142 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 November 1900. heer Wilhelmij wel vereenigen te meer daar bekend is dat de aanvoer van boter aan de waag voortdurend afneemt terwijl de handel in kaas buiten de waag om zich hoe langer zoo meer uitbreidt en dus ook naar zijne meening alles moet worden gedaan om de waag te maken tot een centraal punt voor den kaashandel. De Voorzitter deelt mede dat bij burgemeester en wethouders telkens klachten inkwamen over de aanwe zigheid van bedorven kaas in de waag en dat deze aan leiding gaven tot hun voorstel. Weliswaar neemt de aanvoer van boter aan de waag af, maar zoolang de waag nog dient voor de keuring van boter moet naar zijne meening alles geweerd worden wat nadeelig op den boterhandel kan werken. Vandaar dat burgemeester en wethouders niet wilden ingaan op het denkbeeld der waagcommissiewaarvan het ge volg zou zijn dat de Waag ook voor kaaspakhuis werd bestemd. De Waag heeft haar goeden naam op te houden en deze wordt ernstig in gevaar gebracht door de gebruiken, die gaandeweg zijn ingeslopen. Het denkbeeld van de heeren Wilhelmy en Konter is dan ook naar zijne mee ning in 't geheel niet te rijmen met de pogingen die blijkens het voorstel van burgemeester en wethouders worden gedaan om de waag aan hare oorspronkelijke bestemming te doen beantwoorden. Van burgemeester en wethouders is dan ook geen voorstel te wachten om de waag voor opslag van kaas te doen dienen al staan ook zij de verlevendiging van den handel voor. Willen genoemde heeren van hun kant een voorstel doen dan hebben zij hiertoe natuurlijk de bevoegdheid maar burgemeester en wethouders moeten het ontraden. Het valt den heer Wilhelmij op dat de Voorzitter steeds op bedorven kaas wijst. Daar evenwel de door de waag commissie voorgestelde regeling gezonde kaas betreft en deze niet stinkt vervalt naar sprekers meening het be zwaar van don Voorzitter geheel. Volgens den heer Hijlkema heeft de heer Wilhelmij gelijkwaar hij zegt dat er alleen over wordt gesproken dat bedorven kaas moet worden geweerd. Hij merkt evenwel op dat als gezonde kaas eenige dagen blijft staan in de Waag die dan gesloten is, ook die kaas eene scherpe lucht zal verspreiden welke eveneens hinderlijk is aan de boterkeuring. Waar in de waag niet mag worden gerookt moet ook eene dergelijke onaangename lucht worden vermeden, te meer omdat de Waagiseene plaats waar gelegenheid is voor den verkoop van boter en kaas, en geen pakhuis. Bovendien zou men door aanneming van een dergelijk voorstel als dat der waagcommissie concurrent worden van particulieren welke voor de berging van kaas enz. pakhuizen verhuren. De heer Konter zegt, dat de door burgemeester en wethouders geopperde bezwaren niet worden gedeeld door de waagcommissie. Die commissie, welke zeker goed in staat is do ge volgen van het door haar gedane voorstel te beoordeelen', wil gelegenheid geven de kaas eenige dagen in de Waag te doen verblijven. In deze kwestie van deskundigen aard stelt hij meer prijs op het oordeel dier commissie, dan op dat van burgemeester en wethouders. De heer Menalda vindt de aanvulling van art. 1 der verordening regelende het gebruik der Waagzooals die wordt voorgesteld niet voldoende. Er staat toch enkel dat geen waren worden toegelaten welke in hedorveu toestand verkeeren niet wat er zal gebeuren als dergelijke waren reeds aanwezig zijn. Het bezwaar van den heer Menalda komt den Voor zitter voor als enkel taalkundig te zijn. Bedorven waren worden volgens de ontworpen bepaling „niet toegelaten"; daarin ligt toch opgesloten, dat zij niet aanwezig mogen zijn. Doze bepaling acht hij in het artikel, bepalende waar voor de Waag bestemd is, voldoende. De wijze waarop het in de practijk wordt toegepast wordt uitgewerkt in het nieuw ontworpen artikel der Instructie van den Waagmeester. De heer Menalda is niet overtuigd, dat eene toevoeging zooals in de instructie van den Waagmeester wèl wordt opgenomen hier overbodig is en stelt het volgende amen dement op artikel 1 der Verordening regelende het gebruik der waag voor Indien blijkt dat reeds toegelaten waren later in be dorven toestand verkeeren, worden deze onmiddellijk ver wijderd. Dit amendement wordt ondersteund. De heer Beekhuis is van meening dat, indien het denk beeld van den heer Menalda bij den Raad ingang mocht vinden het dan in ieder geval beter zou zijn aldus te redigeeren „in de Waag mogen geene waren aanwezig zijn enz." Alsdan is er overeenstemming met het vol gende punt. Hij acht echter de voorgestelde redactie nog beter. De heer Buparc deelt niet de meening van den heer Beekhuis. Bovendien vindt hij de voorgestelde bepaling geen wetgevende stijl. De Voorzitter beschouwt de toevoeging zooals die door den heer Menalda wordt voorgesteld geheel overbodig maar zou zich kunnen vereenigen met de door den heer Beekhuis in bedenking gegeven wijziging, al acht hij die niet noodzakelijk. De heer Duparc zegt dat het woord „toegelaten" vroe ger meermalen door de Commissie van Toezicht op het Lager onderwijs is besproken in verband met de plaatsing van leerlingen. Wat moet onder „toegelaten" worden verstaan Eene toelating in het algemeen of sluit het in zich, dat een eenmaal toegelaten leerling later van de school kan worden verwijderd De Commissie en ook het Dagelijksch bestuur was steeds de laatste meening toegedaan. Zoo kan ook hier worden gevraagd, wat moet er gebeuren als de waren reeds in de Waag zijn Kunnen ze dan, omdat de verordening zegt dat ze niet worden toegelaten, weder worden verwijderd Hij vindt het amendement van den heer Menalda dan ook in 't geheel niet overbodig, daar er overeenstemming met de instructie door zal worden verkregen. De Voorzitter deelt deze meening niet. Het geval kannu do Waag niet als bewaarplaats van kaas zal dienen zich toch alleen voordoen op Vrijdag. Met het voorgestelde artikel in verband met de ont worpen aanvulling der Instructie van den Waagmeester, schijnt dus hetgeen men wenschtvolledig te kunnen worden bereikt. De heer Menalda is het niet met den Voorzitter eens, dat de door hem voorgestelde aanvulling niet strekt tot verbetering der redactie van artikel 1 der gemelde veror dening en beveelt derhalve het door hem ingediende amendement aan. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Menalda in stemming gebracht wordt verworpen met 17 tegen 4 stemmen, die der heeren Oosterhofi', Duparc, Menalda en van Ketwich Verschuur. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 November 1900. 143 Overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wet houders wordt hierna zonder hoofdelijke stemming besloten I. tusschen het J e en 2e lid van artikel 1 der ver ordening, regelende het gebruik van de waag (gemeente bladen Nos. 5 van 1894 en 6 van 1896), eene nieuwe alinea in te voegen luidende „In de waag worden echter geen waren toegelaten „dienaar het oordeel van een der leden van de waag- „coramissie of van den waagmeester, in bedorven toestand „verkeeren" II. in de instructie voor den waagmeester (Gemeente blad No. 14 van 1880) een nieuw artikel His op te nemen, luidende: „Hij ziet toe, dat in de waag geen waren aanwezig „zijn die naar het oordeel van een der leden van de „waagcommissie of van hemzelven in bedorven toestand „verkeeren en draagt zorg dat deze niet worden toege laten of terstond verwijderd. „Van de toepassing dezer bepaling doet hij wekelijks verslag aan burgemeester en wethouders." 4. Voorstel van burgemeester en wethouders om het aan den Raad gericht adres oan J. de Bunje e. a., bestuursleden der S. D A. P. alhierhoudende verzoek tot verlaginq van den cokesprijs voor de in de gemeente wonende arbeiders in handen te stellen van de raads commissie voor de qasfabriek ten fine van beschikking. Door J. de Bunje en drie anderen werd een adres houdende verzoek tot verlaging van den cokesprijs voor de in de gemeente wonende arbeiders ingediend. Tevens werd verzocht dit adres bij de eerstvolgende begrooting te behandelen. De commissie voor de gemeentelijke gasfabriek over dat verzoek gehoord, merkt op, dat, volgens art. 12 der verordening, regelende de werkzaamheden der vaste raads commissie voor de gasfabriek aan die commissie in overleg met den directeur is opgedragenden onderhand- schen of publieken verkoop van de nevenproducten der fabriek. Daaruit blijkt dat de beschikking op het verzoek behoort tot de bevoegdheid van die commissie. Burgemeester en wethouders stellen daarom voor te besluiten het adres d.d. 29 October j.l. van vier leden der sociaal democratische arbeiderspartij alhier, te renvoieeren aan voormelde commissie ten fine van beschikking. De beraadslaging wordt geopend. De heer Jansma is niet in de gelegenheid geweest deze zaak grondig na te gaan. Voor zoover hem bekend is, hebben burgemeester en wethouders de commissie voor de gasfabriek reeds om advies gevraagd en thans wordt voorgesteld het adres te zenden aan die commissie ten fine van beschikking. Dit is hem niet recht duidelijk. Nu is hem medegedeeld dat de Raad het recht niet heeft in dezen eene beschikking te nemen. Men heeft dus bij het instellen dier commissie het hecht uit handen gegeven en dan is er geen discussie mogelijk, en rijst bij hem de vraag waarom dan eene dergelijke beslissing van den Raad te vragen, of is het wellicht de bedoeling op merkingen omtrent het advies der commissie uit te lokken. Gaarne wenscht hij over deze zaak eenige inlichtingen. De Voorzitter deelt mede, dat het adres aan den Raad is gericht en inhield het verzoek om bij de begrooting voor 1901 met den daarin uitgesproken wensch rekening te houden. Het kwam in op den dag, dat die begrooting werd behandeld. Nu had door hem kunnen worden voor gesteld dit adres direct af te doen bij den betrekkelijken begrootingspost. Het verzoek kwam hem echter hiertoe te ingrijpend voor. Daarbij wil hij gulweg bekennen, dat hem niet direct alle bepalingen voor den geest stonden, die de gascommissie in casu bevoegd makenzoodat hij voor stelde het adres op de gebruikelijke wijze te instrueeren. Nu het prae-advies van burgemeester en wethouders eenmaal was gevraagd, achtten zij het hun plicht dit niet aan den Raad te onthouden, al moest het ook strekken om het adres op grond der bestaande bindende bepalingen aan de gascommissie ter afdoening te zenden. De heer Duparc zou willen vragen, als het denkbeeld van den heer Jansma, om opmerkingen omtrent het advies der commissie uit te lokken, opging, waar dan het einde der discussiën zou zijn, niet alleen voor heden, maar ook voor het vervolg Hij kan zich zeer goed voorstellen, dat, toen dit adres werd ingediend, den Voorzitter niet dadelijk alle bepalingen der verordening, regelende den werkkring der commissie voor de gasfabriek, goed voor den geest stonden. Anders zou deze zeker terstond hebben voorgesteld, het adres aan die commissie te zenden ter afdoening, volgens art. 12 der verordening. Waar, vraagt spr. verder, zou, indien de Raad in dergelijke gevallen zijne meening ging uitspreken, de zelfstandigheid blijven der onderscheidene commissiën en ook van het dagelijksch bestuur voor de uitvoering van zaken bij wet geregeld In het onderwerpelijk geval zou zelfs van eene toepas sing van art. 183 der gemeentewet tegenover de gascom missie geen sprake kunnen zijn. Zijne meening is dan ook, dat de Raad zich moet houden aan de traditie en zich niet moet mengen in zaken van dergelijken aard. De Voorzitter is het in beginsel eens met den heer Duparc, dat het verzoek zelf hier geen punt van bespre king kan uitmaken. Wat hij gedaan zou hebben indien hij aan de bestaande bepalingen had gedacht, is echter niet zeker. Men vergete namelijk nietdat het verzoek de vaststelling van de be grooting betrof en dus in dit opzicht tot de kennisneming van den Raad behoorde. De heer Duparc wil gaarne verklaren dat het ook hem bij het ter tafel brengen van het adres niet was opge vallen dat anders had moeten worden gehandeld hij zou anders den Voorzitter er zeker indachtig op hebben gemaakt. De heer Jansma dankt voor de bekomen inlichtingen. Het blijkt hem thans dat het adres weer wordt gezonden aan de Commissie en het antwoord dier Commissie nu vooruit is te bepalen. Waar de Commissie in haar advies in allerlei beschouwingen treedt meent hij evenwel eenige opmerkingen te moeten maken. De Voorzitter meent dat vaststaat, dat het adres bij de Gascommissie thuis behoort en de Raad in geene discussie over haar advies kan treden. Volgens den heer Jansma heeft do Raad er naar zijne meening zeer weinig aan dat dergelijke zaken aan de leden ter beoordeeling worden gegeven. Hij bedoelde alleen de wenschelijkheid uit te spreken over het al of niet toestaan van een lageren cokesprijs aan arbeiders. De commissie zou dan vrij zeker haar antwoord naar het oordeel van den Raad inrichten. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt hierna zonder hoofdelijke stemming aangenomen en dien overeenkomstig besloten. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders om, naar aanleiding van het verzoek der Nederlandsche Tramweg maatschappij om vergunning tot het plaatsen van een hek voor de afsluiting van het tramweg-emplacement en den Ilarlingersingel a. in te trekken het raadsbesluit van 14 November

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1900 | | pagina 3