"ST-
150 Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 November 1900.
Wat was naar spr's. meening, de plicht van burgemeester
en wethouders geweest, toen zij, gelijk althans wordt be
weerd, hadden bemerkt, dat cijfers door den Boekhouder
der gasfabriek zouden zijn verstrekt in strijd met de ofli-
cieele aan hen gegeven inlichtingen Zij hadden den
Eaad behooren op te roepen, zoo noodig in comité, en
den leden moeten wijzen op de wenschelijkheid, ja nood
zakelijkheid, om, ter vermijding voor het vervolg van der
gelijke zaken met de meeste omzichtigheid te werk te
gaan metzoowel van den directeur als van den boek
houder verkregen, opgaven. Burgemeester en wethouders
hebben evenwel gemeend anders te moeten handelen
zij hebben zelfsgelijk hij straks reeds zeizonder de
gascommissie te hooren eene verbodsbepaling uitgevaar
digd.
De Voorzitter. Dit is onjuist.
De heer Du pare zegtdat hem uit zéér vertrouwbare
bron dit feit was medegedeeld. Naar aanleiding van des
Voorzitters interruptie moet hij nu evenwel deze laatste
woorden intrekken.
Nu is spreker er op gewezen dat burgemeester en
wethouders gaarne alle inlichtingen aan de leden van den
Baad verstrekken. Met verwijzing echter naar het door
spreker in zijn eersten termijn in het midden gebrachte
zegt spreker dat in hot onderwerpelijk geval dit moeilijk-
zou hebben kunnen geschieden. Óp den bewusten dag
in Augustus ontving hijevenals de andere leden eerst
in den laten namiddagte 5 uur de mededeeling van
de aanvulling der agenda voor den volgenden dag met
een urgent voorstel omtrent uitgaven voor de gasfabriek.
Hoe zouden nu in dezen korten tusschentijd opgaven van
burgemeester en wethouders hebben kunnen worden
verkregen.
De heer Haverschmidt opperde de meeningdat spre
ker ontstemd was geworden, toen hij in Augustus j 1. bij
het vragen om inlichtingen aan den boekhouder de be
kende weigering moest krijgen. Zeer zeker was spreker
ontstemd niet omdat hem persoonlijkmaar als lid van
den Raaddo weigering had getroffen. Slechts als zóó
danig trok hij zich de zaak aan maar voor den geheelen
Raaddie, gelijk men in het dagelijksch leven zou zeggen,
door burgemeester en wethouders als kwajongens behan
deld en zelfs niet vooraf van het uitgevaardigd verbod
in kennis gesteld waren geworden. De solidariteit der
raadsleden onderling leidde hem er toede zaak tot zich
te nemen want hij herhaalt het op nieuw dat burge
meester en wethouders ten eenenmale onbevoegd waren
te handelen zooals zij hebben gedaan.
Hiermede heeft hij tevens beantwoord den heer Troel
stra op diens zeggen dat burgemeester en wethouders
niet kunnen toestaandat de boekhouder inlichtingen
verstrekt. Dit moge gelden voor particulierenwat de
Raadsleden betreft, hebben burgemeester en wethouders
er zich niet mede te bemoeien.
Volgens laatstgenoemden spreker en ook volgens den
heer Oosterhoff zou spreker de zaak te breed hebben op
gezet. Eene zaak als de onderwerpelijkewaarbij de eer
en de waardigheid van den Raad zijn betrokken, kan nooit
te breed worden opgezet.
De heer Oosterhoff heeft ook gevraagd, waarom spreker
ook niet heeft voorgesteld, de instructie voor den Directeur
der gemeentewerken en voor den Directeur der gemeente
reiniging aan te vullen. Deze beide ambtenaren staan
thans echter geheel buiten deze zaak. Hij geeft echter
den heer Oosterhoff de verzekering, dat, indien de Raads
leden later eens mochten worden gesteld voor eene wei
gering op verbod van burgemeester en wethouders bij het
vragen van inlichtingen omtrent laatstgenoemde takken
van dienst, hij geen oogenblik zou wachten met het indie
nen van een voorstel gelijk aan het thans in behandeling
zijnde. Hij vleit zich echter, nooit voor dit geval te zullen
worden gesteld.
Spreker zegtdat de heer van Messel ook nog goed
heeft doen uitkomen, dat de Commissie wel heeft beweerd
het bedenkelijke van de bevoegdheid van den boekhouder
tot het verstrekken van inlichtingen aan de Raadsleden
doch steeds in gebreke is gebleven het bewijs daarvoor
te leveren. Wat de heer Oosterhoff daaromtrent nu ten
slotte in het midden brachtis niets dan casuïstiek.
Daarop antwoordt hij niet.
Een woord van dank ook aan den heer van Ketwich
Verschuur voor diens aan het voorstel geschonken steun
en de zoo zakelijke verdediging daarvan.
Ten slotte nog een woord over de motie van den heer
Haverschmidt. Dit geachte lid zal zich weten te herinne
ren, dat, toen eenigen tijd geleden tusschen hen beiden een
onderhoud over deze zaak werd gevoerd, spr. den wensch
uitsprak, dat burgemeester en wethouders er toe mochten
komen, het verbod in te trekken, opdat op deze wijze een
einde aan de zaak kwam. Want dan zou hij geheel voldaan
zijn geweest, gelijk hij destijds zei. Want men moge het
gelooven, dat spr. zijn ernstig voorstel niet heeft gedaan
voor zijn genoegen, maar eenig en alleen uit het besef
van wat zijn plicht als raadslid hem gebood. Het is hem
veel aangenamer, burgemeester en wethouders te kunnen
steunen in hun dikwijls moeielijke taakdan hun te
moeten bestrijden.
Tegen het geven van een plaats aan de door hem voor
gestelde aanvulling zooals dit door den heer Middelkoop
is aangegeven, heeft spr. volstrekt geen bezwaar. Het is
hem volkomen onverschillig op welke plaats de instructiën
worden aangevuld, als het slechts geschiedt.
De Voorzitter zou zich niet in de discussiën hebben
gemengd, indien niet de heer Duparc andermaal met
nadruk had beweerd, dat de Boekhouder is een zelfstandig
ambtenaar.
De al dan niet zelfstandige positie van den Boekhouder
nu is, naar spr's. inzien, alleen beslissend voor de vraag, of
hij de bevoegdheid tot het geven van inlichtingen kan hebben.
Spr. nu ontkent ten stelligste de zelfstandigheid van
den Boekhouder en hij doet dit op grond van dezelfde
beraadslagingen van 1895, die door den heer Duparc
voor zijne zienswijze zijn aangehaald.
Bij de algemeene beraadslagingen over de voorstellen
van burgemeester en wethouders (Bijlage no. 2) in de
Raadsvergadering van 9 April 1895 betoogde do heer
van Eijsinga, dat de Boekhouder bij aanneming daarvan zijne
zelfstandigheid zou verliezenen diende hij op dien grond
een amendement in, om het door burgemeester en wet
houders voorgestelde toezicht van den Directeur op het
geldelijk beheer te schrappen.
Dit amendement is echter verworpen en het voorstel
van burgemeester en wethouders op dit punt ongewijzigd
aangenomen. Nu doet de heer Duparc wel een beroep
op hetgeen door enkele leden bij die gelegenheid is ge
sproken, maar spr. meent, dat niet wat gesproken maar
wat besloten is, gewicht in de schaal kan leggen en dan
komt hij tot geen andere slotsom, dan dat wat ook
vroeger het geval moge zijn geweest sedert 1895 de
Boekhouder niet meer zelfstandig is.
Zonder nu te willen zeggendat deze daarom een
ondergeschikt ambtenaar iswelke uitdrukking aanstoot
schijnt te vindenmeent spreker toch tegenover den heer
Duparc te moeten volhouden dat de boekhouder niet
zelfstandig is en dus niet over voor mededeeling vatbare
gegevens kan beschikken.
Hem staan alleen bouwstoffen ten dienstedie eerst
gegevens worden wanneer zij door de verantwoordelijkheid
van den directeur zijn gedekt.
Naar aanleiding eener opmerking van den heer Duparc
dat er naar sprekers meening tegenover den boekhouder
der gasfabriek wantrouwen zou bestaan meent de heer
Troelstra te moeten aanvoeren dat dit niet het geval is.
De heer Jansma heeft gezegd dat spreker wees op
verkeerde cijfers welke ook op deze plaats zijn medege
deeld. Dit is onjuist. Hij heeft alleen gezegd dat andere
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 November 1900. 151
dan do officieele cijfers waren verstrekt en burgemeester
en wethouders voor het vervolg wilden vermijden dat het
weer kon voorkomen, dat zij bij de behandeling van eene
zaak voor het. feit stonden, dat hun cijfers werden voor
gelegd welke zij niet konden controleeren vandaar de
verbodsbepaling.
Wordt het voorstel-Duparc aangenomen dan zal daar
door tot verkeerde verhoudingen aanleiding worden gege
ven, wat naar sprekers meening zooveel doenlijk moet
worden vermeden.
De heer van Messel wil nog een enkel woord zeggen
naar aanleiding van de woorden der heeren Oosterhoff en
Haverschmidt.
Hij is het volstrekt niet eens met den heer Oosterhoff
wel degelijk dient voor de raadsleden de deur geheel
wijd open te staan hij van zijn kantgevoelt ten minste
geen lust door den trechter van den directeur naar den
boekhouder te worden verwezen. Bovendien dienen bij
afwezigheid van den directeur de leden van den Raad
naar dat bureau te kunnen gaan waar zij vermeenen de
verlangde inlichtingen te kunnen vinden.
En wat aangaat de motie Haverschmidt, daartegen blijft
bij hem het bezwaar bestaan, nu nog meer versterkt door
de woorden gesproken door den heer Troelstra die den
Raad in overweging geeft deze motie aan te nemen zul
lende door burgemeester en wethouders er wel wat op
gevonden worden.
Neen, er moet hier geen sprake zijn van lapmiddelen
spreker wil niet afhangen van de willekeur van burge-
gemeoster en wethouderswanneer hij straks de raadzaal
verlaat, moet er beslist zijn waaraan wij ons in't vervolg
zullen hebben te houden daarom zal hij met klem het
voorstel-Duparc steunen.
De heer Hijlkema wijst op den ernst van de zaak die
hier behandeld wordt De gascom missie is altijd tegen
het vragen van inlichtingen bij twee personen in
eene zaak geweest en is ook thans overtuigd dat, wordt
het voorstel-Duparc aangenomen dit zeer zeker tot ern
stige conflicten aanleiding zal kunnen geven.
Hij had dan ook van dezen sprekerdie zelf zoo vele
jaren lid der gascommissie is geweestniet verwacht dat
deze door het doen van een dergelijk voorstel zou trachten
de goede verstandhouding welke thans aan de fabriek be
staat, te verbreken en vreest dat de aanneming van dat
voorstel geen parel zal zijn aan de kroon van verdienste
welke dat lid overigens voor zijne veeljarige bemoeiingen
in zake de gasfabriek zou toekomen.
Dp heer Duparc betuigt in de eerste plaats den heer
Troelstra zijn dank voor diens mededeeling, dat hij geens
zins door wantrouwen tegen den boekhouder der gasfa
briek wordt bezield.
Al het gesprokene resumeerende, zegt spreker, dat het
in dezen op de volgende twee vragen neerkomt, waarnaar
de leden strak§ hunne stem zullen hebben te regelen
1. Of de boekhouder een aan den directeur onderge
schikt ambtenaar is
2. Waren burgemeester en wethouders bevoegd het
bewuste verbod uit te vaardigen
Spreker houdt zich overtuigddat de heeren Troelstra
en Hijlkemaals zij nog enkel raadsleden en geen wet
houders waren, niet minder dan hij zouden zijn opgekomen
voor de eer en waardigheid van den Raad, zooals spreker
thans zich verplicht heeft gezien te doen maar waarlijk
geenszins voor zijn genoegenhij herhaalt dit.
Nog een puntstraks door hem onbesproken gelaten
mag hij ten slotte niet voorbijgaan. Hij zou de vraag
namelijk willen doen, waarom burgemeester en wethouders,
toen zij den door hen opgemerkten strijd in de cijfers,
hun opgegeven, en in die, aan den heer Lautenbach ver
strekt niet hebben onderzochtof deze laatste cijfers
misschien ook verkeerd waren overgebracht, wat zeer
waarschijnlijk het geval is geweest, maar terstond zonder
eenig onderzoek hebben veroordeeld Hadden zij anders
gehandeld, deze onaangename zaak zou er niet zijn gekomen.
Het slot van het door den heer Hijlkema gesprokene
moet zeker dienen als balsem voor de wondwelke hij
door het eerste gedeelte van het door hem gesprokene heeft
gemeend te moeten toebrengen. Spreker vindt echter geen
reden den heer Hijlkema voor diens loftuiting te danken.
Eindelijk nog een kort woord aan den Voorzitter.
Spreker zalnu de zitting reeds zoolang heeft geduurd
niet opnieuw treden in beschouwingen over de door hem
bestreden bevoegdheid van burgemeester en wethouders
tot aauvulling der instructie van den boekhouderwant
het uitgevaardigd verbod is niet anders. Meende de
Voorzitter te moeten constateeren, dat spreker in gebreke
was gebleven zijn stelling te bewijzen spreker van zijn
kant constateert hetzelfde van de omgekeerde stelling van
burgemeester en wethouders. De een zal echter, ook bij nog
langer debatden ander toch niet overtuigen. De stem
ming zal zoo aanstouds over het meeningsveischil beslissen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie-Haverschmidt hierna in stemming gebracht
wordt verworpen mot 13 tegen 6 stemmen die van de
heeren Konter, Jansma, Troelstra, Feitz, Haverschmidt
en van Ketwich Verschuur.
Het voorstel der commissie tot niet aanneming van het
voorstel-Duparc wordt verworpen met 11 tegen 8 stemmen,
die van de heeren Oosterhoff, MenaldaTroelstra, Tigler
WijbrandiBeekhuis, Jansen, Hijlkema en Baart de la
Faille.
Het eerste gedeelte van het voorstel-Duparc tot aanvul
ling van art. 2 der instructie van den Directeur der ge
meentelijke gastabriekwordt aangenomen met 13 tegen
6 stemmendie van de heeren OosterhoffTigler Wij
brandi Beekhuis Jansen, Hijlkema en Baart de la Faille.
Het tweede gedeelte van dat voorstel tot aanvulling
van art. 1 der instructie van den boekhouder der gemelde
fabriek wordt aangenomen met 11 tegen 8 stemmen
tegenbehalve bovengenoemde ledende heeren Troelstra
en Menalda.
8. Rapport der Commissie belast geweest met het on
derzoek van de begrooting der dienstdoende schutterij voor
1901.
Overeenkomstig de conclusie van genoemd rapport wordt
besloten
de begrooting der inkomsten en uitgaven der dienst
doende schutterij voor het jaar 1901 onveranderd goed te
keuren tot een bedrag in ontvangst en uitgaaf van 4896.
Wegens het vergevorderd uur wordt besloten de nog
op de agenda voorkomende punten in eene volgende ver
gadering te behandelen, waarna de vergadering wordt ge
sloten.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. MIEDEMA Co., Leeuwarden.