74 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 Juni 1901
lossen bij den spoorweg-overgang aan den weg Achter de
Hoven.
In elk geval kan van de directie, aan wie is medege
deeld dat zij, behalve de gevorderde huursom, voor even-
tueele schade moet instaan, eene voorafgaande cautie worden
geëischt en burgemeester en wethouders zullen dit punt
bij de nadere onderhandelingen gaarne overwegen.
De heer Baart de la Faille dankt den Voorzitter voor
de gegeven nadere inlichtingenhij gelooft echter dat het
denkbeeld, om van de ,,Barnum and Baileij Show" een
waarborgsom te eischen, aanbeveling verdient.
Zonder hoofdelijke stemming wordt alsnu besloten
van het terrein aan de Zuidzijde van het Nieuwe Kanaal
in gebruik af te staan
1. 1546 Ma. aan A. Hartog Azn., architect te 's Gra-
venhage, in de maand Juli e.k. gedurende de dagen be-
noodigd voor den opbouw, de exploitatie tijdens de kermis
en de wegruiming van het circus E. Renz, tegen een
vooraf ten kantore van den gemeenteontvanger te betalen
vergoeding van 100 en behoudens de betaling van de
verschuldigde belasting op de tooneelvertooningen en andere
openbare vermakelijkheden (gem.blad no. 8 van 1888);
II. een gedeelte van ten hoogste 50000 Ma. aan de
Directie van „the Barnum and Baileij, Greatest Show on
Earth" op één, nader door den burgemeester te bepalen
dag, in de laatste week van Augustus of de eerste week
van Septembertegen eene vooraf ten kantore van den
gemeenteontvanger te storten vergoeding van 200 en
onder voorbehoud van vergoeding van alle schadedie
mocht worden aangebracht aan straten, bruggen, of andere
gemeente-eigendommen.
2. a. Prae-advies van burgemeester en wethouders op
een adres der doodgravers op de gemeentelijke begraafplaats
om verhooging hunner jaarwedden (Bijlage no. 9.)
b. voorstel van den heer Jansma tot wijziging van art.
45 der verordening op de inrichting en het gebruik van
de algcmeene begraafplaats en de begrafenissen in de ge
meente Leeuwarden. (Bijlage no. 13)
Over beide voorstellen tegelijk wordt de discussie ge
voerd.
De heer Haverschmidthoewel waardeerende de vele
moeite door den heer Jansma aan deze geringe zaak be
steed meentdat deze te weinig rekening heeft gehouden
met dienstjaren en leeftijd van de tegenwoordige dood
gravers. De oudste toch is reeds 64 jaar en hij zal
volgens het voorstel, eerst over 10 jaar zijn maximum
bereiken met verhoogingen van geen beteekenis, met 15
gulden over 5 jaar en met slechts 10 gulden over 10 jaar.
Volgens de overgangsbepaling krijgt de oudste 475
gulden maar de jongstedie reeds vier dienstjaren telt
krijgt ze een volgend jaaren verschil in tractement
zooals de voorsteller bedoeltbestaat slechts af en toe en
in geringe mate.
Overigens is spreker het volkomen eens met hen die
meenen dat elke ambtenaar uitzicht moet behouden op
traktementsverhooging „als prikkel", zooals de beer Jansma
terecht zegt in zijne memorie „tot het verrichten van den
dagelijks weerkeerenden arbeid met de noodige opgewekt
heid."
Een tractement van 500 gulden acht spreker te hoog
hij wenscht te blijven tusschen 400 en 450 gulden en
stelt zich voordat een doodgraveraangesteld op 400
gulden na eenige jaren dienst en gebleken geschiktheid,
door burgemeester en wethouders op 450 zal worden
gebrachtzooals dat met meer ambtenaren op de begroo
ting plaats vindt.
Waar burgemeester en wethouders thans voor beiden
450 gulden voordragen zal ook spreker een overgangs
bepaling voorstellen.
Spreker stelt nu voor te besluiten
alinea 2 van artikel 45 te lezen:
„de doodgravers genieten ieder eene jaarwedde van
400 450 gulden uit de gemeentekas, behalve vrije woning";
en als overgangsbepaling vast te stellen
„de in functie zijnde doodgravers ontvangen eene jaar
wedde van 450 gulden."
Dit amendementondersteund wordendekomt in be
handeling.
De heer van Ketwich Verschuur, medegaande met het
denkbeeld van den heer Haverschmidt, wat betreft het
bepalen van een minimum en maximum jaarwedde, en
aan den anderen kant ook met dat van den heer Jansma,
wat aangaat de wenschelijkheid van eene verhooging dier
wedde, meent toch eene meer algemeen bevredigende
oplossing te kunnen voorstellen
Spr. is van oordeel, dat, gelijk de geachte vorige spr.
aangaf hier een maximum en minimum tractement in de
verordening moet worden opgenomen ten einde de functio
narissen bij langdurigen diensttijd en naar verdiensten te
kunnen beJoonen, kortom eene regeling, gelijk die sedert
jaren bestaat voor de ambtenaren der secretarie, aan de
gasfabriek en de gemeentewerken.
Met den heer Jansma gaat spr. mede, waar deze een
maximum wil van 500 in plaats van 450, gelijk het
voorstel van burgemeester en wethouders en dat van den
heer Haverschmidt luidt.
Als aanvangsjaarwedde acht spr. een bedrag van 400,
gelijk nu, voldoende. Maar met de wijze van opklimming
met slechts 15 of L0 'sjaars, en dan telkens na vijf
jaren dienst, zooals de heer Jansma wil, kan spr. niet
medegaan. Ook late men de bepaling van het juiste
bedrag aan den Raad of liever nog aan burgemeester en
wethouders over.
Deze zijn in de gelegenheid verdienste naar waarde te
schatten en te beloonen, wat ook voor hen die hun plicht
doen het aangenaamst is.
Op deze gronden heeft spr. de eer den Raad voor te
stellen te besluiten
in alinea 2 van art. 45 der verordening op de inrichting
en het gebruik van de algemeene begraafplaats en de
begrafenissen in de gemeente Leeuwardena achter 400"
te voegen „tot 500";
b. achter „woning" te laten volgen
„de nadere bepaling van het bedrag hunner jaarwedden
geschiedt door burgemeester en wethouders."
De Voorzitter deelt namens burgemeester en wethou
ders mede, dat zij het voorstel van den heer van Ketwicli
Verschuur overnemen dit volgt immers denzelfden gedach-
tengang, die in de laatste verordeningen betrekking hebben
de op regeling van salarissen is neergelegd.
De heer OosterhofF heeft het amendement van den
heer Haverschmidt ondersteund, omdat hij van oordeel is
dat een jaarwedde van 450 voor de doodgravers vol
doende is. Het gesprokene door den neer van Ketwich
Verschuur heeft hem niet van het tegendeel overtuigd.
Hij wijst er op dat deze beambten, behalve hun trakte
ment, vrije woning genieten, benevens eenige emolumen
ten, voortspruitende uit hunne zorg voor onderhoud van
ijzeren hekken en grafsteenen voor particulieren.
Verschil te maken tusschen de salarieering van beiden,
gelijk de heer Jansma wil, vindt spr. minder gewenscht,
daar de gronden, door dezen daarvoor aangegeven, niet
altijd aanwezig zijn het is mogelijk zelfs, en vooral bij
handenarbeid is dit waarschijnlijk, dat de jongste meer
praesteert dan de oudste.
De heer Duparc zegt, dat, ware de heer van Ketwich
Verschuur niet opgestaan om het bedoelde voorstel te
doen, hij het zou hebben gedaan. Overbodig dus te zeggen
dat hij het voorstel van dien geachten spreker steunt.
Over het bedrag zelf kan men natuurlijk twistenof dit
450 dan wel 500 zal zijn, hangt van ieders bijzondere
meening af.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag II Juni 1901.
75
Spr. vindt 500 niet te hoog, omdat de betrekking
van doodgraver waarlijk niet tot de meest aangename
behoort. Nu twijfelt spr. er wel niet aan, of bij eventueele
vacature zullen vele sollicitanten zich opdoen die misschien
met f 400 tevreden zouden zijn, maar, spr. is van oor
deel, dat in zaken als deze niet met vraag en aanbod
rekening moet worden gehouden.
Tegen het voorstel van den heer Jansma heeft spr. deze
bezwarendat het volle bedrag der jaarwedde slechts
na 15 jaren kan worden bereikt, en bovendien, dat de
opklimmingen in salaris te klein zijn, en dat de verhoo
gingen in de verordening worden bepaald. Spr. meent,
dat ook op eventueele verdiensten behoort te worden gelet,
en dat dit slechts kan geschieden door burgemeester en
wethouders, die uit den aard der zaak daarvan beter op
de hoogte kunnen zijn dan de leden van den Raad.
De heer Haverschmidt blijft opvoering van het trakte
ment tot 500 gulden afkeuren De heer Jansma zou wel
licht ook met 450 tevreden zijn, ware het niet dat hij
eenig verschil wenscht en burgemeester en wethouders
reeds aan beide doodgravers ƒ450 hebben toegedacht. Emolu
menten van grasgewas en opmaken van grafsteenen zijn
niet van zoo geringen omvang. Bovendien komt men in
botsing met den directeur, wiens traktement toch wel
gelijken tred dient te houden met dat van de doodgravers.
De heer Troelstra betwijfelt, of het de moeite waard
is te twisten over een f 50.— meer of minder.
Spr. was in het college van burgemeester en wethouders
van meeningdat eene belangrijke verhooging van het
salaris niet noodig was in de laatste jaren toch is het
aantal begrafenissen niet vermeerderd maar behalve dit,
vindt spr. het een bezwaar in het voorstel-Jansmadat
de doodgravers eene verhooging van salaris moeten krijgen,
al verdienen zij het niet. Daarom gaat spr. mede met
den heer van Ketwich Verschuur, om de bepaling van
het salaris binnen zekere gestelde grenzen over te laten
aan burgemeester en wethouders.
Het bezwaar van den heer Haverschmidt tegen eene
verhooging tot 500 n.l., dat dan het tractement van
den Directeur allicht minstens even hoog zou moeten
zijn kan spr. niet deelen daar er geen bepaald verband
bestaat tusschen beide betrekkingen.
5 a 6 jaar geleden werd het werk dat nu aan den
Directeur is opgedragengedaan door een ambtenaar ter
secretariemaar deze had het veel te druk zoodat de
grafgelden niet geregeld konden worden geïnd er werd
dus besloten de functies aan een bijzonder ambtenaar op
te dragen. Het denkbeeld van burgemeester en wethou
ders was daarbij om de betrekking op te dragen b.v. aan
een gepensioneerd onderofficierdie tevens een zeker
prestige bezit bij het leiden der begrafenissen of althans
aan iemand die van deze betrekking niet bepaald behoeft
te leven.
De werkzaamheden die de directeur der begraafplaats
heeft te vervullen ook wat den daarvoor noodigen tijd
betreftzijn van dien aard dat deze geacht kunnen worden
met 400 in het jaar voldoende betaald te zijn.
De Voorzitter wil aan het door den heer Troelstra
gesprokene nog toevoegen, dat de reden, waarom burge
meester en wethouders wèl het amendement van den heer
van Ketwich Verschuur maar niet dat van den heer Haver
schmidt overnamen, hierin is gelegen, dat laatstgenoemd
amendement onvolledig isdaar het niet bepaaltwelke
autoriteit het juiste bedrag der jaarwedden zal vaststellen
en voorts omdat het geen gelegenheid geeft, om te voldoen
aan den wensch van den heer Jansma, dat de oudste
doodgraver 475 zal kunnen krijgen.
De heer Jansma wil naar aanleiding van hetgeen de
heeren Haverschmidt en Duparc gezegd hebben, twee
opmerkingen maken: volgens zijn voorstel krijgt de jongste
doodgraver recht op tractementsverhooging, niet na 5 jaren
diensttijd, gelijk eerst genoemde spr. dacht, maar 5 jaren
na het in werking treden der wijzigings verordening, en
verder treden de tractementsverhoogingen in, niet om de
5, 10 en 15 jaar, zoodnt dus het maximum bereikt zoude
wezen pas na 30 jaar, gelijk de heer Duparc schijnt te
meenen, maar om de 5 jaren, dus na 15 volbrachte
dienstjaren is het maximum bereikt.
Spr. erkent wel wat te gevoelen voor het denkbeeld
van den heer van Ketwich Verschuur, om aan burge
meester en wethouders over te laten hot juiste bedrag
der jaarwedde tusschen de grenzen 400 en 500 te be
palen, maar dan wordt niet tegemoet gekomen aan het
feit, dat de ervaring in den regel meer waard is en de
oudste dus recht op hoogere belooning dan de jongste heeft.
Spr. acht het niet onmogelijk, dat zijne medeleden niet
geheel op de hoogte zijn, van wat al niet aan de
betrekking van doodgraver vast ishet geven van inlich
tingen, weten waar de graven liggen etc. Tegenover de
opmerking van den heer Troelstra, dat er minder dan
vroeger begraven wordt, staat dat het nu veel lastiger is
in den grond te graven, daar die meest reeds vergraven
grond is, en dan berokkent het verplaatsen van steenen
veel moeiteen van al deze dingen is de oudste meer
op de hoogte.
Spr. geeft op grond van het vorenstaande dus de voor
keur aan zijn eigen voorstel in dat van den heer van
Ketwich Verschuur ziet hij dit bezwaar, dat slechts aan
de gunst van burgemeester en wethouders wordt overge
laten of eene verhooging zal worden gegeven, in zijn
stelsel van regelmatige opklimming wordt dit vermeden,
bovendien is daarbij geen reden tot afgunst voor de dood
gravers tegen elkaar.
Daar komt nog Jnj, dat een aanvangsalaris van f 400
dat reeds van vóói 23 jaar dagteekent, nu te laag is.
De heer van Ketwich Verschuur kan zich nog niet
vereenigen met de meening van den heer Jansma, dat
periodieke gebiedend voorgeschreven tractementsverhoo
gingen de voorkeur verdienen, immers men moet ook
vragen, of verhoogingen verdiend zijn, dus niet alleen
leeftijd maar ook de verdienste behoort in aanmerking te
komen.
Mocht spr.'s voorstel worden aangenomen, dan zou spr.
aan burgemeester en wethouders willen vragen althans
den oudste in jaren reeds dadelijk in die gunstigste be
palingen te laten deelen.
De heer Haverschmidt hoorde den heer Troelstra het
verband ontkennen tusschen de traktementen van direc
teur en doodgravers, maar de geachte wethouder heeft
toch zeker wel vernomen, dat de overleden directeur, na
het uitbrengen van een gunstig advies op het adres der
doodgravers, zijn voornemen deed kennen en er misschien
ook gevolg aan gaf, om ook voor zich zelf wat meer
traktement te vragen.
Het amendement van den heer van Ketwich Verschuur
wordt daarop aangenomen met 15 4 stemmen, die der
heeren Oosterhoff, Haverschmidt, Jansma en Middelkoop.
Tengevolge hiervan vervallen de voorstellen van den
heer Haverschmidt, van den heer Jansma en van burge
meester en wethouders.
3. Rapport der commissiebelast geweest met het on
derzoek der rekening en verantwoording van hel beheer
1 over den Prinsentuin over I 90O.
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aange
nomen.
Do beide aanwezige wethouders werken niet mede tot
het nemen van dit besluit.
V. De heer Beucker Andreae vraagt en verkrijgt het
woord tot bespreking een er zaakbuiten de orde van
den dag.