112 Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 10 September 1901. IV. Wordt overgegaan tot behandeling der op den oproepingsbrief vermelde punten 1. Benoeming van eene onderwijzeres aan gemeeente- school no. 9. Door burgemeester en wethouders worden voorgedragen mej. A. Ooiman te Leeuwarden, mej. J. E. van Harte te Dronrijp en mej. S. van der Net te Leeuwarden, De uitslag der gehouden stemming is, dat op Mej. Ooiman 15 stemmen worden uitgebracht en op Mej. van Harte 3 stemmen, zoodat eerstgenoemde benoemd is. 2. Benoeming van een lid der Commissie tut wering van schoolverzuim ter voorziening in de vacature ontstaan door de ontslagname van den heer J. L. Hooftman. Door burgemeester en wethouders worden aanbevolen uit de meerderjarige onderwijzers, die aan eene openbare lagere school in de gemeente werkzaam zijn (art. 22, 2e lid sub 2 der Leerplichtwet) I. Visser, hoofd van ge meenteschool no. 10 en W. G. Hoeneveld, hoofd van gemeenteschool no. 8. Eerstgenoemde verzoekt niet in aanmerking te komen. De heer Hoeneveld wordt daarop met 16 stemmen benoemd, op den heer Visser worden 2 stemmen uitge bracht. 3. Benoeming van een lid der reclame-commissie in de vacature ontstaan door het aftreden als raadslid van den heer Dijkstra. De heer Beucker Andreae heeft de vergadering verlaten. Met 11 stemmen wordt de heer Menalda als zoodanig benoemdop de heeren Wolff, Beucker Andreae, Konter en Feitz worden resp. 2, 1, 1 en 1 stemmen uitgebracht en één stem in blanco. 4. Benoeming van een ambtenaar van den Burger lijken Stand ter vervulling der vacatureontstaan door ■de aftreding als raadslid van den heer Dijkstra en door de niet-aanneming zijner benoeming door den heer Menalda. De heer Wolff wordt met 10 stemmen benoemd verder worden op de heeren Hijlkema 3, Beucker Andreae 2, Haverschmidt 1 en Beekhuis 1 stem uitgebracht. Den heer Wolff doet het leed de vergadering te moeten teleurstellenmaar hij heeft bezwaar de benoeming aan te nemen. Bij nieuwe stemming wordt daarop benuemd de heer Hijlkema met 13 stemmen; op den heer Beucker Andreae worden 4 stemmen uitgebracht. De heer Hijlkema zegt, dat het hem spijt, dat zijne medeleden hunne stem op hem hebben uitgebracht voor de betrekking van ambtenaar van den burgerlijken stand daar de waarneming der betrekking hem slecht past, maar, omdat hij vreest, dat nieuwe benoemingen zullen leiden tot nieuwe bedankingen, zal hij het weinig geambieerde ambt aannemen. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vast stelling eener verordening tot het heffen van havengelden en eener verordening op de invordering daarvan. Bijlage no. 25.) Algemeene beraadslagingen worden niet gevoerd. De artikelen 1 en 2 worden zonder discussie of hoofde lijke stemming aangenomen. Artikel 3. De heer Wilhelmij zou gaarne eenige inlichting hebben, waarom de woorden „niet ouder dan 5 jaar" achter de eerste zinsnede van alinea 2 van het oude artikel 3 „in dien de belastingschuldige in het bezit is van een wet tigen, volgens het aangehaalde Koninklijk besluit afge geven meetbrief," niet in de ontwerp-verordening zijn overgenomen. De Voorzitter antwoordt den heer Wilhelmij, dat die termijn van 5 jaar niet meer in het Koninklijk besluit is bepaald; volgens de nieuwe regeling blijft een eenmaal afgegeven meetbrief van kracht, zoolang geen verandering in het vaartuig plaats heeft. Sp. stelt eene redactie-wijziging voor van alinea 1 van dat artikel door te lezen „wordende" in plaats van „zoodat" en „wordt". De heer Duparc vindt, dat de redactie door de voor gestelde wijziging niet mooier zou worden, eerder zou hij vrede kunnen hebben met eene redactie in dezen zin, dat van „elke" af een nieuwe zinsnede wordt gevormd, met weglating van „zoodat": elke 1000 K.G. laadver mogen wordt derhalve gelijk gesteld met één ton inhoud. De Voorzitter neemt dit amendement namens burge meester en wethouders over. De heer Duparc vraagt nader, of de geheele zinsnede eigenlijk niet zou kunnen vervallen, zij is immers eene verklaring. De Voorzitter zegt, dat bij de nieuwe regeling het laadvermogen wordt aangeduid, maar ook de tonnen-inhoud en daarom is eene gelijkstelling van beide maten in de verordening wenschelijk. Het zou echter overweging verdienen, om „derhalve" uit de zinsnede weg te laten. Nadat de heer Duparc zich daarmede vereenigd had, wordt art. 3 met deze wijzigingzonder hoofdelijke stemming aangenomen. Alinea 1 luidt dus„Door inhoud wordt verstaan het laadvermogen der vaartuigen volgens Koninklijk Besluit van den 20 Juli 1899 (Staatsblad no. 64); elke 1000 Kilogram laadvermogen wordt gelijk gesteld met één ton inhoud". De artikelen 4 7 worden zonder discussie of hoofde lijke stemming aangenomen. Artikel 8. De heer Melchers zou bij de vrijstellingen in dat ar tikel opgenoemd nog een zevende willen voegen van dezen inhoud „7e. voor vaartuigen, voor het vervoer van vrachtgoede ren dienende, vanwaar uit op dat oogenblik geen klein handel gedreven wordtdiena afloop van den eersten vierweekschen termijn, waarvoor betaald is, door gesloten water genoodzaakt zijn te blijven liggen." Zijne bedoeling daarbij is schippers, die door force ma jeure gedwongen zijn alhier met hunne schepen te blijven liggen, niet nogmaals belasting te laten betalen. Spr. heeft bij de redactie van dit amendement zooveel mogelijk gevallen trachten te voorzien: hij wil alleen de schepen, die vrachtgoederen vervoeren, vrijstellen, niet de woonschepen, anders zouden zich practische bezwaren voor doen evenmin wordt de kleinhandel begunstigd, daar de schippers, die dezen handel uitoefenen, bijv. turfschippers, met vrijen wil hier blijven liggenten slotte wordt de vrijstelling pas verleend na afloop van het eerste tijd vak van vier weken, omdat de eerste termijn wel kan be taald worden en alleen de volgende termijnen te zwaar zou den drukken. Het amendement, ondersteund wordende, komt in be handeling. De heer Hijlkema is van oordeel, dat het amendement geen ondersteuning verdient: het gevolg van de aanneming daarvan zoude kunnen zijn, dat kleine scheepjes hier lig Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 10 September 1901. 113 plaats gedurende den winter zullen nemen. Bovendien, waar is de grens tusschen schepen, die vrachtgoederen vervoeren en andere schepen? in de praktijk zal dit aan leiding tot moeilijkheden geven. Gegronde reden om vrijstelling te verleenen bestaat er ook niet, daar er alleen sprake zal zijn van kleine scheepjes, dus met weinig laadruimte die weinig zouden moeten betalen. De heer Baart de la Faille heeft het amendement van den heer Melchers ondersteund, omdat deze den nadruk legde op de force majeure, die schippers kan noodzaken hier te blijven; ze zijn gekomen om hunne vracht af te zetten; ze hebben het havengeld voor vier weken betaald: maar ze worden door de inmiddels ingevallen vorst belet weer nieuwe vracht te gaan halen, en zijn alzoo tot werkeloosheid gedoemd. Dat nadeel mag niet worden vergroot door een voortgezette heffing van havengeld. De heer Melchers dankt den heer Baart de la Faille voor den van hem ontvangen steun en doet opmerken, dat tegen de door dezen geachten spreker zoo toegejuichte gedachte van het amendement geene bezwaren zijn inge bracht, ook door den heer Hijlkema niet. Intusschen volgt de heer Hijlkema eene verkeerde methode. Hij wil de goede gedachte opofferen aan de practische bezwaren, terwijl spr. hem zou willen vragen of hij, als wethouder, zijne hulp zou willen verleenen om dat practisch bezwaar uit den weg te ruimen. Maar is werkelijk dat bezwaar zoo groot? woonschepen zijn, door de redactie van het amendement, reeds uitgesloten en de bedoeling is slechts die schepen vrij te stellen, die door overmacht gedwongen zijn te blijven liggen, wat niet dan billijk is. Spr. heeft uit goede bron vernomen, dat het innen der belasting in den winter groote bezwaren met zich brengt maar daarop behoeft hier niet gelet te worden. Als men werkelijk de gedachte toejuicht, dan vraagt spr. hem te helpen eventueele practische bezwaren uit den weg te ruimen, maar hij herhaalt, dat de bedenkingen van den heer Hijlkema z.i. niet zoo zwaar wegen. De heer van Ketwich Verschuur is het in den grond der zaak eens met de heeren Melchers en Baart de la Faille, maar weet niet, of de gevolgen van een aanneming van het amendement door ieder geheel kunnen worden over zien, daarvoor komt het te plotseling uit de lucht vallen uit dien hoofde zou spr. willen voorstellen de behandeling aan te houden tot de volgende vergadering, op dit oogen blik is men misschien niet volkomen in staat de zaak juist te beoordeelende uitdrukking „op dat oogenblik" bijv. is zeer vaag: wat moet daaronder verstaan worden Dergelijke quaestieuze punten nopen spr. uitstel te ver zoeken tenzij hij nadere toelichting van den voorsteller verkrijgt. De Voorzitter acht uitstel der behandeling een groot bezwaar: de ontwerp-verordening is immers, na den 3e September aangebracht te zijn, nu reeds op de agenda geplaatst, omdat spoed raadzaam was, daar de tijd voor het verkrijgen der Koninklijke goedkeuring vóór 1 Januari niet groot isbovendien dienen burgemeester en wet houders vóór dien tijd tot verpachting van de opbrengst van het havengeld over te gaan. Wat nu het amendement van den heer Melchers zelf betreft, spr. gelooft, dat de msnschen, die de voorsteller wil helpen, niet gebaat zullen worden immers wat is kleinhandel er zijn tal van turfschippers, die in den herfst met een lading turf hier komen. Zij venten die uit of verkoopen bij kleine hoeveelheden uit het schip en drijven dus kleinhandel, dan z.g.n. kermisschepen van Leeuwarder ingezetenen, overigens betrekkelijk weinigen, die onder de bepaling vallen en daaronder zullen vele schippers zijn, die misschien hoogstens twee a driemaal het haven geld zonder veel bezwaar kunnen betalen, en daarom vindt spr. het ook beter het artikel te laten, zooals het is voorgesteld. Bovendien gelooft spr., dat de pachter van het haven geld nog wel eens moeilijkheden zal ondervinden bij de invordering, als dit arme schippers betreft en zóó werke lijk onvermogenden toch feitelijk worden vrijgesteld wel erkent hij, dat dit bezwaar in het algemeen niet mag gelden om een amendement of voorstel af te stemmen, maar deze omstandigheid kan toch in aanmerking worden genomen. Den heer Melchers spijt het, dat hij, om reden hij juist als raadslid is geinstalleerd, geen gelegenheid had zijn amendement bijtijds onder de aandacht zijner medeleden te brengen. Spr. heeft eerbied voor de bezwaren van den Voorzit ter, maar als de pachter nu vooruit weet, dat hij op moei lijkheden zal kunnen stuiten, dan zal hij zijne maatregelen kunnen nemen. Het doet spr. leed, dat hij in dezen voor eene tweeër lei moeilijkheid staatgaarne had hij gezien, dat de zaak goed en kalm werd overwogendaartegenover staat ech ter de haast, waarmede het voorstel moet aangenomen worden, om nog bijtijds bekrachtigd te kunnen worden. In stemming gebracht wordt het amendement van den heer Melchers verworpen met 11—6 stemmen; vóór stem den de heeren: Duparc, Jansen, Oosterhoff, Baart de la Faille, Van Ketwich Verschuur en de voorsteller; tegen de heeren: Tigler Wijbrandi, Konter, Wilhelmij, Bekhuis, Troelstra, Beekhuis, Menalda, Wolff, Haverschmidt, Feitz en Hijlkema. Art. 8 wordt daarop zonder hoofdolijke stemming goed gekeurd. Art. 9 en 10 worden zonder discussie of hoof delijke stemming aangenomenevenzoo wordt de consi derans der verordening goedgekeurd, gelijk de verordening in haar geheel. Vervolgens is aan de orde de ontwerp-verordening op de invordering van het havengeld. Algemeene beraadslagingen worden niet gevoerdde artikelen worden zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen gelijk de verordening in haar geheel. 6. Voorstel van het lid Mr. A. Menaldaom wijziging te brengen in den dienst der stadsreiniging. Het voorstel is van den volgenden inhoud Reeds geruimen tijd heeft ondergeteekende zich afge vraagd of eene verplaatsing van het zoogenaamd asch- land mogelijk zou zijn, zoodat dit niet langer het wonen in een deel dezer en der aangrenzende gemeente Leeu- warderadeel onaangenaam en misschien tevens ongezond maakt. Hij meent, dat, nu burgemeester en wethouders eene vrij ingrijpende verandering voorstellen in de wijze, waarop met de ier zal worden gehandeld, het cogenblik is ge komen althans eene poging te doen om die bron van last en ergernis voor velen te verplaatsen. Waar burgemeester en wethouders beoogen de ier voortaan met aan de gemeente in eigendom behoorende schepen te vervoeren naar de plaatsen, waar deze gebruikt zal worden, meent ondergeteekende, dat het wenschelijk zoude zijn alle vuilnis en faecale stoffen, terstond nadat deze, zooals nu geschiedt, zijn opgehaald, te brengen naar de schepen, die de gemeente zich, ook volgens zijn plan, zoude moeten aanschaffen, en de ligplaats daarvan te be palen bijv. bij de aan de gemeente in eigendom behoo rende boerenplaats Wijlaarderburen. Dit vervoer zou kun nen geschieden te water langs het Nieuwe Kanaal, zoo noodig met behulp van trekkracht (één of meer paarden). Bij die boerenplaats zoude gelegenheid moeten zijn om de geledigde tonnen te reinigen, bijv. in het water van eene zich daar bevindende sloot, die zou moeten worden afgedamd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1901 | | pagina 2