44 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 2 April 1901. Ten slotte wordt door den heer Middelkoop beweerd dat de klassenverdeeling van het ontwerp zou zijn in strijd met de wet en hij beroept zich tot staving daarvanop den „Gids" van de heeren Bierens de Haan en Rahusen. Spreker stelt hier tegenover, behalve de reeds in de nota van burgemeester en wethouders geciteerde zinsnede uit de Memorie van Toelichtinghetgeen over deze quaestie voorkomt in het voorloopig verslag en in de Memorie van Beantwoording bij de behandeling van het gewijzigde wetsontwerp in de Eerste Kamer der Staten-Generaal, om daaruit met volle overtuiging te besluiten dat de hand having der alhier bestaande klassenverdeeling, die steeds deugdelijk is gebleken en nooit tot klachten aanleiding gafongetwijfeld voor goedkeuring door de kroon vatbaar zal blijken. De grenzen der klassen zijn daarvoor eng genoegveel enger dan die der oude verordeningen b.v. in Amsterdam Rotterdam en zelfs Zwolle, die burge meester en wethouders op het oog hadden toen zij in hunne nota naar andere gemeenten verwezen. Spreker meent hiermede te kunnen volstaan over het ontwerp van burgemeester en wethouders kan hijna de rede van den heer Troelstrahet stilzwijgen bewaren ook wegens de instemming die daarmede door andere sprekers is betuigd. Hij is trouwens verzekerd, dat door aanvaarding daarvan een veel billijker heffing zal worden verkregen dan door aanneming van de op het ontwerp voorgedragen amende menten. De heer Middelkoop zal de sprekers kortelijk beant woorden. De draagkracht-theorie is ook door den heer Troelstra uiteengezet aan de hand van de gewisselde stukken van Regeering en Staten-Generaalen hij kwam tot eenzelfde resultaat als spr., het verschil ligt alleen daarindat volgens de Regeering het maximum van progressie eerder bereikt wordtdan volgens spr. De heer Duparc wees op de mogelijkheid dat de be zitters der grootste inkomens gingen verhuizen en bukt dantoegevendedat het stelsel billijk isonder de practische bezwaren hebben die echter wel redenen van bestaan Een van spr.'s vrienden ging eens nahoe- velen van de hoogst aangeslagenen dan mogelijk de ge meente zouden verlaten en hij kwam tot een 3 4 tal slechtsallo anderen waren door verschillende belangen aan deze gemeente gebonden hetzij door betrekking hetzij door familierelaties. De druk op de andere belasting schuldigen deswege af te wentelen zou niet groot zijn. Trouwens het rekenen op mogelijk wegvallen van groote inkomens is ook dubieus, daar de toestanden altijd kunnen veranderen. Ten slotte is het maar de quaestie van meer of minder en het is spr. ten minste reeds een groote voldoening geweestdat burgemeester en wethouders eenigszins aan den tijdgeest zijn tegemoet gekomen. Wat de Voorzitter opmerkt naar aanleiding van de heftige gezegden door hem geuitspr. begrijpt, dat die den Raad niet aangenaam hebhen aangedaan maar hij alleen vervalt hierin nietook de heeren van Ketwich Verschuur en Haverschmidt gebruikten in do laatste vergadering on-parlementaire woorden door te spreken van „gegoochel met cijfers", wat spr. een veel scherpere uit drukking acht, dan wat hij zelf heeft gezegdmaar dit daargelaten spr. kan verklaren dat die harde uitdruk kingen hemzelf misschien meer pijn dan anderen doen. In de gewisselde stukken heeft hij geen enkel scherp woord gebezigdmaar bij het mondeling debat is dit wat andershij moest daarin vervallen om de weinig loyale bestrijding in de nota van burgemeester en wet houders zoodoende moest scherp met scherp beantwoord worden. Dat spr. in de vorige vergadering een voorstel had kunnen doendat begreep hij ook welmaar daarom deed hij het niethij kende daarvoor genoeg den geest der vergadering om te kunnen verwachtendat een voorstel tot uitstel geeu kans van slagen had. Dat de Regeering in het algemeen het laatste woord heeft is waarmaar dat ligt daaraan dat van haar ge woonlijk de voorstellen uitgaan in andere gevallen heeft de voorsteller zelf het laatste woord. De VoorzitterMaar het waren geen voorstellen doch amendementen op voorstellen van burgemeester en wet houders. De Voorzitter deed verder opmerken, dat, hadden bur gemeester en wethouders kinderaftrek noodig geoordeeld, zij een ander tarief hadden samengesteld, maar spr. heeft dit juist gedaan, derhalve was het stelsel van kinderaftrek nauw aan het tarief verbonden en heeft het verwijt aan burgemeester en wethouders voor de voeten geworpen naar aanleiding van de opsomming van „gunstig" of „on gunstig" in de laatste kolom van den staat, alle reden van bestaan. Spr. zweeg eerst over het wettelijk bezwaar der z. i. te groote klassenverdeeling, omdat hij geen zekerheid had, maar nu nalezing van het boekje der heeren Bierens de Haan en Rahusen, meent hij in zijne meening vast te staan toch is 't wel mogelijk, dat de regeering de ver ordening zal goedkeuren, dit neemt evenwel niet weg, dat er veel voor klassificatie met geringe verschillen te zeggen valten de wet zelve gebiedt toch immers ook schatting van het werkelijk inkomen, en bij klassificatie enge grenzen. De heer Troelstra heeft de verklaring van den heer Duparc dat hij de amendementen onaannemelijk vond natuurlijk met genoegen gehoordmaar het spijt hem dat genoemde spreker ook zal stemmen tegen de voor stellen van burgemeester en wethouders. Steldat meerdere leden een dergelijk standpunt inna men wat dan De ingediende voorstellen zijn een gevolg van hetgeen in deze zaak is voorafgegaan en al is nu niet iedereen het daarmede eens, de heer Duparc is toch lang genoeg lid dezer vergadering en weet genoeg van parlementaire gebruiken, om te kunnen beseffen, dat men altijd wat moet toegeven, waar het zulke belangrijke voorstellen betreftwaarover de gevoelens vaak zoozeer verdeeld zijn. Het bezwaar, dat hoogstaangeslagenen de gemeente zullen verlatenstaat niet alleen daarnaast ook het gevaardat rijke lieden zich hier minder zullen vestigen, maar spr. vraagt zich af, bestaat deze vrees ook reeds niet onder de vigeerende verordening En moge nu voor zeer vermogende ingezetenen de belasting volgens het voorgestelde tarief hooger worden elke wijzi ging der verordening zou in verband met de toepassing der weteenige verhooging voor de hoogstaangeslagenen mede brengen. Dit zou niet te vermijden zijn, wilde men, op grond van de geschiedenis dezer zaak in den Raad, eenigszins zeker zijn van eene meerderheid. Daarom meent spr., dat die vrees geen reden kan zijn, om zijn stem tegen het voorstel uit te brengen. Zoo groot is dan ook waarlijk het verschil tusschen het bestaande en het voorgestelde tarief ook niet. Zooveel mogelijk zijn bur gemeester en wethouders tegemoet gekomen aan de be zwaren, geopperd bij de behandeling van de voorstellen van 1898 aan de hand van het toen van kracht zijnde art. 243 der Gemeentewet was naar het oordeel van burgemeester en wethouders een goed tarief te maken mits met kinder-aftrekmaar de Raad kon zich blijkbaar daarmede niet vereenigen volgende uit het aannemen der motie van den heer Konter tot uitstel. Het was dus te voorziendat, wanneer burgemeester en wethouders met hetzelfde stelsel zouden komendaarvoor geen meer derheid zoude zijn te vinden. Spr. betreurt het derhalvedat de heer Duparcom de gegeven redenen zijn stem aan het voorstel niet kan geven. De heer Jansma begrijpt nietdat er zooveel meerdere moeilijkheid bestaat bij de splitsing in meerdere klassen al geeft hij toedat er eenige speling moet bestaan. De inkomens worden toch getaxeerd, en dan is rangschikking gemakkelijk. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 2 April 1901. 45 Meerdere splitsing is billijkerdaar de inkomens dan betalen naar een bedrag, dat zoo na mogelijk aan het werkelijk inkomen grenst; in de lagere klassen is dit juist het geval. De heer Duparc meent op de door den heer Troelstra hem gestelde vraag, wat er zou moeten gebeuren, indien de meerderheid van den Raad met hem mocht meegaan, te moeten antwoorden dat het is niet zijn zaakmaar die van burgemeester en wethouders. In het parlement is het geheel iets anders. Indien da&r de meerderheid zich tegen een belangrijk regeerings-voorstel verklaart ontstaat er wat men noemt eene kabinets-kwestie en ligt het op den weg van die meerderheid de teugels van het bewind over te nemen. In het veronderstelde geval zullen burgemeester en wethouders echter wel niet hun betrek king neerleggen. Intusschen wil spr. zich toch niet onthouden een ant- i'woord op de vraag te geven. Volgens zijne meening zou den burgemeester en wethouders bij verwerping van hun voorsteleenvoudig hebben voor te stellen, het bestaande arief te behouden. Het is meer gebeurd, dat burgemeester n wethouders met een nieuw voorstel kwamen, indien de aad had getoond van een andere gezindheid dan dezen jte zijn. Spr. zou echter op zijn beurt den heer Troelstra een en vraag wenschen te stellen, deze nl., of het hem inder daad wel ernst was met de door hem aan spr. gedane raag. In de nota van burgemeester en wethouders naar anleiding van de amendementen Middelkoop c.s., zeggen zijdat voor het in die amendementen nedergelegde stel- el van progressie wel geen meerderheid zal zijn te vinden. Met het oog op de schriftelijke en mondelinge gedachten- isseling over de onderwerpelijke zaak zullen Burgemees ter en wethouders nu wel genoegzaam zekerheid hebben, dat er voor verwerping van hunne voorstellen wel geen vrees bestaat. Spr. zou daarom de vraag van den heer Troelstra eigenlijk kunnen noemen casuistiek. De heer Troelstra: de heer Duparc is gevallen op de vraag: „wat dan"? maar daar bedoelt spr. iets geheel anders mededan begrepen iszijne vraag bedoeltwat zouvolgens den heer Duparcdan moeten worden voor gesteld behoud van het tarief soms maar dit zou zeker niet worden aangenomen. Spr. had er prijs op gesteld den heer Duparc te vinden onder de voorstemmers. Immers hij rekent zich onder de vooruitstrevende leden en stemt gewoonlijk in dien zin. Het voorstel ademt een eenigszins vooruitstrevenden geest, gevolg ook der wettelijke bepalingen. Nu wordt spr. door zijn achter-buurman herinnerd, dat de heer Duparc eens hier heeft gezegd natuurlijk in verband met een geheel andere zaak „niet remmen maar trammen" Welnu wij trammen hier, maar met een heel klein gangetje De heer Duparc hoopt steeds vooruitstrevend te zullen blijven. In de onderwerpelijke zaak gelooft hij zonder aanmatiging te mogen zeggen, tevens vooruitziende te zijn. De algemeene beraadslagingen wordeu hierop gesloten Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd Art. 2 idem idem. Art. 3. Burgemeester en wethouders stellen voor in overeenstemming met de commissie van rapporteurs te lezen in plaats van „belastingschuldig", „belastingplichtig." Verder wenschen zij in de laatste alinea meerdere dui delijkheid te geven in overeenstemming met de verorde ningen van andere gemeenten, door aldaar te lezen „Minderjarigen zijn niet belastingplichtig, dan voor het- „geen zij trekken uit eigen kapitaal, vruchtgebruik, lijfrenten, „pensioen of voor hetgeen zij zelf verdienen." Nadat de commissie van rapporteurs verklaard had geene bezwaren tegen deze wijziging te hebben, wordt art. 3 aldus gewijzigd zonder stemming aangenomen. Art. 4. In stemming worden gebracht de amende menten op het 2e en 3e lid van art. 4 (betreffende de klassificatie) ingediend door de heeren MiddelkoopLau- tenbach en Jansmazij worden verworpen met 154 stemmen die der heeren Middelkoop, Lautenbach, Jansma en Jansen. Het amendement tot toevoeging van eene alinea aan art. 4 wordt met hetzelfde stemmenaantal en dezelfde stemmengroepeering verworpen. Zonder hoofdelijke stemming wordt alsnu art. 4 met wijziging van „belastingschuldige" in „belastingplichtige" goedgekeurd. Art. 5. Het amendement van de heeren Middelkoop, Lautenbach en Jansma betreffende den aanslag wordt met 16—3 stemmen, die der heeren Jansen, Middelkoop en Lautenbach verworpen. Het amendement neergelegd in bijlage 5a over de be rekening van kinderaftrek vervalt. Rapporteurs verklaren gaarne mede te gaan met de redactie van art. 5 zooals aangegeven in het antwoord van burgemeester en wethouders het le lid luidt derhalve „De aanslag geschiedt naar de volgende verhouding- „cijfers", en als laatste alinea wordt aan dit artikel toegevoegd: „De tabel, houdende berekening van vorenstaande cijfers, wordt aan deze verordening toegevoegd." De heer Middelkoop gelooft, dat het gevaarlijk is de tabel in de verordening op te nemende tabel is een interpretatie van de verordening, een uitlegging, hoe men aan de cijfers van aanslag gekomen is. Spr. bewijst naar analogie van het ontwerp-1820 van het burgerlijk wetboek, dat te leerstellig was, dat de wet de roeping heeft van te verordenen en niet van te leeren; daarom behoort de tabel ook niet in de verordening. De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou ders het met deze opvatting niet eens zijnde tabel wordt niet in het artikel opgenomen, maar als bijlage aan de verordening toegevoegd. Het is immers van belang voor de belastingbetalers van later zich op de hoogte te kunnen stellen, hoe men aan de cijfers van aanslag is gekomen. Om die reden hebben burgemeester en wethouders het amendement van rapporteurs gewijzigd overgenomen. De Voorzitter stelt verder voor de laatste (nu 2e) alinea ran art. 5. aldus te lezen „Het cijfer voor de 65e en volgende klassen wordt „gevonden door het cijfer van iedere voorgaande klasse te „verhoogen met ƒ8750". Art. 5 aldus gewijzigd en aangevuld wordt zonder hoof delijke stemming aangenomen. Art. 6 en 7 worden eveneens zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Art. 8. Burgemeester en wethouders nemen de wijziging door rapporteurs voorgesteld over: om het woordje „en" voorkomende in de 2e zinsnede tusschen de woorden winsten en verliezen te veranderen in „of". De heer van Messel heeft in de eerste sectie be zwaar gemaakt tegen de opneming van „vrije kost" in art.8, om de moeilijkheden die daaraan verbonden zijn en wel I". omdat de taxatie van vrije kost voor zoovele uit leggingen vatbaar is 2°. wanneer een middagmaal uit philanthropic wordt verstrekt omdat iemand geen voldoend inkomen heeft dit te bekostigen dan zou de toepassing van „vrije kost" in art. 8 misplaatst zijn, aangezien daardoor de weldadigheid zou worden belast.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1901 | | pagina 5