144 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1900. 1899 no. 15 en de daarbij verleende vergunning sub 11 a, b en c op te zeggen b. aan den publieken dienst te onttrekken de op de overgelegde teekening in rood blauw en geel gearceerde terreinen en c. tot wederopzegging in gebruik af te staan de in het voorstel vermeldde terreinen onder de daarbij gestelde voorwaarden aan Jan Radersma Caecilia Rudersma Auke D. OosterhofUiltje B. Oosterhof en de Nederland- sche Tramwegmaatschappij. De Nederlandsche Tramwegmaatsehappij verzoekt bij een tot burgemeester en wethouders gericht adres ver gunning tot het plaatsen van een hek voor de afsluiting van het Tramweg-emplacement en den Harlingersingel. De Directeur der gemeentewerken daarover gehoord adviseert tot toewijzing van het verzoek, doch brengt in herinnering dat bij het verleenen der vergunning het raadsbesluit van 14 November 1899 no. 15 dient te wor den ingetrokken eensdeels omdat een gedeelte van de bij gemeld raadsbesluit afgestane terreinen ter beschikking van de Tramweg-maatschapppij dient te worden gegeven, anderdeels omdat het wenschelijk is, de strook grond langs den straatweg te reserveeren voor den aanleg van een trottoir. Burgemeester en wethouders kunnen zich hiermede vereenigen vandaar het onderhavige voorstel. De beraadslaging wordt geopend. De belangrijkste kwestie in dit voorstel betreft naar de meening van den heer Konter het rangeeren op den pu blieken weg. Het komt hem voor dat de Baad later bezwaarlijk tegen dat rangeeren kan opkomen indien dit voorstel onveranderd wordt aangenomen omdat dan kan worden gezegd, bij raadsbesluit van dien datum werd de situatie goedgekeurd, blijkens de overgelegde teekeningen. ook wat de plaats van den wissel betreft. Het zal dus later zijns inziens zeer moeilijk worden daaraan iets te veranderen. Aan het bezwaar is tegemoet te komen door de aangewezen wissel verder naar binnen te plaatsen. Er is ruimte genoeg te verkrijgen daar er aangrenzend land aangekocht kan worden. De Voorzifter meent den heer Konter te moeten inter- rompeeren. Hij wil niet zeggen, dat die geachte spr. geheel buiten de orde is, doch het komt hem voor, dat waar hij de kwestie van den wissel in het debat mengt, hij toch eene zaak bespreekt, waarvan het verband met het aanhangig voorstel uiterst ver is te zoeken. De heer Konter was juist van meening dat bij de behandeling van dit verzoek het rangeer-terrein daar ter plaatse niet buiten de kwestie ligt, maar in den letterlijken zin van het woord, midden er in. Het hek voor welks plaatsing vergunning wordt gevraagd, loopt er dwars door heen. Het bedenkelijke van het rangeeren op den publie ken weg werd reeds vroeger ter sprake gebracht bij de behandeling der begrooting voor net volgende dienstjaar. De Voorzitter deelt de meening van den heer Konter niet; het voorstel betreft slechts eene andere verdeeling der reeds in 1899 in gebruik gegeven gronden waarvan het gevolg is, dat het hek, waarvan de plaats reeds vaststaat, eene eenigszins andere richting kan verkrijgen. De heer Konter zal niet verder op de zaak ingaan. Hij hoopt dat de aandacht van burgemeester en wethou ders op de besproken kwestie zal blijven gevestigd. De Voorzitter wil dit gaarne toezeggen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkom stig het voorste! van burgemeester en wethouders besloten I. in te trekken liet Raadsbesluit van 14 November 1899, no. 15, en derhalve de daarin sub II a, b en c verleende vergunningen op te zeggen. II aan den publieken dienst te onttrekken, de op de overgelegde teekening in rood, blauw en geol gearceerde terreinen. III tot wederopzegging in gebruik af te staan a het terrein op de teekening rood gearceerd, gelegen tusschen het perceel ten kadaster bekend gemeente Leeu warden in sectie D no. 935 en den Harlingersingelter grootte van ongeveer 27 centiare, aan Jan Radersma en Caecilia Radersma, beiden te Leeuwarden, tegen betaling van eene jaarlijksche retributie van ƒ0.50 als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente op dezen grond te storten ten kantore van den gemeente-ontvanger, telken jare vóór of op 12 Mei, voor het eerst vóór of op den 12 Mei 1901. b het terrein op de teekening blauw gearceerd, gelegen tusschen de perceelen ten kadaster alsvoren bekend onder nummers 933 en 934 en den Harlingersingel, ter grootte van ongeveer 68 centiareaan Auke B. Oosterhof en Hiltje B. Oosterhof, beiden te Leeuwarden, tegen betaling van eene jaarlijksche retributie van ƒ1.— als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente op dezen grond als boven te storten. c het terrein op de teekening geel gearceerdgelegen tusschen het perceel ten kadaster alsvoren bekend onder nummer 930 en den Harlingersingel, ter grootte van onge veer 43 centiareaan de Nederlandsche Tramwegmaat schappij te Heeren veen, tegen betaling van eene jaarlijksche retributie ten bedrage van 1. als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente op dezen .grond, te storten alsboven Op voorwaarde dat 1° de in gebruik af te stane terreinen worden afgeschei den door hekken gemaakt en onderhouden volgens de voorschriften en onder goedkeuring van burgemeester en wethouders. 2° bij opzegging door het gemeentebestuur het in ge bruik af te staan terrein binnen twee maanden daarna worde ontruimd, bij gebreke waarvan die van gemeente wege op kosten van den nalatigen gebruiker zal geschieden. De heeren van Eijsinga en Beucker Andreae verlaten de vergadering. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders om tot wederopzegging aan de Voogden van het Old Burger Wees huis alhier vergunning te verleenen om ten behoeve van den huurder der boerenhuizinge aan het Kalverdijkje, een houten stalt te mogen doen maken in de sloot langs de Zuidzijde van gemeld dijkje. Overeenkomstig dit voorstel wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten aan de Voogdij van het Old Burger Weeshuis te Leeu warden tot wederopzegging vergunning te verleenen, om ten behoeve van den huurder van de op perceelkada straal bekend gemeente Leeuwarden sectie F no. 260 gestichte boerenhuizinge een houten stalt te maken ter breedte van ongeveer een meter en ter lengte van twee meterin de sloot langs de Zuidzijde van het Kalverdijkje ten Noorden van het perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden in sectie F no. 520ongeveer ter plaatse waar de opvaart het Kalverdijkje raakt, onder de volgende voorwaarden a. dat het stalt worde gemaakt van eiken hout en steeds met inbegrip van den kant van den weg ten ge noegen van burgemeester en wethouders worde onder houden b. dat de plaatsing en samenstelling van het stalt ge schiede in overleg met en onder goedkeuring van den Directeur der gemeentewerken Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 November 1900. 145 c. dat het stalt binnen 14 dagen na opzegging worde weggeruimdbij gebreke waarvan burgemeester en wet houders het recht hebben die wegruiming op kosten van den adressant te doen bewerkstelligen d. dat als erkenning van het eigendomsrecht der ge meente op den wegde adressant telken jare vóór of op den 12 Mei, voor het eerst vóór of op den 12 Mei 1901, ten kantore van den gemeente-ontvanger betale een recog nitie ten bedrage van 1. 7. Verslag der commissie voor de gemeentelijke gasfa briek omtrent het onderzoek van het door den heer Duparc ingediend voorstel tot aanvulling der instructiën van den directeur en den boekhouder der gemeentelijke gasfabriek. Den 11 den September j.l. werd door den heer Duparc een voorstel ingediend tot opneming der volgende bepaling als art. 25bis in de instructie voor den directeur der gemeentelijke gasfabriek en als art. 20bis in die voor den boekhouder dier fabriek „Hij geeft den leden van den raad de inlichtingen, die „zij omtrent de gasfabriek vragen. „Voor particulieren heeft hij daartoe de vergunning van „burgemeester en wethouders noodig." De commissie voor de gemeentelijke gasfabriek over dit voorstel gehoord, adviseert tot niet aanneming van dit voorstel. Dit advies berust op de volgende gronden a. wat de instructie voor den directeur betreft dat die ambtenaar voor zoover bekend nimmer eenige inlichting heeft geweigerdwaarom de aanvulling dier instructie der commissie ten eenenmale overbodig voorkomt b. wat die voor den boekhouder betreft dat daardoor aan een ondergeschikt ambtenaar de be voegdheid wordt toegekend om inlichtingen te verstrekken; dat daaruit naar het oordeel der commissie ernstige conflicten kunnen ontstaan waarom zij de voorgestelde wijziging zeer bedenkelijk vindt. De beraadslaging wordt geopend. De heer Duparc zegt, dat, toen hij de commissie voor de gasfabriek in de vorige vergadering haar rapport over zijn voorstel had hooren voorlezen, hij een gevoel van bevreemding niet kon onderdrukken. De commissie toch zegt, „dat het den directeur der gasfabriek noch bij zijne instructie, noch bij eenig besluit van burgemeester en wethouders verboden is, inlichtingen aan de leden van den Raad te verstekken terwijl het, laat zij er op volgen, den raadsleden bovendien bekend is, dat door hen gevraagde inlichtingen en door den directeur der gasfabriek èn door dien van de gemeentewerken èn door dien van de gemeentereiniging ten allen tijde, voor zoover haar bekend issteeds met de meeste bereidwil ligheid zijn verstrekt." En daarom nu komt eene wijziging van de instructie voor den directeur der commissie ten eenenmale over bodig voor. Overbodig. Maar tot in de maand Augustus dezes jaars verkeerde de boekhouder der gasfabriek (de andere twee directeuren meent spr. thans gerust buiten het debat te kunnen houden) door zijne instructie geheel in den- zelfden toestand als de directeur der gasfabriek, en toch hebben burgemeester en wethouders kunnen goedvinden, hem te verbieden om, behalve aan hun college en aan de leden der gascommissie, iemand mededeelingen te doen of inlichtingen te verstrekken omtrent zaken, die de comp tabiliteit der gasfabriek betreffen, tenzij met hunne mach tiging. Welken waarborg heeft nu die commissie, dat burgemeester en wethouders niet ieder oogenblik gelijk verbod aan den directeur zullen uitvaardigen Daarentegen acht de commissie de door spr. voorge stelde aanvulling zeer bedenkelijk. Spr. drukt op deze laatste twee woorden. En waarom Omdat, al moge de boekhouder, gelijk zij zegt, in zake het financieel beheer een „zekere" zelfstandigheid bezitten, bij, blijkens zijne instructie en die voor den directeur, is een ondergeschikt ambtenaar. Werd den boekhouder nu de voorgestelde bevoegdheid toegekend, dan zouden daaruit, haars inziens, ernstige conflicten kunnen ontstaan. Deze ondergeschikt heid van den boekhouder put de commissie uit de bepa ling in beide instructiën, dat hij, onder toezicht van den directeur, belast is met het geldelijk beheer der gasfabriek. Volgens spr. is deze gevolgtrekking ten eenenmale on juist. De boekhouder staat alleen onder toezicht van den directeur, wat betreft het geldelijk beheermaar dit maakt hem nog geenszins tot een ondergeschikt ambtenaar van den directeurallerminst in dien zin dat hij daarom buiten den directeur om geen inlichtingen aan de raadsleden zou mogen verstrekken, (ling deze leer op dan zou ook de directeur daartoe niet bevoegd zijn, en de commissie beweert dit trouwens ook niet, want bij art. 6 der op 9 April 1895 vastgestelde nieuwe verorde ning, regelende den werkkring der commissie, is bepaald, dat zij is belast met het toezicht op het dagelijksch bestuur en op het beheer der fabriek in zijn geheelen omvang meer in net bijzondera op het personeel. Onder per soneel nu is natuurlijk ook de directeur begrepen. Verdere commentaar is zeker overbodig. Op welken grond de commissie vrees koestert voor conflictenzelfs zeer ernstige conflictenzegt zij niet. Het zou haar trouwens ook moeilijk vallen. Den 1 October j.l. was het 35 jaren geledendat de gemeente de gasfabriek voor hare rekening is begonnen te exploiteeren. Gedurende de eerste 20 jaren had spr. de eerlid en secretaris der gascommissie te zijn maar nooit heeft zich een conflict in den door de commissie bedoelden zin voorgedaan, en, zoover spr. bekend, is daar van ook in de latere jaren schijn of schaduw geweest. Vanwaar nu eensklaps die vrees? Van de zijde der commissie, die het anders toch wel moest weten, is die vrees te meer bevreemdendomdat het verbod aan deu boekhouder door burgemeester en wethouders is uitge vaardigd niet alleen zonder voorstel van de commissie, maar zelfs geheel buiten haar om. Of dit getuigt van vertrouwen in de commissie, he'obe zij zelve uit te maken. Bij de in de raadsvergadering van 9 April 1895 ge houden beraadslagingen over de ontwerpen der nieuwe verordening werden door den heer C. van Eijsinga be zwaren geopperd tegen het opdragen aan den directeur van toezicht op het geldelijk beheer van den boekhouder, omdat hij beducht was, dat juist daaruit conflicten konden ontstaan. „Het technische gedeelte", zeide de heer van Eijsinga„is in handen van den directeur het admini stratieve in die van den boekhouder, leder van beiden werkt zelfstandigmaar samenwerking is natuurlijk noodig voor de belangen van het geheel." Hij vond algeheele instemming bij de heeren van Ketwich Verschuur en Baart de la Faille. De wethoudervoorzitter der gascommissie, de heer Reeling Brouwer, antwoordde geruststellend, „dat de boekhouder door de nieuwe bepaling zijne zelfstandig heid zou verliezen ts niet juist. In geen enkel opzicht verliest hij iets in vergelijking met den vroegeren toe stand". En later herhaalde hij „dat de bedoeling van de nieuwe verordening en instructiën is bestendiging van den bestaanden toestandniets dan eene opheffing van minder juist in elkander passende bepalingen. Hoe kan de commissie nu beweren dat de boekhouder slechts een zekere" zelfstandigheid bezit en een (aan den directeur) ondergeschikt ambtenaar is Het is in flagran- ten strijd met de vanwege het college van dagelijksch bestuur in 1895 afgelegde stellige, ondubbelzinnige ver klaringen. Spr. gelooft, hiermede voldoende de argumenten van de commissie te hebben weerlegd. Spr. wenscht thans nog een ernstig woord te richten tot zijne medeledenzoover ze niet behooren tot het college van dagelijksch bestuur of tot de gascommissie. Indien spr. zich de onderwerpelijke zaak heeft aange trokken, dan geschiedde dit niet om eene persoonlijke quaestie, maar eenig en alleen voor de eer en de waardigheid van den Raad.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1900 | | pagina 4