VS. *f 54 Yerslag van de handelingen van den bezwaar, dat het zoo moeilijk is op terreinen, in erfpacht uitgegeven, hypotheek te krijgen, maar dit bezwaar gaat niet meer op. Spr. blijft bij zijne reeds vroeger kenbaar gemaakte overtuiging dat, als de waarde van den grond rijst, omdat de gemeente zich uitbreidt, die waardevermeerdering aan de gemeenschap en niet aan particulieren behoort te komen. Spr. leest tot staving van dat beweren een stuk uit het Sociaal Weekblad voor, over een wet van 1807, die regelde eene belasting op de z.g.n. meerwaarde. Spr. wenscht, gelijk gewoonlijk, niet mede te werken tot een besluit om gemeentelijken grond te verkoopen. De heer Jansen heeft onder de aan Overmeer op te leggen voorwaarden gelezen, dat hij binnen 3 jaren een fabriek moet stichten en binnen 10 jaar het terrein niet als bouwterrein mag verkoopen of exploitêeren maar hij heeft zich afgevraagd, of, als de a.s. kooper nu ook eens woningen wil stichten voor de arbeiders der te bouwen timmerfabriek of voor hem zelf, deze voorwaarde dan als een beletsel hiertegen zal kunnen worden ingeroepen zoo dit het geval isdan zou hij willen aanraden dat burgemeester en wethouders zich het recht tot dispensatie van deze bepaling aan zich behielden. De Voorzitter antwoordt den heer Haverschmidt, dat hij, na de uitvoerige wijze, waarop een vorig jaar de beginsel- quastie van het uitgeven der gemeentelijke terreinen, hetzij in koophetzij in erfpacht, was behandeld, niet verwacht had dat daarop bij deze aanvrage opnieuw zou worden teruggekomen. Hij is dan ook op een principieel debat over die quaestie niet voorbereid. Wel kan hij zeggen dat niet de toezegging kan worden gedaan, dat burge meester en wethouders van hun kant voortaan steeds stappen zullen doen in den door den heer Haverschmidt bedoelden geest. Want uit het destijds gevoerde debat is spr. een punt volkomen bijgebleven n.l., dat van de zijde van burgemeester en wethouders is betoogd en dooi den Raad in beginsel is aangenomen, dat ook het tegen woordige geslacht de voordeelen mocht trekken van den verkoop van bouwterreinen aan het Nieuwe Kanaal, voor den aankoop waarvan het zich groote offers getroost had volgde men het stelsel, om de perceelen alleen in erfpacht uit te geven, dan zou alleen het nageslacht die vruchten trekken. De Raad was het toen eens met burgemeester en wet houders, dat een gedeelte van de te verkrijgen koopsom men als gewone inkomsten konden worden beschouwd. Met het oog hierop verklaart spr. dan ook geene toe zegging, als door den heer Haverschmidt bedoeld, te kunnen of mogen doen. Den heer Jansen kan spr. ten antwoord geven, dat de voorwaarde, aan den heer Overmeer op te leggen, overeen komt met die gesteld aan de firma Molema en Landeweer bij verkoop van grond voor het bouwen van een scheeps werf, en dat de strekking der voorwaarde is, dat de inrichting, op het te verkoopen terrein te vestigen, althans gedurende zekeren tijd bestendigd wordt, en dat het terrein niet bin nen dien tijd als bouwterrein verkocht wordtmaar de bedoeling is niet een verbod uit te vaardigen voor het stichten van woningen met de exploitatie der fabriek in verband staande. De heer Middelkoop moet opkomen tegen de meening, alsof het tegenwoordig geslacht alleen zou profiteeren bij verkoop van bouwterreinen en niet bij het uitgeven I daarvan in erfpacht. Immers de leeningen met behulp waarvan de gronden voor hel Nieuwe Kanaal zijn gekocht, zijn geconverteerd in 3 °/0 obligaties; daarentegen wordt bij uitgifte in erfpacht een canon geheven van 4 °/0, het tegenwoordig geslacht heeft dus wel degelijk voordeel n.l. jaarlijks van 1 °/0. Spr. releveert, dat hij en enkele geestverwanten in den van Leeuwarden, van Dinsdag 9 April 1901. Raad, eene kleine minderheid vormende, de quaestie van uitgifte in erfpacht dikwijls ter sprake brachten, alhoewel zij geen succes hiermede behaaldenmaar zij wilden toch niet telkensals er sprake was van verkoop van gemeentelijken grond over die beginsel-quaestie vallen hun gevoelen was immers genoeg bekend en eene andere wijze van optreden zou huns inziens niets zijn geweest, dan afmatten of plagen van den Raad. In deze is het echter een bijzonder gevalhet onder- werpelijke terrein ligt verder dan andere bouwterreinen waarvan in den laatsten tijd de rede wasen is daaren boven niet minder dan een hectare groot', dus bestond er eerder weer eens aanleiding voor spr. en de zijnen om van hun beginsel te doen blijken. In deze is voor eene uitgifte in erfpacht meer te zeggen, op de gronden door den heer Haverschmidt aangegeven hier zal een fabriek worden gesticht en het is daarom voor haar om het even, of het terrein in erfpacht dan wel in eigendom wordt verkregendaar bij eene fabriek sprake is van jaarlijksche ruime afschrijvingen. Bovendien moet men hier letten op de bijzondere lig ging van het terreinspr. wil niet in een onderzoek treden, of de gevraagde prijs van 0.80 per centiare voldoende is, maar wat buiten twijfel is, is, dat de waarde van dit terrein ten Oosten van de 2e Kanaalbrug be langrijk zal stijgen naarmate de perceelen tusschen de le en 2e Kanaalbrug duurder worden door meerdere bebouwing. In verband hiermede stelt spr. vooral vorens in deze eene beslissing te nemen burgemeester en wethouders uit te noodigen met adressant te bespreken, of deze niet geneigd is, het terrein in erfpacht te aan vaarden als voordeeliger èn voor hem èn voor de gemeente. De heer Troelstra is inmiddels ter vergadering ver schenen. De heer Troelstra meent uit hetgeen hij heeft opge vangen sedert zijn binnentredente kunnen opmaken dat de heer Haverschmidt de wenschelijkheid heeft uitgespro ken het aangevraagde terrein in erfpacht uit te geven maar hij vindt, dat er geen reden isom hiertoe te be sluiten en in dezen af te wijken van den gewonen, regel. Spr. meendedat voor goed is uitgesproken, dat het geld uit de bouwterreinen voortvloeiendeniet moet belegd worden ten bate van het nageslachtdaar het tegenwoordige geslacht de financieele offers heeft gebracht. De terreinen om het Nieuwe Kanaal hebben vee! geld gekost en de leeningen die ter wille van dien aankoop zijn uitgegeven is men nauwelijks bezig af te lossen. Behalve de vaste jaarlijksche aflossing is dus de gemeente nog bezwaard met een groote rentelastdus is het billijk en rationeel de terreinen te verkoopen ook met het oog op de hooge belastingen, die ten deele een gevolg zijn van de groote uitgaven voor het kanaal en den aan koop der omliggende gronden. In dit geval is er nog iets bijzonders, als het terrein verkocht wordtdan moet de gemeente een weg aan leggen, die natuurlijk geld moet kosten; moest men die kosten bestrijden uit het erfpachtsrecht, dan zou de gemeente- begrooting door dezen verkoop in de eerste jaren zelfs gedrukt worden. Zoolang de schuld nog zoo groot is, en er bij verderen verkoop nog vele wegen moeten aange legd worden vindt spr. het niet verstandig de gegadig den aan te moedigen tot verkrijging in erfpacht. De heer Jansma vindt, dat juist in dat bijzondere ge val er minder bezwaar had kunnen zijn tegen eene uitgifte in erfpacht, omdat er op het terrein eene industrieels onderneming zal gevestigd worden. Spr. zou aan burge meester en wethouders willen vragen of zij in beginsel zijn tegen eene uitgifte in erfpacht Den heer Troelstra moet spr. doen opmerken, dat men, zijn raad volgende door de terreinen te verkoopen, de kip met de gouden eieren slacht. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 9 April 1901. 55 De heer Haverschmidt kent ook wel de bezwaren, die aan erfpacht zijn verbonden. Zulk eene uitgifte is nog altijd niet in onze zeden doorgedrongen en het vooroor deel is niet gering. Spreker wenschte eenige aanmoedi ging van burgemeester en wethoudersmaar als het ge- heete college er over denkt als de heer Troelstra, stelt hij zien daarvan niet veel voor. De hypotheekbanken worden ook al toeschietelijkerde Nationale geeft 60 pCt. van de geschatte waarde bij 5 pCt. jaarlijksche aflossing. Vooral het ongepriisde terrein aan de Zuidzijde acht spre ker voor industriee'le doeleinden, als deze fabriek, geschikten erfpachtsgrond, en door het stellen van milde bepalingen kunnen burgemeester en wethouders deze uitgifte zeer in de hand werken. Spreker hoopt het nog eens te zien gebeuren. De heer Hijlkema wenscht den heer Haverschmidt er op te wijzen, dat, bij de bestaande bepalingen van uit gifte van bouwterreinen aan het Nieuwe Kanaal, de ge gadigde de keus heeft tusschen koop en erfpachtof nu in deze uitgifte in erfpacht het meest wenschelijk is, zal Overmeer zelf toch wel het best weten welnu, hij vraagt juist het terrein in eigendom te mogen krijgen. De heer Troelstra zette uiteen, dat onder de tegen woordige omstandigheden van hooge belastingen en groote leeningen, het niet wenschelijk is de terreinen in erfpacht te geven, en burgemeester en wethouders achten het dan oolT niet in 't belang der gemeente den weg te volgen, dien de heer Haverschmidt heeft aangeraden Bovendien zou eene dergelijke pressie tot erfpacht slechts stagnatie teweeg brengen na jaren lang sukkelen, gaat eindelijk de verkoop van bouwterreinen vlot en dus zou het niet goed gezien zijn, dien op deze wijze weer tegen te gaan. Met 14—3 stemmen, die der heeren Lautenbach, Jansma en Middelkoop, wordt daarop het voorstel van burge meester en wethouders aangenomen. Alzoo is besloten I. Aan T. Overmeer alhier, onderhands in koop over te dragen het terrein, gelegen ten Oosten van de 2e Kanaalbrug aan de Zuidzijde van het Nieuwe Kanaal, nader aangeduid in roode ar<;ure op de hierbij gevoegde situatieteekening, groot één Hectare, tegen een prijs van 8000, of 80 cent de centiarete voldoen in één ter mijn bij de verteekening der koopacte, onder voorwaarde a. dat adressant binnen 3 jaren na het passeeren der koopacte dit terrein bebouwt met een stoomtimmerfabriek en het daarvoor gebruikt en het, althans binnen 10 jaren na dien datum niet als bouwterrein verkoopt of exploi teert, op straffe van ontbinding dezer overeenkomst; b. dat de gebouwen worden gesticht volgens teeke- ningen, door burgemeester en wethouders goed te keuren; c. dat binnen twee maanden na het passeeren der koopacte tusschen het in deze bedoelde terrein en het Oostelijk daarvan gelegene door- en op kosten van adres sant een sloot worde gegraven half op gemeentelijkhalf op eigen terrein ter breedte van drie meter op polderpeil, één meter diepte daaronder en dosseeringen van één op één welke zoo noodig met goede zoden moeten worden bezetzullende adressant allen uitkomenden grond op eigen terrein bergen d. dat door- en op kosten van adressant binnen twee maanden na het stichten van het eerste gebouw de sloot langs de Noordzijde van het terrein tot den bovenkant van den weg worde gedempt met goede, nietinkrimpende of rottende specie dat langs de Zuidelijke-, Westelijke- en Noordelijke grenzen van het terrein door- en op kosten van adressant een hekwerk worde geplaatstdat voldoet aan de door burgemeester en wethouders daaraan te stellen eischen en een door dat college goed te beuren teekening dat ten behoeve van de afwatering van het terrein en van de daarop te stichten gebouwen en inrichtingen één of meer waterdichte riolen met kolken en zinkputten naar- en tot in het kanaal worden gelegd en deze geheel aan de goedkeuring van burgemeester en wethouders voldoen met het recht aan de, gemeente om daarop kolken ter afwatering van den weg aan te sluiten. II. Adressant en zijne rechtverkrijgenden het recht te verleenen, om bij de tot stand koming van den tramweg langs den weg Achter de Hoven een eigen spoor aan te leggen over den strook van 5 meter breedte Zuidelijk van het aangevraagde terrein en in rechte richting loo- pende over het naastliggende gemeenteterrein tot aan de bovengenoemde trambaan en verder volgens voorschriften door burgemeester en wethouders te geven, tegen betaling van eene recognitie van tien gulden, als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente op dien grond, jaarlijks vóór of op den 12 Mei te storten bij den gemeente-ont vanger, het eerst vóór of op den 12 Mei na het begin van den aanleg van dit spoorop voorwaardedat deze spoorweg alleen gebruikt wordt voor het vervoer van spoorwagensterwijl hij gehouden zal zijn medegebruik van dit spoor toe te laten ten behoeve van op Oostelijk of Westelijk gelegen terrein te stichten inrichtingen of ten behoeve van andere doeleinden op voorwaarden door burgemeester en wethouders goed te keuren, of, bij ver schil tusschen belanghebbenden, na verhoor van dezen, door burgemeester en wethouders vast te stellen. III. Gelijktijdig met den aanvang der bebouwing over te gaan tot den aanleg eener keibestrating op den Kanaal- weg Zuidzijde tusschen de 2e Kanaalbrug en de Ooste lijke grens van het aangevraagde terrein. IV. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen te zijner tijd de noodige financieele voorstellen te doen tot bestrijding der kosten van aanleg der keibestrating sub III bedoeld. 5. Praeadvies van burgemeester en wethouders op een adres van Jan Westrainhoudende eene klacht over eene beschikking van burgemeester en wethouders, z. i. in strijd met de bouwverordening. De heer Duparc heeft zich de vraag gesteld, of het wel op den weg van den Raad is gelegen, tusschcnbeide te treden in het tusschen adressant en burgemeester en wethouders gerezen geschil. Het antwoord was ontkennend. Volgens het laatste lid van artikel 2 der bouwverorde ning hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid vrijstelling te geven van de verbodsbepaling van het le lid van dat artikel. De adressant nu beweert, dat bur gemeester en wethouders daartoe in het onderwerpelijk geval niet bevoegd waren, daar het hier betreft het ver bouwen, niet het oprichten van een nieuw gebouw, waarop, zijns inziens, alléén het laatste lid van toepassing is. Burgemeester en wethouders komen thans, als ware het een declaratoir van den Raad vragen, dat zij niet in strijd met de verordening hebben gehandeld. Spr. betwijfelt, of burgemeester en wethouders den aan gewezen weg hebben gevolgd. Hij wenscht echter al dadelijk te verklaren, het over de uitlegging zelve van het laatste lid volkomen eens te zijn met burgemeester en wethouders. Doch, om terug te komen op zijn bezwaar. Stel, zegt spr., dat de meerderheid van den Raad eens verklaarde, dat burgemeester en wethouders niet in hun recht waren, dat burgemeester en wethouders in strijd met de verordening hadden gehandeld. Wat zouden burgemeester en wethouders dan hebben te doen Zij zouden dan geheel onnoodig een voor hen ongun stige beslissing hebben uitgelokt. Onnoodig, want een uitspraak van den Raad, of burgemeester en wethouders al dan niet terecht van het hun toegekend dispensatie- recht hebben gebruik gemaakt, behoort niet tot 's Raads bevoegdheid. Van de beschikking ingevolge het laatste lid van artikel 2, is geen hooger beroep toege laten, noch op den Raad, noch op welk gezag anders ook. Spr. veronderstelt, dat de Voorzitter in diens vorige

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1901 | | pagina 2