146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 November 1900. Nooit mag worden vergeten, dat, als de raadsleden zich op de hoogte der gemeentezaken verlangen te stellen, zij dit doen niet voor hen zeiven, maar voor de belangen der gemeente, die zij, bij de aanvaarding hunner betrek king, plechtig hebben bezworen of beloofd, met al hun vermogen te zullen voorstaan en bevorderen. Door het bedoelde verbod nu worden de raadsleden, althans tot zekere hoogte, belemmerd in het voldoen aan nun eed of belofte. In de vergadering van 28 Augustus j I. is wel door den Voorzitter gezegd, dat de raadsleden de door hen verlangde inlichtingen kunnen verkrijgen met machtiging van bur gemeester en wethouders (volgens het rapport der Com missie zou die machtiging echter niet noodig zijn, maar de inlichtingen kunnen worden verkregen door tusschen- komst van den directeur). Wat liet de Voorzitter er echter terstond op volgen Dat, had spr. hem kennis neming van cijfers gevraagd, de vereischte machtiging allicht niet zou zijn onthouden. Uit dit woord „allicht" volgt, dat de machtiging ook had kunnen geweigerd, en dat de raadsleden, casu quo, ook verder daaraan zouden kunnen worden blootgesteld. Dit doet de deur geheel dicht. Spr. moet nog terugkomen tot de vraag omtrent de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot het geven van het verbod. Gelijk hij reeds in de vergadering van 28 Augustus in herinnering bracht, wordt de instructie voor den boekhouder der gasfabriek vastgesteld door den Kaad, die ook dezen ambtenaar benoemt. Wat beteekent het van het Fransche „instruction" afgeleide woord „instructie" Een verzameling van voorschriften, orders, waarnaar iemand, in casu de boekhouder der gasfabriek, heeft te handelen. Die voorschriften, die orders zijn op genomen in de laatstelijk, onder dagteekening van 8 Mei 1895, voor dezen ambtenaar vastgestelde instructie. Nu is het een constante leer, dat alléén de macht, die een wet of verordening vaststelthaar kan wijzigen of aanvullen. Wat zou het ook wordenindien het een andere macht vrijstondten allen tijde zoodanige wet of verorde- dening te wijzigen Zij zou de verordening op die wijze geheel illusoir kunnen maken. In een analoog geval waar het betrof wijziging eener belasting-verordening zonder dat daarop de Koninklijke goedkeuring was gevraagd en verkregen werd deze verordening door den Koning vernietigd. Het geschiedde bij besluit van 9 Maart 1862 (Staatsblad no. 39) met het contreseign van niemand min der dan den Minister Thorbecke. Spr. is daarom versterkt in zijn gevoelen, dat burge meester en wethouders ten eenenmale onbevoegd waren, het bedoelde verbod te geven en alzoo wijziging of aan vulling te brengen in de door den Raad vastgestelde in structie. Er is in de genoemde vergadering door een anderen wethouderdén heer Hijlkemawel beweerd dat hier geen sprake is van aanvullingmaar den boek houder alléén er op is gewezen hoe de instructie door hem moet worden opgevat. In de geheele instructie voor den boekhouder komt echter tittel noch jota voor die tot deze opvatting als ook spreker dit woord mag gebruiken recht geeft. Het verbod is niets anders dan een voorschrifteen or der aan den boekhouderbuiten diens instructie om gegeven. Evenmin zou kunnen opgaan een beroep op 1 van hoofdstuk III der gemeentewethandelende over het da- gelijksch bestuur der gemeente. In de omschrijving van wat tot dit dagelijksch bestuur behoort is letterlijk niets te vindenwaaruit burgemeester en wethouders in dezen eenige bevoegdheid zouden kunnen ontleenen. Wel staat aan het slot van art. 179, dat burgemeester en wethou ders een gedurig toezicht houden op al wat de gemeente aangaat. Moeilijk echter zal er een interpretator van de gemeentewet zijn aan te wijzen, die aan „toezicht houden" de beteekenis geeft van bevoegdheid tot aanvulling van eene door den Raad vastgestelde verordening. Gelijk den leden is geblekenheeft spr. voor den directeur der gasfabriek gelijk v oorste! als voor den boek houder gedaan. De reden ligt voor de hand. In de toelichting op het ontwerp-gemeentewet schreef haar vaderde groote Thorbecke„dat deze wet eene gemeentelijke vrijheid zou scheppen zooals nog nooit eene had bestaan, zoolang Nederland in de geschiedrollen be kend is." Watvraagt spr., beteekent echter eene vrij heid voor de gemeenteindien de raadsleden zijdie in de eerste plaats haar belangen hebben voor te staan en te bevorderen worden belemmerd in hun vrijheid van handelen voor de gemeente Spr. hooptja vertrouwtdat de Raad voor zijn eigen eer en waardigheid beide voorstellen zal aannemen. De heer Haverschinidt meende, na de voorlezing van het advies van de gascommissie in de vorige vergadering, uit woorden en gebaren van den heer Duparc te hebben begrepen dat deze voldaan wasen hij verheugde zich dat daarmee eene netelige zaak was afgedaan. Spreker heeft zich blijkbaar vergisten de zaak wordt steeds meer ingewikkeld nu de al of niet ondergeschikt heid vuil den boekhouder der gasfabriek er mee wordt in verband gebracht. Spreker noemt het voor de raadsleden eene netelige zaak. Een feit toch is hetdat aan een enkel ambtenaar is aangezegd geworden dat hij behoudens machtiging, aan raadsleden inlichtingen moet weigerenen nu wenscht de heer Duparcdoor wijziging der instructie deze aanzegging te niet te doen. Spreker vindt het eene even verkeerd als het andere. Een raadslid heeft wel eens eene inlichting noodig, van te weinig belang dikwijls om daarvoor machtiging te vragen. Spreker informeerde wel bij een opzichter van de reini ging naar de dienstregeling in verband met eene opmer king over de reiniging van de Nieuweburenhij vroeg bij eene voorgestelde verhooging van den gasprijswel eens naar den omvang van het verbruik bij groote afnemers hij wistdat men op het bureau van de gemeentewerken er prijs op stelde, wanneer de raadsleden eens nota namen van de administratiehet bonstelsel en andere zaken. Het was dus niet altijd bij hoofd-ambtenaren dat spreker zijn licht zocht. Zullen we nu in het vervolg ons hoofd stooten Spreker vreest er voorwant wanneer den eenen amb tenaar iets verboden wordtzal een ander hetuit vrees voor eene berispinguit zich zelf wel laten en de positie van raadslid wordt er niet beter door. Nu vindt spreker het voorstel Duparc in zijn geheel weinig aannemelijk het spruit zijns inziens voort uit een terecht ontstemd gemoed. Spreker meent een beteren weg te kennen om de zaak op te lossen en welwanneer burgemeester en wethou ders bereid worden gevonden afgescheiden van de vraag welke positie do boekhouder inneemt, het gewraakte ver bod eenvoudig in te trekken. Tusschen belangstelling en nieuwsgierigheid is een groot onderscheid en spreker veronderstelt genoeg gezond ver stand bij alle ambtenarenhoog en laagom met dat verschil rekening te houden wanneer door een raadslid inlichting wordt gevraagd. De heei van Ketwich Verschuur kan zich vooral met het tweede gedeelte van de rede van den heer Duparc zeer goed vereenigen. Zooals werd gezegd is in de raadsvergadering van 9 April 1895 door de heeren van Eijsingade la Faille en spreker gestreden voor eene meer zelfstandige positie van den boekhouder dan toen werd voorgesteld. De voorstanders van het amendement van Eijsinga in dien zinmeenden dat het technisch bestuur en het finantieel beheer der fabriek zeer goed uit elkander waren te houden zooals dit tot 1895 had bestaan. Hun verzet heeft toen evenwel niets mogen baten. Nu komt in Augustus 1.1. plotseling het verbod van burgemeester en wethouders aan den boekhouder, Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 November 1900. 147 om eenige inlichtingen aangaande de administratie der fabriek aan raadsleden te geven. Spr. verwacht dat burgemeester en wethouders ter ver dediging van dit verbod er op zullen wijzen dat de boek houder volgens art. 1 laatste alinea zijner instructie onder de „onmiddelijke bevelen" van burgemeester en wethouders staat. Deze zinsnede kan evenwel niet tot verdediging daarvan gelden. Bij het vaststellen dier instructie in April 1895 (Han delingen van den gemeenteraad blz. 57 61) is toch namens burgemeester en wethouders en de gascommissie uitdruk kelijk verklaard „dat die nieuwe instructie bestendiging „van den bestaanden toestand bedoelde en hoegenaamd „geene verandering in de praktijk bracht, doch dat alles „bleef zooals het bestond." In dit licht der geschiedenis moet de bepaling betrek kelijk het toezicht op en het bevelen van den boekhouder en de verwerping van het amendement-van Eijsinga wor den beschouwd. En dan blijkt duidelijk dat de Raad wilde bestendigen wat in April 1895 sedert jaar en dag geschiedde en adat was geworden n.l. dat de Raadsleden, voor het inwinnen van informatiën op technisch gebied den directeur raadpleegden, en betrekkelijk de finantieele aangelegenheden van de gasfabriek zich tot den boek houder pleegden te wenden. Dit alles nu is niet voldoende door burgemeester en wethouders in acht genomen. De boekhouder was vóór die instructie van 1895 tot het geven van inlichtingen bevoegd en verschafte die steeds aan de Raadsleden en nu kan uit die instructie door de geschiedenis van haar ontstaan toegelicht, het recht tot een dergelijk verbod niet voortvloeien. Spr. kan zich dan ook zeer goed met het voorstel van den heer Duparc vereenigen, te meer omdat hem geene bijzondere omstandigheden bekend zijn, die eene afwijking van wat regel was en in 1895 is gesanctioneerd geworden, rechtvaardigen. De heer Middelkoop bespreekt het advies der gascom missie. De door den heer Duparc voorgestelde aanvullingen acht die commissie gedeeltelijk onnoodiggedeeltelijk niet wenschelijk. Onnoodig de aanvulling der instructie van den direc teur omdat het hem niet is verboden inlichtingen te ver strekken. De voorgestelde wijziging van de instructie voor den boekhouder wordt bovendien bedenkelijk geacht omdat dan aan den Boekhouder de bevoegdheid zou worden toege kend om inlichtingen te verstrekken hij is volgens de meening der commissie een ondergeschikt ambtenaar omdat hij staat onder toezicht van den Directeurdaar deze volgens zijne instructie is belast met het dagelijksch bestuur der fabriek en verantwoordelijk voor den geregel- den gang van zaken het geldelijk beheer alleen uitgezon derd. Wat dit laatste betreft bepaalt zich zijne werkzaam heid tot het houden van toezicht. De bedenkelijkheid vindt de gascommissie in de bevoegd heid van den boekhouder om inlichtingen te verstrekken maar daar is het juist om te doen. Doch de commissie licht niet toe, waarom het bedenkelijk zou zijn. Door een der leden is in eene vorige vergadering gesproken van een petio principii. Dit zou ook hier kunnen gedaan worden. Dit het advies toch zou kunnen worden gelezen het is bedenkelijk omdat het bedenkelijk is. Uit de bepaling omtrent het toezicht concludeert de gascommissie tot ondergeschiktheid; twee begrippen die elkaar niet dekken. Toezicht sluit niet altijd ondergeschikt heid in. De onderwijzers staan b.v. onder toezicht van commissiën voor onderwijs doch zijn daaraan niet onderge schikt. Een aannemer staat onder toezicht van den op zichter maar is niet zijn ondergeschikte en notarissen onder toezicht der Officieren van Justitie, maar ondergeschikt zijn ze daaraan niet. Het woord „toezicht" is dubbelzinnig, het krijgt eerst eene vaste beteekenis door er iets tegenover te stellen of door het verband waarin het gebruikt wordt. Waar de beteekenis uit de instructie niet nader blijkt is het alles zins geoorloofd de geschiedenis er van na te gaan en daaruit blijkt voldoende dat men nimmer de bedoeling heeft gehad don boekhouder tot ondergeschikte van den Directeur te maken zooals door den heer Duparc is aan getoond wat tevens blijkt uit de niet-verantwoordelijkheid van den Directeur voor het geldelijk beheer. Gaf men de door de gascommissie toegekende beteekenis aan het woord toezichtdan had zij een paar stappen verder behooren te gaan en had zij aldus moeten rede neeren De boekhouder staat onder toezicht van den Directeur, deze onder dat van de gascommissie, deze is verantwoor delijk aan burgemeester en wethouders, en die zijn in hun macht beperkt door den Raadzoodat in het systeem der gascommissie elke inlichting die eenig lid verlangde aan den Raad moest worden gevraagddeze haar weer moest opdragen aan burgemeester en wethouders en zoo vervolgens het rijtje langs. Niemand zou naar sprekers meening die omslachtigheid begeeren. Geen enkel van de argumenten der gascommissie is naar zijne bewering steekhoudend. Het heeft hem dan ook verwonderddat de gascom missie zich niet deze vraag heeft voorgelegd „Welke is de rechts- en welke de economische verhouding der ingeze tenen tegenover de gasfabriek Behoorde de fabriek niet aan de gemeente dan is de vorm van exploitatie gewoonlijk de handelsvennoot schap. Nu bestaat er zeker groot onderscheid tusschen de deelhebbers in eene maatschap en de ingezetenen eener gemeente. Voornamelijk is het verschil in rechtsverhou ding hierin te zoeken dat men bij de vennootschap lid of gerechtigde wordt tengevolge van den daartoe te kennen gegeven wil, terwijl de gerechtigdheid in de winsten eener gemeentelijke gasfabriek uit het enkele feit van vestiging binnen de gemeente voortvloeit. In de rechtsverhouding bestaat alzoo geen gelijkheid doch in economische ver houding valt zeker parallellie niet te miskennen. De in gezetenen hebben wel geen recht op de zaak zelve (de gasfabriek) maar de winsten komen hen ten goede in den vorm van mindere belasting-betaling. Waar men dus enkel door ingezetene der gemeente te worden reeds geheel onvrijwillig deelgerechtigde is in de winsten der fabriek, zou men ook het recht hebben alle inlichtingen die betreffende de exploitatie gevraagd wor den, te ontvangen. Zoo ver zou spreker het evenwel niet willen drijven. De verschillende deelhebbers, of juister gezegd een gedeelte daarvan, vaardigt de leden van den Raad af. Aan die leden wil hij dan ook geen enkel be letsel in den weg gelegd hebben, tot het bekomen van zulke inlichtingen als zij in het belang der gemeente dienstig oordeelen. Wordt derhalve het verbod door bur gemeester en wethouders niet ingetrokken, dan meent hij het voorstel—Duparc met kracht te moeten aanbevelen. Ten einde evenwel de door den heer Duparc aan te brengen wijzigingen op eene juistere plaats in de instruc tion aan te brengen, wil hij hem voorstellen de aanvullingen aan te brengen achter art. 2 van de instructie van den directeur en achter art. 1 van die van den boekhouder. De heer Haverschmidt wenscht in aansluiting met het geen door hem is gesproken als motie voor te stellen „Burgemeester en wethouders te verzoeken in te trekken „hunne aanschrijving voor zooveel betreft het verstrekken „van inlichtingen aan Raadsleden door den boekhouder „der gasfabriek." Hij veronderstelt dat de heer Duparc dan tevreden zal zijn. De motie wordt ondersteund. De heer Middelkoop gelooft niet dat de voorgestelde motie als zoodanig kan worden behandeld, daar deze alleen een verzoek aan burgemeester en wethouders betreft.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1900 | | pagina 5