146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 12 November 1901. mag ook worden afgeleid, uit hetgeen de heer Van Ketwich Verschuur in 1897 heeft gesproken; diens rede droeg toen veel bij tot aanneming der voordracht zonder veel discussie; lettende op de slotwoorden van dien ge- achten spreker: „Hij is er van overtuigd, dat alsdan (bij „aanneming van het voorstel) de verordening op de jaar wedden zal gevenwat niet langer mag uitblijvenén „wel eene behoorlijke en billijkegeenszins overdreven „bezoldiging der onderwijzers en zulks niet enkel in het „belang van dezenmaar evenzeer in dat van degelijk „en opgewekt onderwijs aan de Leeuwarder jeugd"had men dan ook mogen verwachten, dat op eene herziening der bestaande verordening in de eerste jaren niet zou worden aangedrongen. Sedert is de wijzigingswet op het L. O. gekomen en deze alleen noopt tot eene herziening, waaraan overigens, naar burgemeester en wethouders meendengeen behoefte bestond en nu dit college veel verder ging dan noodig was om de verordening in over eenstemming te brengen met de wet, hadden zij zeker niet gedacht, dat de tevredenheid in de onderwijzerskrin gen nog zooveel te wenschen overliet. Spr. moet het her halen het College van dagelijksch bestuur heeft gemeend de uiterste grens met dit voorstel te hebben bereikt, die de finaneiëele toestand der gemeente op dit oogenblik toelaat. De heer Melchers is het niet eens met de voorstelling van den Voorzitter in zake de positie van hoofden van scholen en onderwijzers van bijstand in steden en ten plattelande; het is volkomen waar, dat de eersten in eene andere gewichtiger verhouding zijn geplaatst in de steden, maar dit geldt, naar spr. meent, evenzoo voor de laatsten; de verhoudingen tusschen beide categoriën blijven daarom dezelfde, al is ieders positie gewijzigd. De Voorzitter behoeft ter weerlegging van het zooeven door den heer Melchers gesprokene slechts te verwijzen naar hetgeen in de 2e Kamer gezegd is door den heer den Hertog, wien zeker door niemand zal worden verweten, dat hij de belangen der klasse-onderwijzers bij die der hoofden achterstelt, n.l.„de verhooging wordt ook gemo tiveerd door de beteekenis van de betrekking van hoofd „der school. Immers, iemand, die met de leiding der ge- „heele school belast is, heeft stellig meer zorg dan zij, die „eenvoudig de leiding hebben van eene klasse." Geldt dit voor de hoofden in het algemeen, ongetwijfeld mag hierop meer nadruk worden gelegd, als men het oog richt op onze plaatselijke toestanden, waar, naar verhou ding, van het hoofd zooveel meer en van den klasse onderwijzer eerder iets minder wordt gevergd, dan van hun collega's ten platten lande. De heer Troelstra wenscht in herinnering te brengen, dat in 1896 vóór de herziening der verordening de kosten van het L. O. bedroegen 77000, terwijl nu op de be grooting voor 1902 is uitgetrokken 83144 of 2/3 ge deelte van den hoofdelijken omslag meer dan 2 °/0 van het belastbaar inkomen. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Aan de orde wordt gesteld art. 1. Daarop is door den heer Melchers ingediend dit amen dement: art. 1 te lezen als volgt: „De jaarwedden van hoofden van scholen bedragen, bij „een diensttijd als zoodanig zoowel aan openbare als aan „bijzondere scholen, hetzij binnen of buiten de gemeente doorgebracht Van minder dan vier jarenf 1100 Van vier en meermaar minder dan acht jaren 1200 vVan acht s twaalf 1300 „Kan twaalf en meer jaren1400 alinea 3 enz. enz. alinea 4 enz. enz. Dit amendement ondersteund wordende, komt in be handeling. De heer Melchers meent voor de toelichting van dit amendement te kunnen verwijzen naar hetgeen hij bij de algemeene beschouwingen heeft in het midden gebracht. Om nu het stelsel en de verhouding door de wet aan gegeven, te kunnen behouden, heeft hij de tractementen der hoofden moeten verlagen, wilde hij niet vee! hoogere finaneiëele lasten opleggen dit zoude het geval zijn geweest, als voor de berekening der onderwijzersjaarwedden was uitgegaan van die der hoofden. Hieruit moge dan tevens blijken, dat de financieele ge volgen door spr. niet uit het oog zijn verloren. De heer Haverschrnidt gaf straks reeds zijne verwonde ring te kennen over den aanval van den heer Melchers op het tractement der hoofden en wees daarbij op de hou ding der hoofden bij de regeling van 1897. Spreker kan den heer Melchers wel meedeelen, dat, toen hun verzoek in de schoolcommissie behandeld werd, men algemeen van meening was, dat ze te geringe eischen stelden, en op burgemeester en wethouders maakte hun verzoek geheel denzelfden indruk. Er bestond echter geen reden meer te geven dan gevraagd werd, hoewel er bij burgemeester en wethouders nog een oogenblik sprake van is geweest. Een enkele blik op het lijstje van de salarissen der hoofden in 17 meest kleinere gemeenten geeft duidelijk te kennen, dat onze gemeente in dat opzicht verre ten achter is en het ook na deze kleine verhooging in de meeste gevallen zal blijven. Spreker blijft het amendement-Melchers beslist ontraden. De heer Van Ketwich Verschuur wenscht eene tast bare onbillijkheid uit het ontwerp weg te nemen, n.l. alinea 3, van artikel 1daar wordt voorgesteld aan het hoofd eener school 200.— minder toe te kennen alleen omdat zij eene vrouw is; spr. vindt dit onjuist en onbillijk. Immers de eischen van bekwaamheid en de werkzaamheden zijn geheel dezelfde voor hot hoofd, on verschillig van welk geslacht deze is; verschil in salari- eering van beide sexen kan in deze alleen bestaan, in dien het onderwijs minder omvattend is of de taak min der zwaar, alsook in 't algemeen, waar handenarbeid wordt uitgeoefend; daar erlangt de grootere lichaams kracht en dus meerdere productiviteit van den man betere bezoldiging, maar hier, waar sprake is van een gelijken intellectuëelen werkkring, is geen verschil geoorloofd. Tot nu toe en ook in dit ontwerp, bestaat alhier in dit opzicht gelijkheid tusschen de beide geslachtenmen zie slechts art. 13, dat bepaalt, dat onder „onderwijzers" ook „onderwijzeressen" worden verstaanhet Rijk geeft ook éénzelfde salaris aan de beambten der posterijen en telegraphie, onverschillig van welk geslacht zij zijn. Waar om zou nu hier een ongemotiveerd verschil worden gemaakt? Op deze gronden stelt spr. voor de 3e alinea te doen vervallen. Dit amendement ondersteund wordende komt in be handeling. De Voorzitter meent zich, na het afdoend betoog van den heer Haverschrnidt, ontslagen te kunnen rekenen van principiëele bestrijding van het amendement-Melchers. Alleen zou hij nog een practisch bezwaar willen opperen in het begin der vergadering is tot hootd eener school benoemd een 39 jarig klasse-onderwijzer met twintig dienstjaren: deze krijgt dus zijn maximum of 1500 eerst na 12 jaar, voorzeker komt dat salaris dan niet te vroeg op 51 jarigen leeftijd; bovendien zou, bij het stelsel van den heer Melchers, de benoemde als onderwijzer van bijstand met 1 Januari eene jaarwedde hebben gehad van 1200 en zou hij als hoofd eener school de eerstvolgende vier jaren slechts 1100 krijgen; dergelijke consequen ties alléén reeds maken het amendement onaannemelijk. Wat het amendement van den heer van Ketwich Ver schuur betreft, spr. voor zich gevoelt veel voor de opvat- Verslag van de handelingen van den gemeenteiaad van Leeuwarden, van Dinsdag 12 November 1901. 147 ting om een mannelijk en een vrouwelijk hoofd onder gelijke omstandigheden gelijk te salarieerenmaar die geachte spreker heeft voorbij geziendat in het ontwerp reeds een stap wordt gedaan tot die gelijkstelling; het verschil is daar bepaald op 200, terwijl de vigeerende verordening een verschil van 400 aangeeft. Bovendien zijn de omstandigheden niet gelijkeene onderwijzeresdie wenscht te huwen moet ingevolge ver ordening (gem blad no. 15 van 1894) daarvan kennis geven aan den Raadwelke mededeeling geldt als aan vrage om ontslag: in de practijk zal men dus zien, dat alleen ongehuwde onderwijzeressen hoofden van scholen zijn en, in dat licht beschouwd, moet men eene bezoldi ging als is voorgesteld voldoende achten; het is immers duidelijk, dat mannelijke onderwijzers, gehuwd zijnde, veel grootere behoeften hebben. Spr. kan op genoemde gronden niet inziendat het verwijt van onbillijkheid, door den heer Van Ketwich Ver schuur geuit, gegrond is. De heer van Ketwich Verschuur is nog niet overtuigd van de billijkheid van het ontwerpimmers men leze slechts de vijfde alinea van art. 7 der verordening van 1894 no. 15, volgende op die, welke door den Voorzitter is aangehaald daaruit blijkt, dat die onderwijzeres, een huwelijk wenschende te sluiten, in hare betrekking kan bevestigd worden in dat geval heeft zij een even ruim salaris als de onderwijzer noodig. Maar geheel buiten deze omstandigheden om houdt spr. zijne bewering staaude, dat het voorgestelde systeem niet billijk iswaar de kosten van opleiding, de eischen en werkzaamheden dezelfde zijn, ontbreekt de grond voorliet maken van onderscheid in het toekennen van belooning voor door mannen en vrouwen bewezen diensten. De heer Melchers gelooft, dat de Voorzitter zich vergiste, als hij zeide, dat het geval zich kon voordoen, dat de hoofden minder salaris kregen dan de onderwijzers van bijstand immers moet men niet uit het oog verliezen, dat, volgens art. 2, de hoofden eene vergoeding voor huis huur krijgen ad 350 deze zou men nu wel kunnen stellen tegenover f 150 of minstens 50 tegemoetkoming in de huishuur der andere onderwijzers, maar feitelijk gelden die bedragen toch mee als tractementen, daar ook de pensioensgrondslag met inachtneming van die bedragen wordt vastgesteld. Het is waar. dat voortdurend groot verschil wordt ge vonden in de salarieering van beide soort onderwijzers. Indien spreker hier echter ging vertolken, wat hij in de vakpers der onderwijzers vaak opgemerkt en van klasse onderwijzers vernomen heeft, dan zou zeer zeker een ander licht opgaan over de waarde van den arbeid der school hoofden voor spreker althans is er geen aanleiding om de verschillen in salaris zoo groot te maken. De Voorzitter moet zich tegen deze opvatting verzetten het hoofd heeft altijd volgens de wet recht op vrije woning of op vergoeding wegens het gemis daarvan de onder wijzers van bijstand slechts aanspraak op eene tegemoet koming in de huishuur, als hij getrouwd en 28 jaar oud is. Men mag dus do vergelijking van den heer Melchers niet maken en althans niet zeggen, dat de mindere jaar wedden der hoofden door de vergoeding voor huishuur zouden worden opgewogen. Het amendement-Melchers wordt daarop verworpen met 18—2 stemmen, die der heeren Melchers en Middelkoop. Het amendement-van Ketwich Verschuur tot roieering van alinea 3 wordt aangenomen met 13 7 stemmen, die der heeren: Bekhuis, Haverschrnidt, Feitz, Beucker Andreae, Troelstra, Beekhuis en Hijlkema. Art. 1aldus gewijzigd, wordt zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Art. 2 wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 3. De heer Melchers heeft een amendement voorgesteld, om alinea 1 van dit artikel te doen luiden als volgt De jaarwedden van onderwijzers, die de hoofden van scholen bijstaan, bedragen a. Indien zij de hoofdacte niet bezitten, bij een dienst tijd van minder dan twee jaren600 van twee en meer, doch minder dan vijf jaren 700 van vijf tien 800 van tien s vijftien 900 van vijftien en meer jaren1000 b. Indien zij de hoofdacte bezitten bij een dienst tijd van minder dan vijf jaren900 van vijf en meer, doch minder dan tien jaren 1000 van tien vijftien 1100 van vijftien en meer jaren1200 De heer Melchers heeft door dit amendement een twee ledig doel willen bereiken, n.l. niet alleen hoogere jaar wedden maar ook eene snellere opklimming eene, als door burgemeester en wethouders voorgesteld van 50, na telkens 5 jaar, vindt spr. te weinig. 600 voor aanvangstractement is juist voldoende, als men nagaat, dat dit tractement al onder de oude wet bestond in Arnhem, Weesp enz. Allicht is de onderwij zer eenige jaren later gehuwd en zijn de behoeften na tuurlijk ook grooter, waarom reeds na 2 jaren eene op klimming moet gewaarborgd wezen en ook een flink maximum in niet al te langen tijd te bereiken. De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders gaarne een behoorlijk salaris aan de onderwijzers gunnen en daarom ook daarvoor gesteld hebben bedragen van 100 meer dan het wettelijk minimum, maar men moet roeien met de riemen, die men heeft en daarom moeten zij zich uit finantieele overwegingen tegen het amendement verzetten. Om het aangenomen beginsel zuiver toe te passen, zijn, evenals in de wet, de opklimmingen ook vijfjaarlijks voor gesteld het is voorts niet wenschelijk om het maximum al na 15 jaren dus op 33-jarigen leeftijd bereikt te hebben. Spr. sluit zich in dit opzicht geheel aan bij het betoog, door den Minister van Binnenlandsche Zaken tegenover een dergelijk amendement gehouden, waarvan hij enkele zinsneden citeert (Hand. II blz. 1640.) De heer Melchers kwam tot zijn amendement ook door vergelijking van de bestaande met de ontwerp-verordening dan blijkt, dat de onderwijzers met 2 5 jarigen dienst niet vooruit gaan, evenmin die met 10 15 of met 17 20 jarigen dienstalleen zij met 20 jarigen dienst hebben baat bij de nieuwe bepalingen. De heer Duparc zou den heer Melchers willen vragen, waarom de onderwijzers niet tevreden zouden kunnen zijn met vijfjaarlijksche verhoogingen. Men stelle hier eens tegenover tal van andere ambtenaren bij rijkprovincie en gemeente, vooral ook bij de rechterlijke macht, wier leden dikwijls veel langer dan vijf jaren op eenige pro motie moeten wachten. Spr. gelooft, dat thans behoorlijke verbeteringen zullen worden aangebracht, niet het minst ook voor hen, die bijakten hebben. De Voorzitter stelt nu aan de orde de stemming over het amendement-Melchers, volgens diens wensch gesplitst in twee onderdeelena en b. Beide onderdeelen worden verworpen met 182 stem men die van den heer Middelkoop en den voorsteller.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1901 | | pagina 4