158 Verslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 December 1900. de stremming van het verkeer slechts zeer korten tijd noodig isin welk geval de betrekkelijk hooge kosten eener noodbrug zullen kunnen worden uitgespaard. Burgemeester en wethouders vragen bij punt 3 dat hun de noodige ruimte worde gelaten omzoodra dit noodig blijkteene noodbrug te doen leggen die aan de eischen van het verkeer voldoet. Zij zullen dus naar bevind van zaken handelen en spreker meentdat de aanneming van hun voorstel dus genoegzame rekening houdt met het heden ingediende adres. De heer Beekhuis heeft, nu de Voorzitter heeft mede gedeeld dat ook bij burgemeester en wethouders geene eenstemmigheid omtrent dit voorstel bestond niet geaar zeld het door den heer Konter voorgestelde amendement te ondersteunen. Hij stelt er nu echter ook prijs op zijn standpunt aan den Raad mede te deelen. Naar sprekers overtuiging is de hoofdzaak van het werk gelegen in het lichten der brug, niet in de herstelling zelve. Wel wordt er gezegd dat men niet weet wat er aan man keert doch dit is naar zijne meening niet juist. Uit het rapport van den Directeur der Gemeentewerken en dat van den ingenieur Hes blijkt voldoende dat het gebrek gelegen is aan de spil. Dit kan gemakkelijk worden afge leid uit de omstandigheid die straks reeds door den heer Haverschmidt werd genoemddat namelijk het gewicht der brug niet rust op de spil maar op het loopwerk zoo dat dit dan ook niet onbelangrijk is uitgesleten. Dit is ook spreker, toen hij bij het onderzoek van den heer Hes tegenwoordig was, duidelijk gebleken. Hij meent dan ook, dat veilig kan worden aangenomen dat de repa ratie werkelijk niet van groote beteekenis isdat althans de groote risico bij dit werk niet is gelegen in de moge lijkheid van grootere reparatie dan waarop kon worden gerekend doch in de bezwaren die zich bij het lichten der brug kunnen voordoen. Waar nu het lichten het voornaamste werk is wijst spreker er op dat van de vier uitgenoodigde firma's juist de firma Molema en Landeweer in het lichten van zeer zware lasten eene bijzondere bedrevenheid bezit. Volgens meergemeld rapport van den Directeur der Gemeentewer ken zijn de voor dat lichten benoodigde volkomen gelijk- werkende vijzels en andere gereedschappen bij die firma in voldoenden voorraad voorhanden, wat bij de andere firma s niet het geval is. Waar nu de soliditeit dier firma geheel buiten kwestie is daar kan naar zijne meeningaan die firma dan ook met gerustheid het werk worden opgedragen. De heer Beucker Andreae heeft hoofdzakelijk het woord gevraagd op verzoek van den heer Bekhuis, zijn buurman ter linkerzijdedie tot zijn leedwezen niet bij machte is zich te laten verstaan om namens hem te verklaren, dat hij in de Commissie van openbare werken een warm ver dediger was van de meeningdie nu door burgemeester en wethouders in hun voorstel wordt belichaamd. Uit de discussiën van heden blijkt dat met den heer Haverschmidt drie leden dier Commissie meegaan met dat voorstel. Ook namens den heer Bekhuis wenscht hij gaarne in antwoord op het gezegde van den geachten vorigen spre ker als zoude reeds bekend zijn waar de fout zitte wijzen op den brief van de firma Wispelweij waarin ver klaard wordt dat „de gebreken welke onder het werk zich zullen voordoen onmogelijk vooraf te constateeren zijn" hoewel de heer Hes ingenieur van die firma de brug persoonlijk had onderzocht. Bedoelde firma schrijft dan ook dat het resultaat van dat onderzoek is geweestdat de brug eerst gelicht moet worden om een juist oordeel te vellen. Spreker gelooft dan ookdat de heer Beekhuis in zijne opinie te apodictisch is. De heer Beekhuis zal, daar hij als wethouder niet gaarne een voorstel van burgemeester en wethouders bestrijdt de zaak zelve verder laten rusten. Alleen meent hij er op te moeten wijzen, dat de zin welke de heer Beucker Andreae uit gemeld rapport heeft aangehaald, niet in strijd is met de bewering van spreker, dat de groote risico van het werk niet is gelegen in de onbekendheid met den omvang der reparatie. Immers wel is waar zal de brug moeten worden gelicht, om te zien wat er eigenlijk aan de spil mankeertdoch zelfs indien mocht blijken dat die geheel moet worden vernieuwd, zoo is dit nog niet eene zeer groote reparatie, en hij is dan ook overtuigd dat de firma Molema en Lan deweer ook op eene algeheele vernieuwing heeft gerekend, wat trouwens duidelijk uit haar inschrijvingsbiljet blijkt. Al is dus de opmerking van den heer Hes volkomen juist, dat men de brug moet lichten om te kunnen zien wat er aan de spil hapertzoo is dit toch niet in strijd met sprekers bewering dat het voornaamste deel van het werk is het lichten der brug en de reparatie zelve bijzaak. De heer Troelstra zou gaarne naar aanleiding van het amendement eene vraag willen doen aan den heer Konter. Deze wil de brug doen lichten en herstellen op de wijze als door den Directeur wordt voorgesteld. Maar hoe nu indien blijkt dat de brug niet voor herstelling vatbaar is of dat hij onder het lichten breekt? Is het de bedoeling dat de aannemer in dat geval eene nieuwe brug voor de aannemingssom moet leveren Die vraag is ook in de vergadering van burgemeester en wethouders besproken. Spreker wijst op de moreele zijde van de zaak. De heer Jansen heeft reeds gewezen op de ouderwetsche constructie van de brug. Nu mag de brug wel soliede wezenspreker noemt het beslaan met ijzeren platen zooals indertijd is geschied geen versterken, doch slechts lapmiddelen welke moesten dienen om breuken te her stellen. Nogmaals meent hij te moeten vragen wat moest er geschieden als de brug onverhoopt brakzou dan van genoemde firma eene nieuwe brug gevorderd kunnen worden Dit mag volgens sprekers oordeel den aanne mer niet worden opgelegd, maar als het nu na het lichten mocht blijken, dat herstelling weinig kostbaar isdan is de aannemingssom weer te hoog. Volgens den heer Konter is de vraag van den vorigen spreker gemakkelijker gesteld dan beantwoord. Spreker merkt op, dat de fir.ua zich verbindt overeen komstig de bij de stukken overgelegde voorwaarden. De veronderstelling, dat de brug bij doelmatige behandeling zou kunnen breken, is naar zijne meening wel wat over dreven. Mocht zich evenwel eene omstandigheid voordoen welke geheel buiten de berekeningen van de deskundigen valt dan zou zoo zegt spreker de Raad moreel plichtsbesef genoeg hebben om in dat opzicht de belangen van den aannemer in 't oog te houden. Verder stemt spreker geheel in met het door den heer Beekhuis gesprokene. De door den Voorzitter aangehaalde zinsnede uit een rapport van den Directeur der gemeentewerken is zeker geschreven vóór het deskundig onderzoek en kan in dat geval niet ter zake dienen. De Directeur heeft den geheelen zomer deze zaak in behandeling gehad en nog dezen morgen heeft hij spreker verzekerd, dat hij gaarne zelf het werk zou, willen uitvoe ren mits hij dan eenige weken van alle andere werk zaamheden werd ontheven zoodat hij zich geheel kon wijden aan het toezicht en persoonlijk over het werk kon waken. Het is geen moeilijk werk, maar het vereischt tijd en zorg en dit is dan ook sprekers voorname reden om op aanbesteding aan te dringendaar hij er van overtuigd is dat alleen op die manier het beste toezicht wordt verkregen. Nu is het waar, dat het loopwerk niet geheel is te bezien en dit bij het lichten kan tegenvallen maar zoo als de heer Beekhuis reeds zeidit betreft dan toch alleen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 December 1900. 159 het loopwerk en niet de brug zelfdie van alle kanten kan worden bezien ea onderzocht. Uit de verschillende,discussiën blijkt den heer Troelstra, dat allen eigenlijk hetzelfde doel voor oogen hebben. Ook de Directeur en de heer Konter willen de brug eerst lichten en dan onderzoeken Alleen de wijze van uitvoering verschilt. De heer Konter wil dat het werk bij aanneming zal geschieden. Burgemeester en wethouders willen het lichten voor reke ning der gemeente aan iemand opdragen. Het eenige verschil bestaat derhalve in de vooraf ge stelde voorwaarden. Wordt een accoord met een bepaald persoon getroffen op de wijze als de heer Konter bedoelt, dan kan dit voordeelig zijn voor de gemeente maar den aannemer groote schade berokkenen. Daaraan nu meent spreker dat de aannemer niet moet worden blootgesteld. De heer Hijlkema zou zich niet in de discussiën heb ben gemengd als het antwoord van den heer Konter op de vraag van den heer Troelstra hem bevredigd had. Dit nu is niet het geval. Hij is het eens met de heeren Troelstra en Middelkoop dat een eventueel ongeluk niet op den aannemer kan worden verhaald en wil de risico dan ook niet op diens schouders laden. In de door de firma Molema en Landeweer genoemde som nu ligt bepaald reeds een belangrijk bedrag voor de risico opgesloten en als de gemeente zich nu a priori bereid verklaarde voor de gevolgen van ongelukken in te staan, dan zou de risico geheel ten haren laste komen, terwijl de aannemer bij eene gemakkelijke uitvoering van het werk de winst behaalde. De heer Dijkstra wil alleen nog opmerken, dat het moreele van de zaak geheel is aan de zijde van burge meester en wethouders. De heer Konter heeft er wel op gewezen, dat de Raad altijd moreel genoeg zou zijn om bij het voorkomen van ongelukken de belangen van den aannemer in het oog te houden doch hij meent dit te moeten betwijfelen, daar in de voorwaarden uitdrukkelijk wordt gezegd, dat de firma zich verbindt tot algeheele herstelling zonder eenige vergoeding van gemeentewege van alle mogelijke schade aan de brug of bijbehoorende werken, die door of tijdens de uitvoering der werkzaam heden mocht ontstaan. Verder meent spreker te moeten observeeren dat de heer Beekhuis zijns inziens te licht denkt over den aard van het werk. Na het onderzoek van den ingenieur zijn nog andere en meerdere gebreken aan het licht gekomen, zoodat dus niet vooruit kan bepaald worden waarvoor herstelling noodig is. De heer Konter wijst er op, dat de beide wethouders zijne meening niet geheel juist hebben weergegeven. Het is spreker niet zoo zeer te doen om er voor eene be paalde som af te zijn, maar meer om in den persoon des aannemers de meest vertrouwbare uitvoerder aan het werk te verbinden. Den heer Hijlkema wil hij nog antwoorden dat hij niet den aannemer de risico heeft willen ontnemen, maar alleen heeft gezegd dat als er eene niet te voorziene ramp gebeurde, de Raad zijne moreele verplichtingen niet uit het oog zoude verliezen. De directeur der gemeentewerken heeft naar sprekers meening in vele gevallen getoond uiterst voorzichtig te zijn hij heeft de zaak van alle kanten bezien en is zeker het best van allen op de hoogte daarvan. Spreker blijft daarom zijn voorstel aanbevelen, hij is er van overtuigd dat dit de beste weg is tot eene goede oplossing der kwestie. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Konter hierna in stemming gebracht wordt verworpen met 16 tegen 3 stemmen, die van den voorsteller en de heeren Wilhelmij en Beekhuis. Bovengemeld voorstel van burgemeester en wethouders wordt thans zonder hoofdelijke stemming aangenomen en dienovereenkomstig besloten. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verleenen van een pensioen ad 128.per jaar aan W, van der Zeeeervol ontslagen kuiper bij de gemeen- tereiniging Zonder discussie wordt besloten aan Wiebe van der Zee, eervol ontslagen kuiper bij de stadsreiniging, een jaarlijksch pensioen te verleenen van 128.met ingang van 1 Januari 1901. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder- handsehe verhuring der woning St. Jobsleen.no. 255, vroeger laboratorium, aan S. van der Heide. Het voorstel van burgemeester en wethouders om te besluiten de woning aan het St. Jobsleen, no. 255, vroeger als laboratorium in gebruik, met ingang van den 19 December eerstkomende tot den 12 Mei 1902, onderhands te ver huren aan Sjoerd van der Heide alhier tegen een huurprijs naar 60.per jaar berekend en verder op nader door burgemeester en wethouders vast te stellen voorwaarden wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het doen van af- en overschrijvingen op de gemeentebegrooting voor 1900. Wordt besloten het ontwerp-besluit onveranderd vastte stellen. 7. Rapport der Commissie belast geweest met het onder zoek van een voorstel tot wijziging der gemeentebegrooting voor 1900. De Commissie stelt voor te besluiten goed te keuren het ontwerp-besluitwaarin wordt voorgesteld Inkomsten. Hoofdstuk V artikel 1 uitgetrokken op ƒ179.000 te verhoogen met ƒ39.000 en alzoo te brengen opƒ218.000,- Uitgaven. Hoofdstuk III afdeeling IV artikel 1 ge raamd op ƒ83.000 te verhoogen met ƒ39.000 en uit te trekken opƒ122.000. en in verband met deze wijziging de balans der gemeen tebegrooting dienst 1900 vast de stellen als volgt: Inkomsten 1.002.389,10^ Ditgaven 1.002.385,51 Waarschijnlijk saldo 3,59J De beraadslaging 'wordt geopend. De Heer Duparc heeft het woord gevraagd niet om zich te verklaren tegen het voorsteldoch enkel om eene vraag tot burgemeester en wethouders te richten. Het is hem namelijk gebleken dat van de muntgas meters die iu 1896 zijn ingevoerd, nog niet veel gebruik wordt gemaakt. Blijkens de jaarlijksche verslagen van den toestand der gasfabriek toch werden in dat jaar slechts 26, in lb97 99, in 1898, 30, en in 1899, 17 stuks geplaatst, in het geheel derhalve 172 stuks. In Groningen wel is waar met een dubbel getal in woners waar de muntgasmeters pas in 1897 werden ingevoerd, waren bij het einde van 1899 reeds 967 dezer toestellen in gebruik. Met het oog hierop is een getal van 1 72 voor Leeuwarden zeker bijzonder gering te noemen. Spreker wenscht nu de vraag te stellen of hier ook

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1900 | | pagina 3