58 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 April 1901. 7. Prae-advics van burgemeester en wethouders op een adres van W. Andringa en A. Brantsmaom toeslemming tot het dempen van de sloot tusschen den Stienserweg en de Landbuurt en het rooien of inkorten van het struik gewas aldaar. Burgemeester en wethouders verwijzen naar het voor gevallene omtrent een dergelijk verzoek van M. Meijer c.s. in 1897 (vergaderingen van 28 September en 26 October, Handelingen bl. 98 v. v. en 121 v. v.) en stellendaar de toestanden sedert niet veranderd zijn voor, afwijzend te beschikken op het verzoek om vergun ning tot demping der sloot, en, wat het andere verzoek betrefthen te machtigen het struikgewas te doen ver wijderen. De heer Baart de la Faille is teleurgesteld door het afwijzend prae-advies van burgemeester en wethouders vooral, omdat dit zoo weinig is toegelicht en zoo weinig aandacht is geschonken aan het uitvoerige rapport van den Directeur der gemeentewerken. Gelijk uit de overgelegde stukken blijktis de quaestie van afvoer van menagewater uit de Landbuurt niet nieuw meer. Was de toestand in 1897 hinderlijk, sedert is zij nog verergerd de Achter-Landbuurt is er bijgebouwd en alles laat daar ten opzichte van de hygiene zooveel te wenschen overdat de vereeniging voor volksgezond heid in haar rapport in October 1900 uitgebracht dit in 't bijzonder heeft in het licht gesteldalle omringende sloten verkeeren, door den afloop van al het verbruikte waterin een staat van vervuiling. Nu staat weliswaar de sloot in quaestie, waarvan de demping wordt gevraagd niet met de andere sloten in verband en verkeert zij zelfs niet in een zeer verontrei nigden staatomdat de naburige bewoners haar onder houden, maar toch heeft die sloot als stilstaand water niet de minste reden van bestaan en is de demping wensche- lijk, nu die bewoners dat wenschen. De Directeur der gemeentewerken zegtdat die sloot dient tot afwatering van den weg en daarom reden van bestaan heeftspr. weet niet, of dit bezwaar ernstig gemeend isin elk geval kan spr. niet begrijpen hoe zulk een klein gedeelte sloot daarvoor van belang kan zijn. Uit een utiliteitsoogpunt heeft de Directeur verder een groot plan gevormd, om te komen tot geheele riolee- ring van de Landbuurt, welke, volgens spr., op den duur toch moet komen, maar dit geheele plan nu wordt door burgemeester en wethouders doodgezwegen, in plaats dat daartegen argumenten waren aangevoerd. Spr. vraagt, of burgemeester en wethouders van dat plan notitie hebben genomen, en zoo ja, of zij nog eens pogingen in het werk hebben gesteld om belanghebbenden op te wekken mede te werken tot de rioleering van genoemde buurt. Tot zijn leedwezen ontdekte spr. nergens, noch in de bouwverordening, noch in de politieverordening, voorschrif ten omtrent behoorlijke afvoer van menagewater van per- ceelendit punt nu vordert dringend voorzieningals iemand nu bouwt zonder voldoende rioleering, dan verkrijgt men ten slotte ellendige toestanden, zooals achter de Spanjaardstraat en langs de Bleekerstraat en de Wester straat, welke ook niet zullen verdwijnen, als de eigenaars niet medewerken. De heer Jansma verschilt in gevoelen van anderen, die meenen, dat men de bouwondernemers indirect moet dwin gen tot rioleering, als zij daarvoor niet gezorgd hebben op een tijdstip, dat de verordeningen er niet toe dwongen want nu dragen dikwijls de koopers der perceelen delast geen gelegenheid tot afvoer te hebben, terwijl de verkoo- pers eigenlijk de schuld daarvan dragen. Spr. voelt er nu wat voor de bewoners te helpen bij dergelijke toestanden, nadeelig voor de volksgezondheid en waarvan zij het nadeel ook wel zullen inzien, maar die te wijten zijn aan de verkoopers de bewoners langs indi- recten weg te dwingen tot verbetering mede te werken gaat niet aan, als er geen directe dwang bestond op het oogenblik van hot bouwen der huizen. Bovendien ziet spr. het onmogelijke er van in adres santen als hefboom te gebruiken, om anderen tot mede werking te brengen. In het algemeen behoort de gemeente te zorgen voor hoofdleiding der rioleering, niet bijv. bij een alleenstaand huis, maar wel bij eene geheele buurt. Hiermede in ver band haalt spr. eene eigenaardige uitspraak aan van een der comparanten ter vergadering in 1897, om de rioleering en de bijdragen daartoe te bespreken toen ik kwam was alles goed in orde, maar later toen de buurt werd volge bouwd, is alles vervuilden nu heeft de gemeente die bouwterreinen verkocht, en daarbij de sloot gedempt, die tot afvoer diendezij is dus wel eenigzins verantwoorde lijk voor den daar heerschenden toestand. En bovendien, waarom is vroeger wel vergunning gegeven de sloot te dempen, die voor het huis van den heer Dijkstra lag Ten slotte vraagt spr., waarom steeds doorgebouwd wordt ter plaatse, nadat in de verordening bepalingen omtrent rioleering zijn opgenomen. Spr.'s meening is nu, dat de gemeente moest trachten een hoofdriool te leggen naar de Landbuurt en dan zullen de bewoners zeker wel hunne huizen aansluitenmaar de gevraagde demping der sloot heeft niets te maken met de rioleering, want het water, dat nu door de sloot wordt opgenomen, kan worden afgeleid op dezelfde wijze als het gewone menagewater van Andringa. Is men bevreesd, dat, door de demping toe te staan, adressanten niet meer geneigd zullen wezen mede te wer ken tot de rioleering, dan kan men voorwaarden daaraan verbinden, hoewel spr. zou kunnen verzekeren, dat dit zelfs niet noodig ware. De demping is hoogst gewenscht, daar nu toch van allerlei in de sloot wordt gegooid en zoo de gezondheids toestand ondragelijk wordt. De Voorzitter zal het „korte" prae-advies van burge meester en wethouders tegenover den heer Baart de la Faille verdedigen dat dit zoo kort is, heeft zijn oorzaak in de geschiedenis dezer zaak. In September 1897 werd een verzoek van andere adressanten om dezelfde sloot te dempen behandeld en toen was door burgemeester en wethouders voorgesteld vergunning te verleenen tot dem ping onder voorwaarde, dat in de gedempte sloot een riool werd gelegd. Tegen dat voorstel werd evenwel krachtige oppositie gevoerd, o.a. door den heer Bekhuisdie van oordeel wasdat in geen geval dergelijke partieele rioleeringen moesten worden geduldmaar men tot een rioolstelsel moest komen voor de geheele Landbuurt. Een motie werd aangenomen, waarbij burgemeester en wethouders werden uitgenoodigd hiertoe met alle betrok ken belanghebbenden in overleg te treden. Dit overleg had echter niet het gewenschte resultaat, daar geen der belanghebbenden iets in de kosten wilde bijdragen. Inmiddels was ook een adres ingekomen van Lambs. Dijkstra e.a., om van gemeentewege een hoofdriool te doen leggen in den Stienserstraatweg tot de stadsgracht. Overeenkomstig het advies van burgemeester en wet houders werd in de vergadering van 26 October 1897 besloten a. „aan de adressanten te berichten, dat, vanwege en „voor rekening der gemeentehet door hen gewenschte „riool zal worden gelegd indien in of langs de gepro jecteerde en de bestaande straten in de Landbuurt door „en op kosten van de eigenaars der woningen en bouw terreinen aldaar volgens door het gemeentebestuur te „geven voorschriftenriolen met putten worden gemaakt „tot loozing van het hemel- en menagewater van alle „perceelen en die riolen worden aangesloten aan het te „leggen gemeentelijk hoofdriool en de belanghebbenden Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 April 1901. 59 aan burgemeester en wethouders overleggen een op zegel geschreven verklaring, waarbij dé onderteekenaars zich, zoo gezamenlijk als hoofdelijk, verbinden om a/s „gedeelte der kosten van het gemeentelijk hoofdriool te „betalen" aan deze toezegging nu is de Raad nog gebonden. Tegelijkertijd werd afwijzend beschikt op de adressen tot demping van de sloot in quaestie. Bovendien stelde de Raad, om kracht hieraan te zetten, een rooilijn vast, afwijkend van de vroeger geprojecteerde door een gedeelte der sloot, ten einde de gelegenheid te geven langs de ongedempte sloot de daaraan te stichten woningen te bereiken. In het licht dezer feiten zal men moeten toegeven, dat burgemeester en wethouders thans geene andere houding konden aannemen, omdat toevallig de personen van adres santen anderen zijn, dan ruim 3 jaren geleden sedert dien is er niets veranderd aan de toestanden zelf, waar om burgemeester en wethouders dan ook meenden te moeten persisteeren bij hetgeen vroeger door den Raad is beslist. Of nu geen aandacht is geschonken aan het advies van den directeur der gemeentewerken, zooals de heer Baart de la Faille gevraagd heeft ongetwijfeld Maar daarom kon dit advies nog niet worden gevolgd. Het kleine plan biedt, daargelaten nog de kosten ad 1260, welke belanghebbenden wel niet op zich zullen nemen, slechts tijdelijke, en niet eens afdoende hulp, maar heeft bovendien dit bezwaar, dat het te leggen riooltje onder den Stienserweg zal uitmonden in een slootwier eigenaar daartegen bezwaar kan hebben trouwens de directeur der gemeentewerken zelf vindt het plan eigen lijk verwerpelijk. Het tweede, groote plan zal kosten 13.290, waarin volgens den directeur dan door belanghebbenden zal moeten worden bijgedragen voor 5700; nog daargelaten of dat aandeel voldoende is, rijst de vraag, hoe zij dit ooit zullen doen, als in 1897 niet werd ingegaan op het voorstel, om V, der kosten te dragen van het destijds geprojecteerd hoofdriool, geraamd op 3000. Al konden burgemeester en wethouders dus niet met andere voorstellen komen, daarom keuren zij den toestand in de Landbuurt nog niet goed juist deze toestand heeft aanleiding gegeven tot aanvulling der verordening op het bouwen van 1888, welke aanvullingsverordening in 1898 tot stand kwam en o.a. voorschriften geeft omtrent aanleg van riolen en hunne aansluiting in hoofdriolen of hunne uitmonding in de stadsgracht. Voor het vervolg kunnen dus toestanden als die van de Landbuurt worden voorkomen, maar het bouwplan der Landbuurt en Achter-Landbuurt was goedgekeurd, voordat deze aanvullingsverordening be stond dit in antwoord op de vraag van den heer Jansma. Deze spr. maakte verder de technische opmerking, dat de sloot kan gedempt worden, afgescheiden van het riool stelsel, maar dan wordt daarbij vergeten, dat door den dam, die toegang geeft naar de Landbuurt, een duiker ligt, die nu het water van den weg voert naar de sloot voor de huizen van adressanten. Alles te zamen genomen meent spr. te kunnen volhou den, dat burgemeester en wethouders bezwaarlijk anders konden adviseeren, dan zij deden. De heer van Ketwich Verschuur is van oordeel, dat er, in vergelijking met 1897, niet alleen verschil is, wat de verzoekende personen betreft, maar dat ook de omstandig heden andere zijn dan destijds. Toen bestond de vrees, dat de onderwerpelijke sloot ook menagewater zou opnemen, gelijk de andere slooten, die de Landbuurt begrenzen maar thans staat het vast, dat deze sloot alleen hemelwater in zich opneemt en daarom vindt spr. er iets onbillijks in, om, terwijl overal elders vergunning wordt gegeven dergelijke stilstaande slooten, waarin dikwijls door de omwonenden en de voorbijgangers vuil wordt geworpen, te dempen, deze hier zou worden geweigerd. De adressant Andringa deelde spr. mede, dat het hemel water van de daken van requestranten, door het aanbren gen var, een paar kolkjes opgevangen, en in plaats van in die sloot, gemakkelijk naar het achtergelegen riool kan worden afgevoerd dan blijft die sloot alleen dienen tot afvoer van het water, dat op den weg valt. Bij demping rijst natuurlijk wel de vraag, waarheen dan met dat water maar deze is toch niet van zoo groot gewicht, in aanmer king genomen de betrekkelijk kleine hoeveelheid. Spr. wenscht nu aan burgemeester en wethouders te vragen, of dit college niet geneigd zoude zijn, zijn prae- advies terug te nemen en nader te overwegen, nu vast staat, dat in de sloot geen menagewater wordt opgenomen, of er geen mogelijkheid bestaat, om aan het verzoek ook in 't belang der hygiëne te voldoen. De heer Baart de la Faille zeg": den Voorzitter dank voor zijne uiteenzetting der betrekkelijke geschiedenis en zijne mededeeling, dat de verordening van 1888 aange vuld is in 1898, maar daardoor juist vindt spr., dat het ontbreken der verordening niet aan adressanten en ver dere belanghebbenden kan worden tegengeworpen. Verder wees de heer van Ketwich Verschuur terecht op de verandering van toestanden en niet alleen van personen deze en de groote verergering der toestanden maken het wenschelijk krachtig in te grijpen. De Voorzitter wees aan, dat het prae-advies van bur gemeester en wethouders ligt in de lijn der beraadsla gingen van 1897, maar, als de toen gedane aanbiedingen niet werden aangenomen, dan is dit daaraan te wijten dat de financieele voorwaarden te bezwarend waren als de gemeente nu aanbiedt een hoofdriool aan te leggen in de Spanjaardslaan zoodat belanghebbenden zich daaraan kunnen aansluiten dan vindt spr., dat op billijke wijze aan de bezwaren wordt tegemoet gekomen, en gelooft hij, dat zulk een plan wel kans op slagen heeft. De Voorzitter meentdat het nu niet het meest geschikte oogenblik isom met belanghebbenden in onderhandeling te treden hij herinnert er toch aan dat in 1899 een bouwplan van Groenendijk, ten Zuiden van de Landbuurt is, goedgekeurd en daarbij bepalingen omtrent rioleering zijn vastgesteld, die aansluiting mogelijk maken met de riolen van de Landbuurt. Wordt dit bouwplan uitgevoerd dan vervalt de noodzakelijkheid, om het groote rioolplan van den Directeur te volgen. Zoolang dus geen zekerheid bestaat, dat het bouwplan- Groenendijk niet tot uitvoering zal komen oordeelt spr. het wenschelijker geene stappen te doen. De heer Beekhuis had hetzelfde in het midden willen brengen als de voorzitter, doch hij is van oordeel, dat deze zich te zacht heeft uitgedrukt, want de heeren Groe nendijk c. s. zijn zelfs verplicht tot den aanleg, ingevolge het raadsbesluit, waarbij hun bouwplan is goedgekeurd. Deze omstandigheid nu maakt het nog te minder wen schelijk voor de gemeente om eene uitgave van f 7000 te doen voor de door den directeur geprojecteerde riolee ring en daarom zijn burgemeester en wethouders met die voorstellen niet medegegaan. Den heer van Ketwich Verschuur wil spr. nog doen opmerken, dat, al is het waar, dat in 1897 loozing van menagewater weid gevreesd en nu niet meer, het nu toch daarom niet vaststaat, dat het riooltje ter afwatering van de te dempen sloot kan worden gemist; het minste zou dus zijn het kleiue plan van den directeur der gemeente werken aan te nemen, maar daar dit voor adressant toch nog eene uitgave van 1260 geeft, zal deze daarvan wel niet zijn gediend. De heer Jansma vindt, dat tegen de opgeworpen techni sche bezwaren te voorzien is door de demping niet te vergunnen, dan onder voorwaarde, dat het riool ook kan opnemen het water van de noordelijk gelegen woningen en waarvoor thans een riooltje dient, dat in den toegangs-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1901 | | pagina 2