Bijlage No. 1.
160 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1906.
gebrek aan muntgasmeters is Het is hem namelijk be
kend dat er personen zijn die reeds ten vorigen jare
aanvraag hebben gedaan waaraan tot op heden niet is
voldaan. De maatregel werd hierevenals in andere ge
meenten ingevoerd in het belang van den zoogenaam-
den kleinen man. Maar dan dient er ook genoeg voor
raad van deze toestellen te zijn.
De heer Hijlketna stemt den heer Duparc toe dat het
getal muntgasmeters in verhouding tot andere gemeen
ten klein is.
Het is hem niet bekend dat er aanvragen zijn ingeko
men waaraan niet is voldaan als de woning waarvoor
werd aangevraagd aan de daarvoor bij de verordening
gestelde eischen voldeed.
De heer Duparc dankt den heer Hijlkema voor diens
mededeeling. Hij meent evenwel te moeten herhalen, dat
verscheidene personen zich tegenover spreker inderdaad
hebben beklaagddat zij reeds in een vorig jaar hadden
verzocht muntgasmeters te ontvangen, doch zonder gevolg.
Hij is van meening, dat dit laatste anderen zal terug
houden dergelijke aanvragen te doen.
De heer Hijikema deelt nog mede, dat de door den
heer Duparc bedoelde aanvragen die zijn afgewezen waar
schijnlijk voor perceelen zijn geweest in particuliere stegen
of straten of voor die huizen, waarvan de te hooge huur
niet toestond dat er een muntgasmeter werd geplaatst.
Wat het door den heer Duparc aangehaalde betreft
hiervan is hem niets bekend doch hij wil gaarne den
Directeur der gasfabriek over deze zaak spreken.
De beraadslaging wordt gesloten.
Overeenkomstig de conclusie van het rapport der Com
missie wordt hierna zonder hoofdelijke stemming besloten.
De Voorzitter deelt ten slotte mede, dat, daar de Ie
Kerstdag valt op den dag, waarop de volgende raadsver
gadering zou moeten worden gehouden, hij geen plan heeft
den Raad dien dag bijeen te roepen en de eerstvolgende
vergadering, behalve in spoed eischen de gevallen, derhalve
eerst in Januari zal plaats hebben.
De openbare vergadering wordt hierop gesloten.
Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
1
VOORSTEL van Burgemeester en Wethouders
tot vaststelling van eene verordening
tot heffing van een recht voor het ge
bruik maken der benzinebewaarplaats.
Aan den Raad der
gemeente Leeuwarden.
Mijne Heeren
Onder bijvoeging van eene memorie van toelichting,
hebben wij de eer U hierbij ter vaststelling aan te
bieden, eene ontwerp-verordening tot heffing van een
recht voor het gebruikmaken der benzinebewaarplaats
en eene ontwerp-verordening tot invordering van dat
recht.
Leeuwarden, 9 Januari 1900.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden.
A. RÖELL, Burgemeester.
P. A. BERGSMA, Secretaris.
Ontwerp.
De Raad der gemeente Leeuwarden,
Overwegende, dat een recht behoort te worden geheven
voor het gebruik van de krachtens raadsbesluit van den
25 October 1898 opgerichte bewaarplaats van benzine
Gelet op de artt. 238, 240 en 254 der gemeentewet
Besluit
Vast te stellen de volgende
VERORDENING tot het heffen van een recht
voor het gebruik maken der benzine
bewaarplaats.
Art. 1.
Ten behoeve der Gemeente wordt een recht geheven
voor het gebruik van de door haar opgerichte bewaarplaats
van benzine.
Art. 2.
Het recht is tweeledig, te weten
1°. een vast recht naar 10.— in het jaar voor iedere
Afdeeling
2°. een recht van één cent per liter van de hoeveel
heid bij eiken opslag, doch niet minder dan tien cent.
Art. 3.
Op schriftelijke aanvraag van belanghebbenden kunnen
burgemeester en wethouders een of meer Afdeelingen der
bewaarplaats voor een bepaalden tijd ten gebruike afstaan.
Het vast recht is verschuldigd van den dag af, waarop
de ingebruikneming is toegestaan en moet binnen acht
dagen daarna, over het geheele tijdvak waarvoor het ge
bruik is toegestaan, ten kantore van den gemeente-ont
vanger worden betaald.
Bij gebreke hiervan is de vergunning tot ingebruikne
ming vervallen.
Art. 4.
In iedere in gebruik gegeven Afdeeling moet steeds ten
minste 50 liter benzine aanwezig zijn. Is de hoeveelheid
beneden dit cijfer gedaald en wordt zij, na schriftelijke
aanzegging vau burgemeester en wethouders, niet binnen
vier weken tot gemelde hoeveelheid aangevuld, dan zijn
deze bevoegd de vergunning tot ingebruikneming in te
trekken.
Art. 5.
Bij intrekking der vergunning om in het vorig artikel
vermelde reden en ook wanneer het gebruik van eenige
Afdeeling uit andere oorzaken mocht vervallen of ophouden,
geschiedt geene teruggave van betaald recht en hebben
burgemeester en .wethouders de bevoegdheid, de Afdeeling
dadelijk aan een ander ten gebruike af te staan.
Indien echter door eenig onheil of door opheffing van
de bewaarplaats de belanghebbende van het verder genot
van gebruik wordt verstoken, wordt aan hem teruggave
van betaald recht verleend, in evenredigheid van den nog
restenden tijd van ingebruikgeving, doch zonder op eenige
verdere vergoeding of schadeloosstelling aanspraak te kun
nen maken.
Art. C.
Vóór eiken opslag van benzine moet het daarvoor vol
gens art. 2 sub 2° verschuldigde ten kantore van den
gemeente-ontvanger worden betaald.
Alleen op vertoon der kwitantie van betaald recht aan
den daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen
persoon wordt de opslag toegelaten.'
De kwitantie wordt dadelijk na den opslag door bedoel
den persoon van eene blauwe of roode potloodstreep voorzien.
Indien blijkt, dat de hoeveelheid grooter is dan in de
kwitantie is vermeld, hebben burgemeester en wethouders
het recht, de vergunning onmiddellijk in te trekken. In
dat geval is mede van toepassing het bepaalde in de
eerste alinea van art. 5.
Art. 7.
De Gemeente is in geen geval aansprakelijk voor gemis,
vermindering of schade, door welke oorzaak ook, van of
aan de in de bewaarplaats opgeslagen benzine.
Art. 8.
Deze verordening treedt in werking met den Isten
April 1900.
ONTWERP-VERORDENING op de invordering van
het recht voor het gebruik maken van
de benzinebewaarplaats.
Art. 1.
Van elk door burgemeester en wethouders volgens art.
3, le alinea van de verordening op de heffing genomen
besluit geven zij terstond kennis aan den gemeente
ontvanger.
Bij ontvangst van het recht doet deze daarvan dade
lijk mededeeling aan gemeld college.
Is het recht niet binnen den in art. 3, 2e alinea van
het heffingsbesluit bepaalden termijn betaald, dan wordt
dit mede door den gemeente-ontvanger ter kennis van
burgemeester en wethouders gebracht.
Na verloop van bedoelden termijn mag de gemeente
ontvanger het recht, zonder nader besluit van burge
meester en wethouders, niet in ontvangst nemen.
Art. 2.
Voor de invordering van het bij art. 2 sub 2° van het
heffingsbesluit vastgesteld recht wordt door den gemeente
ontvanger een register gehouden, ingericht overeenkom
stig door burgemeester en wethouders vast te stellen
voorschriften. Uitsluitend uit dit register mogen kwi-
tantiën wegens ontvangen recht worden afgegeven.
Art. 3.
Deze verordening treedt in werking tegelijk met het
heffingsbesluit, vastgesteld den Januari 1900.
7v j* a