiging van enkele firma's gebroken, en spr. gelooft niet, dat daaruit nadeelen voor de schutterij zijn voortgesproten. Zoo verwacht spr. het ook van openbare aanbesteding van de kleeding voor de politiebedienden. Door wiens tussehenkomst er tot nu toe wordt geleverd, doet niets ter zake. Men kan ieder oogenblik hieraan een einde maken. De Voorzitter deelt mede, dat hij na de bespreking in de secties, nogmaals een onderzoek heeft ingesteld, maar het denkbeeld stuit af op practische onuitvoerbaarheid. Spr. deelt in bijzonderheden mede, hoe de zaak der kleeding is geregeld en hoeveel elk kleedingstuk van den politieagent kostals de agent netjes en zuinig is, kan hij na 3 jaren van de ƒ72.— die hem jaarlijks voor kleeding en schoeisel worden toegelegd, een niet onaardig bedrag overhouden. Met dit stelsel is men alhier volkomen tevreden zelfs eldersnaar spr. meent nog onlangs in den Haag, is door de agenten verzocht dit stelsel in te voeren. Spr. vindt dus, dat dit niet moet verlaten worden, dan na zeer grondig onderzoekals men het denkbeeld van den heer Lautenbach volgt, mist men bovendien de zekerheid, dat de agenten steeds van even deugdelijke waar als thans zullen worden voorzien. Wellicht worden de kleederen bij aanbesteding iets goedkoopermaar dat zal natuurlijk afbreuk doen aan de qualiteit en de agenten zullen hiervan de slachtoffers zijndaar zij toch steeds behoorlijk voor den dag moeten komen Vergelijking met de schutterij gaat niet opdaarbij is de gemeente belanghebbende. In casu is dit alleen en uitsluitend het politiepersoneel en waar dit met den be- staanden toestand tevreden is, acht spr. het ongewenscht daarmede te breken. De heer Duparc wil nog doen opmerken, dat de net heid der kleeding afhangt van den persoon, die de klee ding levert en niet van de wijze, waarop die persoon wordt gekozen. Na eenige gedachtenwisseling tusschen den voor zitter, den heer Lautenbach en den heer Troelstra, waarbij deze opmerkt, dat het voorstel in dezen vorm inbreuk maakt op de uitvoerende macht van burgemeester en wethouders, ten gevolge waarvan de redactie eenigszins gewijzigd wordtdoor slechts door den Raad de wensche- lijkheid te doen uitspreken en het woord jaarlijks te doen vervallen, zegt de heer Troelstra tegen de motie te zullen stemmen, al is hij niet tegen het beginsel daarin uitge drukt, omdat hij vooralsnog niet van de wenschelijkheid van verandering overtuigd is. Met 11 tegen 9 stemmen wordt het voorstel van den heer Lautenbach aangenomen, die der heeren Beucker Andreae, van Eijsinga, Beekhuis, Menalda, Hijlkema, Troeistra, van Ketwich Verschuur, Kiers en Baart de la Faille. Do volgnummers 169 181 worden onveranderd goed gekeurd, nadat do voorzitter had opgemerkt dat no. 179 moot verminderd worden met 50 tengevolge van de aanneming der conclusie van de commissie tot onderzoek der begrooting van de Stadsarmenkamer. Bij no. 181 wijst de heer Bekhuis er op, dat zijne opmerking in de secties wel degelijk juist was, er is verwarring in de cijfers. Het Statenbesluit van 10 Juli 1900 houdt in dat de subsidie der provincie verhoogd wordt tot 65, onverschillig, waar de patient verpleegd wordt. De juistheid van deze opmerking, zooals zij thans ge maakt wordt, niet zooals zij in het verslag voorkomt, wordt erkend, zoo dat, hoewel het geraamde bedrag het zelfde blijft, de volgende veranderingen in de toelichting worden gebracht, de subsidie van het rijk f 40 inplaats van ƒ39, derhalve wordt de som van 6136 veranderd in 6195 en het resteerend bedrag wordt ƒ9536.50 in plaats van 9595.50. De gerestitueerde kosten voor de verpleegden in parti culiere gestichten bedragen 105 per persoon daar de bijdrage van ƒ39 der provincie is veranderd in eene van ƒ65; te zamen alzoo /"315. Vermeerderd met de particuliere bijdragen wordt het totaal J 1220.25. De volgnummers 181 190 worden vervolgens onver anderd goedgekeurd. Bij volgnummer 191 brengt de heer Konter in herin nering dat hij bij de behandeling in de secties heeft ge sproken over de reorganisatie van de burger dag- en avond school. Hij vraagt hoe het nu met de zaak staat. De Voorzitter wijst er opdat in het begin van 1898 de quaestie der burgerdag- en avondschool aan de orde gesteld is, toen echter afgevoerd van de agenda door eene motie van den heer van Ketwich Verschuur, in verband met de naderende wet op den leerplicht en met de vraag of het bestaande gebouw voor de georganiseerde school kon blijven dienen. Burgemeester en wethouders zullen de zaak opnieuw overwegen en nagaan of thans het tijdstip is aangebroken om de aangehouden voorstellen al dan niet ongewij zigd weder bij den Raad aanhangig te maken. De volgnummers 191238 worden onveranderd goed gekeurd nadat bij no. 228 de heer Konter terecht ge wezen had op eene kleine fout in het rapport „in vorige jaren" moet worden veranderd in „in de jaren voor 1898." Alsnu wordt overgegaan tot behandeling der inkomsten. Volgnummer l. De heer Konter wijst op de toelichting bij dit art. onder lett. d gegeven. Hij kan zich met den zakelijken inhoud daarvan wel vereenigen maar hem komt toch voor dat bij aanneming hiervan tevens wordt besloten tot eene wijziging in de begrooting van het loopende jaar. Spr. zou het regelmatiger gevonden hebben wanneer eerst een voorstel tot wijziging der begrooting van 1900 ware aan geboden. De heer Troelstra zegt, dut het batig saldo over 1899 bijzonder groot is. Er zyn echter dit jaar groote uitgaven 0. a. voor rioleering van de Sacramentstraat en de Span jaardslaan en voor de gasfabriek en de Veemarkt gekomen. Een en ander gaf aanleiding een bedrag nagenoeg over eenkomende met de buitengewone uitgaven voor de veemarkt over te brengen op het saldo van dit jaar. Men moet niet uit het oog verliezen, dat hier een groot voordeelig saldo is, dat hoogst waarschijnlijk niet weer in die mate terugkomt, al wijkt de gevolgde handelwijze z. 1. af van den regel, zoo is zij toch zeer aan te bevelen. Het is de beste wijze om te komen tot eene geleidelijke vermindering van belasting. De heer Konter kan zeer goed de bedoeling begrijpen en hiertegen wil hij ook geen oppositie voereumaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1900 | | pagina 6