84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 Juli 1901. en v. d. Heide vervullen in hun vakken ook sommige urenvroeger voor diens onderwijs bestemd. Op die wijze is voorloopig in de vacature voorzien alleen voor de 2 uren mechanica kon niemand gevonden worden. Met veel moeite heeft toen de Commissie van Toezicht de hand gelegd op den heer Priesterdie achteraf blijkt voor die lessen geheel berekend te zijn al mist hij mid delbare bevoegdheid. De opdracht aan den heer Priester is dan ook in 1900 vernieuwd en toen is daartegen door den Minister geen bezwaar gemaakt. Intusscken heeft spr. nog dezen morgen met den Voor zitter der Comm. v. T. dezelfde vraag besprokendie thans door den heer Middelkoop wordt gedaan, doch deze verklaarde, dat voor 2 lesuren per week geen ander per soon was te krijgen en dat dit voor de belangen van het onderwijs niet werd gevorderd. De heer Middelkoop dankt voor de verstrekte inlich tingen. Er hadden evenwel pogingen in het werk moeten worden gesteld, om sollicitanten te krijgen, die de wette lijke bevoegdheid bezitten voor de vervulling der betrek king. Dit heeft niet plaats gehad. De heer Priester bezit de lagere akte wiskunde, welke echter niet de bevoegdheid geeft onderwijs te geven in de mechanica. Hij meent, dat in de stad genoeg bevoegden te krijgen zijn. Aan het instituut van Poutsma is o.a. iemand met de middelbare akte voor wiskunde. De wet op het middelbaar onderwijs geeft ook aan ingenieurs de bevoegdheid onderwijs te geven in de vakken, welke aan de polytechnische school worden onder wezen en waarin zij een cursus hebben gevolgd. Voorts moeten landmeters van hot kadaster bekend zijn met de hoogere wiskunde. Ook personen met diploma 5-jarige cursus aan eene hoogere burgerschool en ijkersal deze personen, hoewel voor de betrekking wettelijk onbevoegd, geven toch grooteren waarborg, dan iemand in het bezit van de lagere akte wiskunde. Hij heeft daarom bezwaar tegen de hernieuwing der tijdelijke aanslelling, omdat deze door haar telkens te verlengen, eene vaste aanstelling wordt. De Voorzitter moet zich naar aanleiding van het ge sprokene door den heer Middelkoop nog enkele opmerkin gen veroorloven. Zeker heeft deze gelijk, waar hij zegt, dat de heer Priester wettelijk voor de waarneming onbe voegd is. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft echter hierin de tweede maal geen bezwaar gezien om de tijdelijke aanstelling opnieuw goed te keuren, zeker omdat Z. Exc. uit het advies van den inspecteur van het mid delbaar onderwijs had vernomen, dat de heer Priester alle aanspraak had op eene nieuwe opdracht. De heer Middel koop verliest voorts uit het oog, dat, al mogen ingenieurs, ijkers, landmeters enz. bevoegdheden bezitten, die hen op het gebied van mechanica meer competent maken, men voor het geven van onderwijs iemand moet hebben, die daarvoor praktische geschiktheid bezit en met jongens om kan gaan. De commissie van toezicht heeft dus wel ge daan slechts om te zien naar personen, die tot het onder wijs in betrekking staan, en onder dezen is er op het oogenblik geen geschikt en genegen, om de twee uren les per week te geven, die thans door den heer Priester op alleszins bevredigende wijze worden vervuld. De heer Jansma zegtdat een lid van den Raad zich bij hetgeen hij hier meent te moeten zeggen niet mag laten beheerschen door de kans op persoonlijk ongenoegen. Toch had hij zich voorgenomen thans niet over deze zaak te spreken doch nu bij den heer Middelkoop de onbe voegdheid het hoofdargument is meent spr. verplicht te zijn te verklaren, dat hij niet daarom verleden jaar om trent dit punt een paar vragen deedmaar omdat ook behandeld zoude worden in diezelfde vergadering een adres van van Hinte e.a., welke voor gemeente-werklieden loonsverhooging enz. vroegen en hij tusschen beide onder werpen verband zag. Zulks, omdat bekend is, dat door den heer Troelstra wordt voorgestaan, dat de loonen van gemeente-werklieden zich moeten regelen naar loonen, welke ook in de omgeving bij particulieren voor soort gelijke werkzaamheden worden betaald. De antwoorden van den Voorzitter gaven toen geene gelegenheid het genoemde verband uit te werken. Spr. dankt den Voorzitter, dat deze hem thans in de gelegenheid heeft gesteld ten minste iets ter nadere ver klaring te kunnen zeggen. De heer Troelstra had niet verwacht, dat er zoo sterke oppositie zou worden gevoerd tegen dit voorstel, dat geheel overeenkomt met den wensch van de commissie voor M. O. Spr. herinnert zich, dat na het overlijden van den heer Huizinga, de voorzitter van gemelde commissie er bij het bestuur der Ambachtsschool sterk op heeft aangedrongen, om, zooveel noodig, den heer Priester toe te staan enkele lessen aan de burgeravondschool te geven, omdat men daarvoor niemand anders had. De heer Priester schijnt uitstekend les te geven in de vakken, die hij daar moet onderwijzen, ofschoon hij voor dat onderwijs het volledig radicaal mist. Nu noemt de heer Middelkoop ingenieurs en landmeters, doch al hebben die het radicaal, daarom zijn ze nog geen onderwijzers. Bovendien, de heer Middelkoop is in gebreke gebleven iemand te noemen, die volkomen bevoegd en geschikt en ook genegen zou zijn, dit bijbaantje waar te nemen. De heer Jansma vindt de bezoldiging van 2.50 per lesuur te hoog. Hij zou, naar het schijnt, daarop wel een paar kwartjes willen beknibbelen. Er worden door den heer Priester twee lessen, elk van een uur per week gegeven, en dan nog maar gedurende zes maanden. De heer Jansma wijst er op, dat dezerzijds bij de be handeling van een adres van werklieden de meening is uitgesproken, dat de gemeente zich bij het bepalen van salaris en loon moet regelen naar een norm voor een groep van personen, die nagenoeg gelijken arbeid ver richten. Spr. deed de vraag, of men een algemeene regel ook altijd kan toepassen op een bijbaantje als waarvan hier sprake is, en of ten deze van een norm is afgeweken De heer Middelkoop kan niet begrijpen, hoe er beweerd kan worden, dat in de stad geen bevoegden zijn te vinden. Hij noemde zoo straks ingenieurs. Hij weet wel, dat men zonder de bevoegdheid te bezitten, toch wel bekwaam ge noeg kan zijn om les te geven. Hij wenscht zich evenwel te plaatsen op een wettelijk standpunt en darr houdt hij zich aan, want, al is de heer Priester bekwaam les te geven, hem ontbreekt toch de bevoegdheid. Al is direct niet zoo'n bevoegde aan te wijzen, dan is het toch plicht, pogingen in het werk te stellen om er een te krijgen. Dit is ook het standpunt, waarvan de de wet op het middelbaar onderwijs uitgaat. Omdat het nu voor de 3e maal is, dat in de waarneming der bedoelde betrekking moet worden voorzien, wordt het tijd, dat men gaat zoeken naar iemand, met wettelijke bevoegdheid. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt hierop aangenomen met 14 4 stemmen, die der heeren Jansen, Jansma, Lautenbach en Middelkoop. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders om met ingang van 1 Augustus e.k. den gasprijs te verlagen met één cent per M3. (Bijlage No. 14). De heer Beucker Andreae heeft niet met onverdeelde instemming met het voorstel van burgemeester en wet houders kennis gemaakt. Het verwondert hem, dat bur gemeester en wethouders het voorstel van de Commissie van de gasfabriek niet hebben overgenomen, waarbij in overweging wordt gegeven den gasprijs met 7» ct. te verlagen. Hij zou dit voorzichtiger gevonden hebbenvooral met het oog op het feit, dat waarschijnlijk eerlang eene Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 Juli 1901. 85 vermindering van den gasprijs in behandeling zal komen ten behoeve van de industrie voor het gebruik van gas motors en waarvoor enlangs een adres van ingezetenen bij den Raad is ingekomen. Een voorstel in dien geest zou zijne volle sympathie hebben, omdat hij van meening isdat de industrie een lagere gasprijs dient te betalen dan particulieren. Hij had gehoopt, dat bedoeld adres tegelijk met het voorstel van burgemeester en wethouders zou worden behandeld en verklaart zich op grond van het door hem aangevoerde tegen het voorstel van burgemeester en wet houders. De heer van Messel zou zich gaarne met het voorstel van burgemeester en wethouders vereenigenwanneer hem bleekdat uit de overgelegde berekening de ont vangsten en uitgaven tenminste tegen elkander opwogen. Maar, waar nu bij de verlaging van den gasprijs met 1 ct. de balans zal sluiten mot een nadeelig saldo van 5,282.64, daar mag en kan spr. zijne stem niet aan het voorstel geven omdat dit indruischt tegen elk gezond beheer van eene industrieele onderneming. Dat burgemeester en wethouders met het stelsel van spr. instemmen blijkt volkomen uit hun voorstel „Bijlage 21 dto. 8 Sept. 1900 van de Raadsverhandelingen", waarin door hen o.a. wordt gezegd „Uit ons voorstelom met 1 Juli j.l. dien prijs te be halen op 8 cent en uit de bespreking van dat voorstel „in de vergadering van 26 Juni is genoeg gebleken, dat „wij met de commissie van oordeel zijn dat de exploi tatie der fabriek in den regel eene behoorlijke winst „behoort op te leveren." Eigenaardig is het dusdat burgemeester en wethou ders in een tijdsverloop van circa 10 maanden geheel van inzichten zijn veranderd omtrent de exploitatie eener industrieele onderneming. Maar zelf gevoelen burgemeester en wethouders, dat hunne berekening niet in het reine is, deze echter trachten te vergoelijken door te zeggen, dat onder de uitgaven is opgenomen een bedrag van 10.560 wegens vernieu wing van buizen, welke post als van buitengewonen aard kan worden beschouwd. Spreker kan ook met deze bewering niet medegaan, om reden op de begrooting van 1901, voornoemde 10.560 voorkomt als gewone uitgaaf. Alleen zou die post als buitengewone uitgaaf kunnen worden beschouwd, wanneer bij de inkomsten daartegen over staat eene post van buitengewone inkomsten, en waar dit nu niet het geval is, moet de 10.560 uit de ge wone inkomsten bestreden worden. Spreker kan zich wel vereenigen met het voorstel der gascommissie, om den gasprijs met '/2 cent te verlagen, op de gronden door den vorigen spr. aangevoerd hoe wel het motief, dat de gascommissie aangeeft door te beweren, dat de vrees voor eventueele aanvraag hen daar toe leidt, men houde spr. de uitdrukking ten goede eenigszins kinderachtig isdit zou op den duur een ge vaarlijk precedent kunnen opleveren. Want bij elke vrees, die de Commissie der gasfabriek zou gevoelen, dat er eene aanvraag om verlaging zou komen, zou zij moeten ovjergaan een verlaging van den gasprijs voor te stellen. Spr. meent, dat de Raad goed zou doen, met het voor stel der gascommissie mede te gaan, n.l. verlaging van 7 ct. en met 1 Jan. a.s. eene nieuwe rekening op te stellen, in de hoop den prijs alsdan met 1 ct. of meer kunnen verlagen. De heer Hijlkema zegt, dat tengevolge het dalen der prijzen van de gaskolen de gasprijs kon worden verlaagd. De gascommissie adviseerde burgemeester en wethouders daarom tot verlaging met 7» cent Per st^re n*et la&er> omdat zij dit het voorzichtigst achtte. Door de hooge kolenprijzen is er wanverhouding ont staan tusschen gas- en kolenprijs. De gasprijs is namelijk destijds niet in dezelfde mate verhoogd als de kolen duur der waren geworden. Verlaagt men nu den prijs van het gas met 1 cent, dan blijft de wanverhouding bestendigd. Om die reden adviseerde de gascommissie tot verlaging met slechts V2 cent. Waar burgemeester en wethouders echter dat bezwaar niet schijnen te deelen en het voorstel doen tot verlaging met een cent, zal de gascommissie met burgemeester en wethouders meegaan. De heer Duparc is van oordeeldat de Raad op het voorbeeld van burgemeester en wethouders gerust de verantwoordelijkheid van de voorgestelde verlaging van den gasprijs op zich zal kunnen nemen. Spr. heeft dik wijls zoodanige verantwoordelijkheid wel op zich durven nemen zelfs tegen het advies van burgemeester cn wet houders, en de Raaddie hem daarbij is gevolgdzal daarover zeker geen berouw hebben gehad. Van „kinderachtigheid", waarvan de voorlaatste spr. de Commissie van de gasfabriek beschuldigtkan volgens spr., hier geen sprake zijn. Hij acht het zeer verstandig van die Commissie, evenals van burgemeester en wet houders, om nu eens niet te wachten op verzoeken van de gasverbruikers tot verlaging van den gasprijs. Spr. denkt hierbij aan het bekende gezegde„Prévoir c'est gouverner". Spr. maakt van deze gelegenheid gebruik om terug te komen op een reeds vroeger door hem behandeld punt. In vergelijking met andere gemeenten wordt hier weinig gebruik gemaakt van muntgasmeters. In 1899 waren er 173 in gebruik, dit getal is in 1900 toegenomen met slechts 2. Te Groningen, wel met het dubbel van Leeu wardens bevolking, is het getal p. m. 600, zoo niet meer. Muntgasmeters hebben intusschen een groote waarde voor den kleinen man. Het is echter een feitdat de aanvra gers ze hier bijna niet kunnen bekomen. Naar spr. is onderricht, moeten de aanvragers er maanden op wachten. Hij zou daarom gaarne zien, dat een ernstig onderzoek werd ingesteld, waaraan het is te wijten dat de aanvra gen ter bekoming van muntgasmeters steeds blijven liggen. De heer Troelstra zegt, dat burgemeester en wethou ders het vorige jaar bij de bepaling van den gasprijs, deze moesten voorstellen op 8 cent per stère, omdat anders volgens de geleverde cijfers de gemeente-begrooting zou worden gedrukt. Als de heer van Messel zich de moeite getroost hadde het vorige jaar over deze zaak gehouden besprekingen na te gaan, zou hij hebben gezien, dat burgemeester en wethouders toen den prijs van 8 cent per stère moesten vasthouden, omdat hun voorstel op de gemeentebegrooting berustte. Nu is dit niet het geval. Wordt de gasprijs nu op 6 cent bepaald, dan zal dit nog in 't voordeel der gemeente-begrooting zijn. De heer van Messel, wenscht de verschillende sprekers in 't kort te beantwoorden. In de eerste plaats den heer Duparc. Deze geachte spr. meent, dat het motief, welk de gascommissie bewoog om verlaging van den gasprijs voor te stellen „niet is kinderachtig" maar zelfs verstandig Spr. deelt dit gevoelen niet. De heer Duparc zou naar spr.'s meening een slechte directeur eener industrieele onderneming zijn wanneer hij gehoor gaf aan den aan drang om prijsverlaging van het door hem gefabriceerde product, zonder na te gaan, of dit zou leiden tot een deficit. Op deze wijze zou de heer Duparc zijne onder neming spoedig te gronde brengen. De bewering van den heer Troelstra, dat het aangevoerde in het voorstel van burgemeester en wethouders dato 30 Sept. 1900, van invloed was op de begrooting, die reeds was vastgesteld, is niet juist. De discussieën over voor noemd voorstel hadden plaats tegelijk met de behandeling der begrooting voor 1901, (zie verslag van de handelingen van den gemeenteraad, dato 30 October 1900.) Het door den heer Hijlkema aangevoerde, wat de gascom missie aanleiding gaf, het voorstel van burgemeester en wet houders over te nemen, heeft spr. niet overtuigd van de goede richting, die door de gascommissie wordt ingeslagen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1901 | | pagina 2