teatem ra Dinsoaa 23 April lil
56
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 9 April 1901.
ambtelijke betrekking ook wel eens heeft gestaan voor het
geval, dat iemand zich tot hooger gezag wendde om een
beslissing te krijgen, waarmede dat gezag niets had te
maken, en dat dan zeker wel altijd zal zijn geantwoord,
dat het niet op den weg van dat gezag was gelegen, om
tusschenbeide te komen.
Zoo moet het ook thans geschieden, het is de eenig
aangewezen, ook de meest veilige weg, want nog eens,
de Raad heeft vich niet te mengen in de quaestie, wie
gelijk heeftdit is een zaak, die hem niet aangaat. Boven
dien, mocht de Raad inwilligen het verzoek van adres
sant, om het daarheen te leiden, dat de door burgemees
ter en wethouders verleende vergunning worde ingetrok
ken, dan zouden zij dat raadsbesluit naast zich kunnen
neerleggen, zonder meer.
Spr. heeft, op grond van het aangevoerde, de eer voor
te stellen te besluiten
Aan den adressant te kennen te geven, dat het niet op
den weg van den Raad is gelegen, in het tusschen hem
en burgemeester en wethouders gerezen geschil tusschen
beide te komen.
De Voorzitter meent, dat de heer Duparc treedt in een
academisch debat, dat in casu echter niet zeer practisch
isniet burgemeester en wethouders zijn het, die een
declaratoir vragen, maar adressant; deze vraagt den Raad
burgemeester en wethouders op hunne fout te wijzen en
te bewerken, dat de door hen gegeven beschikking wordt
ingetrokken.
Was het hier quaestie van feitelijken aard of hield de
reclame deze vraag in, of werkelijk een bijzonder geval
in den zin der bouwverordening aanwezig was, dan zou
spr. zonder twijfel voorgesteld hebben de zaak ter afdoe
ning aan burgemeester en wethouders te zenden.
Nu is de vraag, of burgemeester en wethouders eene
juiste uitlegging der verordening hebben gegeven en spr.
gelooft nu, dat, als de Raad overtuigd was en kon aan-
tooDen, dat het dagelijksch bestuur had gedwaald, dit wel
termen zou vinden om op zijne beschikking terug te ko
men in dit geval meent hij echter, dat burgemeester en
wethouders in het prae-advies daghelder aantoonen, vol
komen terecht te hebben gehandeld en daarom oordeelt spr.
het practischer en ook meer in het belang van adressant,
dat dit door den Raad wordt verklaard en daarom de
conclusie van het prae-advies wordt aangenomen.
De heer Duparc wenscht niet in te gaan op het woord
van den Voorzitter, dat hij hier een academisch debat
zou hebben gevoerd. Dit zou tot een nieuw debat leiden.
Het is volkomen waardat adressant is begonnen met
van den Raad een declaratoir te vragenmaar juist
dat is zijn fout. Burgemeester en wethouders gelieven het
spr. echter ten goede te houden, als hij zegtdat zij op
hun beurt thans geheel in dezelfde fout zijn vervallen zij
willen eigenlijk een „cachet" van den Raad hebben op een
geheel door hen, volkomen krachtens hunne bevoegdheid,
genomen beslissing. Voor hen zeiven is dit geheel onnoodig
zooals spr. straks reeds deed uitkomenen voor den
Raad zou het zijn het betreden van een weg, die niet
de zijne is.
De Voorzitter heeft intusscheu niet geantwoord op spr.'s
vraag wat Burgemeester en wethouders zouden hebben
te doen als de Raad mocht verklaren dat zij niet in
hun recht waren geweest? Juist in de positie, waarin
Burgemeester en wethouders dan zouden zijn gebracht,
ligt zelfs het gevaarlijke van het door hen gedane voorstel.
Spr. roept den Raad toezich niet te begeven op het
voor hem geopend pad dat inderdaad zeer glibberig is.
De Raad is ook in geen geval de interpretator van
door hem gemaakte verordeningen. Spr. handhaaft daarom
zijn voorstel.
De Voorzitter gelooft, dat, nu de meening van burge
meester en wethouders blijkbaar algemeen wordt gedeeld,
er geen bezwaar bestaat het voorstel van den heer Duparc
over te nemen. Door aanneming van hunne conclusie
zou adressant wellicht tot overtuiging van zijne verkeerde
opvatting der bouwverordening zijn gekomenvindt de
Raad echter beter zich geheel buiten de zaak te houden
en derhalve de conclusie van den heer Duparc aan te
nemen, dan hebben burgemeester en wethouders daartegen
uit den aard der zaak geen bezwaar.
De heer Duparc meent uit het feit, dat geen enkel
ander lid der vergadering het woord over deze zaak heeft
verlangd te mogen constateerendat niemand anders
ook met burgemeester en wethouders in meening verschilt
over de aan art. 2 der bouwverordening gegeven interpre
tatie. Als de adressant nu maar eenigszins de kunst
verstaat, tusschen de regels door te lezen, dan zal hij wel
weten waaraan hij zich heeft te houden. Toch oordeelt
spr., dat het aannemen van zijn voorstel voor den Raad
de meest veilige weg is.
De Voorzitter stelt nu aan de orde de conclusie van
den heer Duparc.
Namens burgemeester en wethouders kan hij verklaren,
dat zij zich daarmede kunnen vereenigen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt nu die conclusie
aangenomen.
De vergadering wordt hierop gesloten.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. iMiedema Co. Leeuwarden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 April 1901.
57
Tegenwoordig 15 leden, ééne vacature.
Afwezig de heeren DijkstraBekhuis DuparcFeitz,
MiddelkoopBeucker Andreae en van Eijsinga.
Voorzitter: Jhr. Mr. A. Röellburgemeester.
I. De notulen van de op Dinsdag 9 April gehouden
vergadering worden gelezen en vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld
1. dat zijn ingekomen berichten van afwezigheid der
heeren Dijkstra Bekhuis Duparc Feitz Middelkoop
en Beucker Andreae;
2. dat het primitief kohier der directe belasting op het
inkomen, dienstjaar 1901, door Gedeputeerde Staten is
goedgekeurd bij besluit van 11 April j.l. no. 28;
3. besluit van Gedeputeerde Staten van 18 April no.
32 tot goedkeuring van 's Raads besluit tot onderhand-
schen verkoop van een perceel grond, groot één Hectare,
ten Zuiden van het Nieuwe KanaalOostelijk van de 2e
Kanaalbrug aan T. Overmeer
4. dat voorloopig in koop is toegewezen aan J. L. de
Vries alhiereen gedeelte van blok IX ter grootte van
ongeveer 136 centiare, tegen een prijs van 680
5. proces-verbaal van de opneming der kas van den
gemeenteofitvanger op 11 April.
Zal voor de leden ter visie worden gelegd.
III. Wordt ter tafel gebracht
1. Voordracht voor de benoeming van eene onder
wijzeres aan gemeenteschool no 6;
2. idem voor de benoeming van een onderwijzer aan
gemeenteschool no. 7
3. idem tot verleenen van eervol ontslag aan J. S.
Wesselink als onderwijzer aan gemeenteschool no. 9
4. Prae-advies van burgemeester en wethouders op een
adres van de firma Swildens en Kuipers betreffende wij
ziging van het raadsbesluit van 26 Februari no. 3, in zake
herstelling van den Harlinger Trekweg
5. Voorstel van burgemeester en wethouders om de
verlichting van lokalen van school no. 2 te verbeteren
6. idem tot nadere wijziging der gemeentebegrooting,
dienst 1900.
Wordt gesteld in handen eener commissie bestaande
uit de heeren Haverschmidt, Konter en van Messel
7. idem tot nadere wijziging der gemeentebegrooting
dienst 1901.
Wordt gesteld in handen eener commissie, bestaande
uit de heeren van Eijsinga, Feitz en Oosterhoff
8. idem tot
a. af- en overschrijving van posten der gemeentebe
grooting, dienst 1900, waarop niet zal worden beschikt, of
die te hoog zijn geraamd, op het fonds voor onvoorziene
uitgaven
b. versterking van de daarin aangewezen artikelen der
gemeentebegrooting, dienst 1900, tot welker versterking
bij de begrooting zelve machtiging is verleend
c. afschrijving van den post voor onvoorziene uitgaven
der gemeentebegrooting, dienst 1900, tot het doen van
uitgaven, die niet op de begrooting zijn omschreven
9. Rekening en verantwoording der Kamer van Koop
handel en Fabrieken over het jaar 1900.
Wordt gesteld in handen eener commissie bestaande
uit de heeren Beucker AndraeMenalda en Baart de
la Faille
10. Rekening en verantwoording van het Stads-Zieken-
huis over 1900.
Wordt gesteld in handen eener commissie, bestaande
uit de heeren Tigler Wijbrandi, van Eijsinga en Feitz
11. Aanbeveling voor de benoeming van 4 leden der
Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs.
Heeft ter visie gelegen in deze vergadering zal tot de
benoeming worden overgegaan
12. Rapport der commissie belast geweest met het
onderzoek der aanvrage van het Bestuur van het Nieuwe
Stads-Weeshuis, om machtiging tot het doen van af- en
overschrijvingen op de begrooting voor 1900.
De punten sub 1 5, 8 en 12 zullen in eene volgende
vergadering behandeld worden.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling der op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool
no. 1.
De voordracht bestaat uitA. Woudman te Huizum,
G. Hofstra te Tjalleberd en G. Wolters te Menaldum.
Met algemeene stemmen wordt benoemd A. Woudman.
2. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool
no. 8.
Door burgemeester en wethouders worden voorgedragen
G. Hofstra te Tjalleberd, A. H. Veenbaas te Akkrum en
U. de Boer te Winsum (Fr.)
Met algemeene stemmen wordt benoemd G. Hofstra.
3. Benoeming van 4 leden der Commissie van Toezicht
op het Lager Onderwijs.
De uitslag der gehouden stemmingen is, dat benoemd
worden
a. Mr. W. Kolff met 12 stemmen, terwijl 2 en 1 stem
worden uitgebracht op Mr. J. A. Stoop en Mr. A. D. H.
Fockema Andreae
b. Mr. J. M. van Hettinga Tromp met 11 stemmen;
op H. A. Vosman en D. Roorda worden ieder 2 stemmen
uitgebracht
c. P. H. van Eden met 13 stemmenIJ. Bolman en
E. H. Sikkes vereenigen ieder een stem op zich.
d. W. C. de Groot met 12 stemmen, terwijl 3 stem
men worden uitgebracht op IJ. Bolman.
4 Voorstel van burgemeester en wethouders tot ver
leenen van eervol ontslag aan mej. J. M. Visseronder
wijzeres in de nuttige en fraaie handwerken aan gemeen
teschool no. 4.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt besloten
het gevraagde eervol ontslag te verleenen met ingang van
22 Mei a.s.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot toe
kenning van een jaarlijksch pensioengroot f 514, aan
P. Lavermaneervol ontslagen opzichter der stads-reiniging.
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aange
nomen.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders
a. tot vaststelling van een huishoudelijk reglement voor
de Commissie tot wering van schoolverzuim
b. om aan de commissie tot wering van schoolver
zuim eene jaarlijksche toelage te verleenen van f 150,
waarvan f 100 bestemd is voor de bestrijding van de
kosten harer vergaderingen en f 50 voor den secretaris
wegens belooning voor werkzaamheden en vergoeding voor
bureaukosten. (Bijlage no. 10.)
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aange
nomen en derhalve het huishoudelijk reglement vastgesteld,
gelijk vervat in bovengenoemde bijlage.