88 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 Juli 1901.
kwamen, erkende hij intusschen, dat de tijd, daaraan ten
koste gelegd, goed besteed was en verklaarde hij zich
geheel bevredigd.
Spr. is overtuigd, dat dit ook in casu het geval zal zijn.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop het voorstel
van burgemeester en wethouders aangenomen.
5. Voorstel van de commissie voor het ontwerpen van
strafverordeningen tot aanvulling van artikel 86 der Al-
gemeene Politieverordening Gem.blno. 18 van 1896).
(Bijlage no. 16).
De heer Haverschmidt had beter gevonden, dat men
den adressant Elzinga, die slecht ter been is, vrijstelling
had verleend van het voorschrift van art. 86 door op
name van genoemd artikel in art. 101. De commissie
stelt echter eene aanvulling voor, die het karakter draagt
van eene algemeene vrijstelling en dat gaat spr. te ver.
Langs bedoelde wegen is veel verkeer men ontmoet er
lijkstaties, rijtuigen en fietsen, om niet te spreken van de
vele voetgangersmet wie tegenwoordig geen rekening
meer wordt gehouden, en spr. verwacht heel wat ellende,
wanneer het aan vrachtrijders vergund zal zijn op de karren
plaats te nemen.
Spr. vraagt, of misschien nog andere motieven de com
missie tot dit voorstel hebben geleid.
De heer Duparc zegt, namens do verordeningscommissie,
dat zij het onderwerpelijke voorstel heeft gedaan eenig en
alleen op den in de toelichting aangevoerden grond.
De heer Haverschmidt moet er daarom niets meer
achter zoeken. Gelijk verder uit de toelichting genoeg
zaam blijkt, is het adres van Elzinga slechts de aanleiding
geweest tot het voorstel. Nu zijn, wel is waar, de Stien-
serweg, van de Bontekoe af, en de Harlinger Straatweg,
tot de grens van Menaldumadeel, bij name genoemd,
doch mettertijd kunnen misschien ook nog andere gemeente
wegen in hetzelfde geval als deze twee wegen komen te
verkeeren, en van daar, om in zoodanig geval burgemeester
en wethouders dadelijk vrijheid van handelen te geven.
Zeer zeker zullen burgemeester en wethouders van de hun
toe te kennen bevoegdheid geen gebruik maken, als zij
niet overtuigd zijn, dat er geen gevaar voor de openbare
veiligheid uit kan voortvloeien.
Mocht dit later al het geval blijken te zijn, dan zullen
burgemeester en wethouders wel niet dralen, de aanwij
zing in te trekken. In de toelichting is trouwens herinnerd
aan soortgelijke bevoegdheid aan burgemeester en wet
houders toegekend voor de aanwijzing van terrein, voor
het plaatsen van rij- en voertuigen en voor het geven
van voorschriften omtrent het in- en uitrijden van straten.
Voorts zou spr. nog kunnen wijzen op het in 1896 vast
gestelde verbod van het berijden van de openbare straat,
alleen voor zoover deze binnen de buitengrachten is
gelegen, met een bespannen wagen met krommen dissel.
Er zijn alzoo precedenten.
Naar het oordeel van de commissie, kan de raad gerust
de voorgestelde wijziging aannemen.
De heer Hijlkema acht de bezwaren van den heer Haver
schmidt zeer begrijpelijk. Deze vreest, dat zoo de aan
wijzing der wegen aan burgemeester en wethouders wordt
overgelaten, deze met aanvragen zullen worden overladen.
Spr. vindt een hondenkar ook al geen voertuig, dat den
welstand verhoogt.
Hij zal dan ookals de bepaling tot stand komtmet
zijn stem niet al te vrijgevig zijn.
De Voorzitter vreest, dat bij vele leden de meening
bestaat, als zouden persoonlijke consideration dit voorstel
hebben in de pen gegeven. Het is nu niet het adres
van Elzinga, dat de grond is voor dit voorstel, maar dit
adres is voor de commisie slechts de aanleiding geweest,
om opnieuw te overwegen in hoeverre de veiligheid thans
toelaat het verbod van art. 86 der politieverordening
minder absoluut te maken. Vroeger was hiervoor in de
commissie geen meerderheid te vinden, doch nu meende
men, dat de veiligheid toelaat op sommige wegen het
verbod niet van toepassing te verklaren. Hiervan moeten
niet enkelen maar allen profiteeren.
Burgemeester en wethouders zullen uit den aard om
trent de aan te wijzen wegen of gedeelten daarvan, in
overleg treden met de politie en deze in het gemeente
blad vermelden.
Spr. zijnerzijds zal ernstig wikken en wegen, welke
wegen voor de gunstige bepaling in aanmerking kunnen
komen.
De heer Haverschmidt meent, dat althans voor den ge-
heelen Stienserweg de vrijstelling zal worden verleend,
want met een gedeelte is de gebrekkige adressant niet
gebaat.
Spreker wijst er nog op, dat het gevaarlijke van honde
karren niet gering is te achten. Sommige gemeentebestu
ren verlangen, dat de karrijder bij het naderen van een
rijtuig afstijgt, want op de kar gezeten heeft de karrijder
de bespanning niet in zijn macht. Spreker is benieuwd
naar het oordeel van de politie over de voorgestelde
maatregel.
De Voorzitter zegt, dat uit het adres volgt, dat voor
den adressant de geheele weg te lang is. Hij schijnt even
wel in staat een gedeelte te loopen. Men zou dus altijd
kunnen beginnen met het minst drukke gedeelte van den
Stienserweg aan te wijzen.
Spr. betwijfelt voorts ten sterkste, of de eventueele toe
passing der nieuwe bepaling aan de politie meer last dan
thans zal veroorzaken het terrein, waarover haar toezicht
zich uitstrekt, wordt daardoor immers kleiner dan thans.
De heer Troelstra doet het genoegen, dat dit voorstel
door de commissie wordt gedaan.
Spr. herinnert er aan, dat, zoodra men de grens der
gemeente heeft overschreden, het is toegelaten, dat de ge
leider op de kar gaat zitten. Hij meent, dat het gevaar
(indien er gevaar in gelegen is) in de gemeente Leeuwar-
deradeel wat grooter zal zijn, dan op de straatwegen onzer
gemeente. Hij vraagt, of het den heer Haverschmidt be
kend is, dat er ooit een ongeluk met hondenkarren is
gebeurd, doordat de geleider er opzat.
Reeds bij de behandeling van deze bepaling der politie
verordening heeft hij uitzondering voor de straatwegen
bepleit. Nu het verkeer met rijtuigen op die wegen is
afgenomen, zullen er wel geene grondbezwaren meer tegen
de aanneming van het voorstel der commissie voor de
strafverordeningen bestaan.
Honden zijn verstandige dieren, aankomende rijtuigen
zullen ze uit zichzelf wel ontwijken.
De heer Duparc herhaalt, dat, indien er onverhoopt een
ongeluk mocht plaats grijpen, burgemeester en wethouders
zich genoegzaam gewaarschuwd zullen achten en dan hun
besluit zullen intrekken. Het gaat echter met de honden
karren als met den tram, aan beide zijn de paarden lang
zamerhand zóó gewoon geraakt, dat zij er zoo goed als
in het geheel niet meer opletten.
Het voorstel van de commissie wordt hierop zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders in zake
de bestemming van de bovenwoning Arendstuin 43 en de
woning van den brugwachter der Verversbrug.
Burgemeester en wethouders stellen voor te besluiten
a. de woning boven de gemeentewerf, plaatselijk bekend
Arendstuin 43, na 12 Mei 1902 niet meer te verhuren
b. deze woning te bestemmen voor brugwachterswoning
c. de bestaande woning van den brugwachter van de
Verversbrug te bestemmen voor bergplaats, ten behoeve
van de gemeentewerken.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 Juli '1901
89
De heer Jansma vraagt, nu, naar hij meent, geene be
paalde behoefte aan de bergplaats bestaat en deze dus
enkel ontstaat, omdat de woning vrij komt, of het, daar
toch eene bovenwoning voor een brugwachter niet zeer
geriefelijk isniet beter zou zijn, de brugwachters
woning te verbeteren, waardoor de brugwachter gelijk
vloers kan blijven wonen, en het intrek op de gewone
wijze kan blijven verhuurd.
De Voorzitter zegt, dat zooals uit het advies van den
directeur der gemeentewerken blijkt, de woning gebreken
heeft, waaraan niet is tegemoet te komen, zooals eene te
Jage ligging, vochtigheid en gebrek aan lucht.
De brugwachter moet eene andere woning hebben en
omdat de gemeente, in de buurt der brug, de woning
heeft boven de werf, stellen burgemeester en wethouders
voor, deze woning als zoodanig te bestemmen.
Dat dit een bovenwoning is, kan voor den brugwachter
der Verversbrug, die slechts betrekkelijk weinig wordt
gedraaid, geen bezwaar zijn.
De heer Beekhuis zegt, dat hij nog hedenmorgen van
den brugwachter zelf heeft vernomen, dat deze er geen
bezwaar in ziet om boven de gemeentewerf te wonen.
De heer Jansen zegt, dat hij na inzage van de desbe
treffende stukken, een onderzoek heeft ingesteld omtrent
den toestand der brugwachterswoning, waarbij hem is ge
bleken, dat deze voor verdere bewoning totaal ongeschikt
is. Spr. heeft den brugwachter gesproken, en omdat ook
bij hem bezwaar bestond, of voor een brugwachter het
bewonen van een bovenhuis lastig zou zijn bij het telkens
op en afklimmen der trap, van deze vernomen, dat bij
hem (brugwachter) daartegen geen bezwaar bestond.
Maar nu spr. toch het woord heeft, wil hij een vriendelijk
doch dringend verzoek aan burgemeester en wethouders niet
achterwege laten. De gemeente verhuurt zijn woningen
telkens voor een jaar. Dat heeft zijne goede zijde, opdat
de gemeente de vrije beschikking over zijne panden be-
houde. Maar een huurder een woning van de gemeente
hurende, en wetende, dat hij slechts voor één jaar huurt,
rekent op de gewoonte, dat hij telken jare weer kan in
huren. Ook deze huurderde heer Joustra, heeft de
bovenwoning gehuurd en op 12 Mei 1901 betrokken in
de hoop er eenige jaren te blijven. En nu hoort hij, er
pas in wonende, dat de woning op 12 Mei 1902 niet weer
wordt verhuurd, maar ten behoeve van den brugwachter
komt. Nu is spr.'s verzoek dit, dat in zoodanig geval aan een
nieuwen huurder wordt bekend gemaakt, dat de verhuring ge
schiedt voor het laatste jaar, en hij huurder op geen nieuwe
inhuring weer moet rekenen, dan kan daardoor voor
komen worden, dat een huurder die onkosten maakt,
welke gewoonlijk bij het betrekken eener nieuwe woning
onvermijdelijk zijn.
De Voorzitter wil dit wel bij burgemeester en wethou
ders ter sprake brengen. De tegenwoordige huurder, die
de woning, zooals gebruikelijk is, slechts voor één jaar
gehuurd heeft, zou, naar ook spr. weet, gaarne daarin
langer dan het huurjaar zijn blijven wonen, doch kan zich
niet beklagen, dat hij te laat geweten heeft, dat zij eene
andere bestemming krijgen zou.
Hij wist dit thans lang voor dit door de plaatselijke
gebruiken wordt gevorderd.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Y. De heer Lautenbach vraagt en verkrijgt het woord tot
het bespreken van een zaak vreemd aan de orde van
den dag.
Spr. zou n.l. gaarne willen vernemen waar bij gele
genheid van den tocht van de Ned. Automobielclub, de
benoodigde benzine geborgen is.
De Voorzitter antwoordtdat eerst getracht is de
benzine te bergen in het café van Goudmaar dat door
tusschenkomst van den commissaris van politie en den
directeur der gemeentewerken de voorraad is opgeslagen
in de gemeentelijke benzinebewaarplaats.
VI. De heer Jansma vraagt en verkrijgt het woord tot het
bespreken van eene zaak vreemd aan de orde van den dag.
Spr. wenscht de gascom missie deze vraag te doenwordt
de prijs van de cokes nu ook verlaagd, in verband met
de verlaging der kolenprijzen, vóór den winter
De heer Hijlkema zegtdat als de heer Jansma het
voorstel van burgemeester en wethoudersopgenomen in
bijlage 14 tot 's Raads handelingen nauwkeurig had gelezen,
hij zou hebben gezien, dat ook de verlaging van den cokes-
prijs de bedoeling is.
De voorzitter sluit hierop de vergadering.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. MIEDKMA Co. Leeuwarden.