150 Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 12 November 1901.
toelage te kunnen geven, van welk voordeel de leden van
den hond op hun tijd ook zouden genieten.
Opheffing moge zijn in het belang van de gemeentekas,
in het belang van de onderwijzers is het zeker niet.
Spreker vindt beter deze categorie te handhaven.
De heer van Ketwich Verschuur wenscht ook den rang
van eersten onderwijzer te behouden vroeger gaf die be
trekking niet veel buitengewoon werk, dit is echter ver
anderd sedert het begin van dit jaar. De werkzaamheden
uit de Leerplichtwet voortvloeiende zijn bij onze talrijk
bezochte scholen onmogelijk door het hoofd alleen af te
doen, daarom is aan den eersten onderwijzer opgedragen
het hoofd daarbij te helpen en voor dien bijstand en het
zoonoodig tijdelijk vervangen van den chef is lOOeene
niet te hooge belooning.
Wat de heer Melchers wenscht is herhaaldelijk reeds
gebeurd aan het plaatsvervangend hoofd heeft de Kaad,
indien die functie eenigen tijd duurde, steeds eene extra
toelage als zoodanig geschonken.
De Voorzitter sluit zich aan bij het door den heer van
Ketwich Verschuur gesprokene: in December 1900 zijn
de eerste onderwijzers, namens burgemeester en wethouders,
uitgenoodigd, de hoofden bij te staan in de administratieve
werkzaamheden uit de invoering der leerplichtwet voort
vloeiende en het voornemen bestaat, om bij de aanstaande
herziening der betrekkelijke verordening, dit voortdurend
aan de eerste onderwijzers op te dragen. Eene vergoeding
voor deze bemoeiingen is dus gewettigd.
Als de heer Melchers langer raadslid was geweest, had
hij ook zeker geen bezwaar gemaakt tegen de toelage van
f 150 voor de tweede en verdere taaiakte; immers uit
eene te geringe bezoldiging zijn bij de vervulling van
vacatures talrijke moeilijkheden voortgesproten trouwens
ook het schooltoezicht heeft, zooals uit de memorie van
toelichting blijktmeermalen op vermeerdering aange
drongen.
De heer van Ketwich Verschuur brengt den heer
Melchers ook nog onder het oog, dat het correctiewerk
voor bedoelde onderwijzers met taaiakten veel omvangrijker
is dan voor de gewone onderwijzers.
De heer Middelkoop vraagt, naar aanleiding van het
door den heer Ketwich Verschuur gesprokene, of het werk
uit de leerplichtwet voortvloeiende, door den len onder
wijzer wordt verricht binnen of buiten de schooluren.
De Voorzitter buiten de schooluren.
De heer Melchers moet aan den heer Haverschmidt,
naar aanleiding van zijne verbazing, dat de Bond van
onderwijzers opheffing vraagt van de toelage voor eersten
onderwijzer, doen opmerken, dat een vakvereeniging niet
gunsten voor enkelingen vraagt, maar behoorlijke salarieering
voor allen.
Het is nu uit de gegeven toelichting gebleken, dat die
toelage vroeger ongemotiveerd was en slechts door de
leerplichtwet reden van bestaan heeft gekregen. De reor
ganisatie door den voorzitter in het vooruitzicht gesteld
acht ook spr. wenscheiijk.
Als werkelijk niet meer sollicitanten komen voor het
taalonderwijs, moet spr. ook bukken voor deze hoogere
toelage van 50 meer voor de tweede en volgende taai
akte, maar spr. moet dan toch de vraag stellen waarom
neemt men het werk op zich als men weet, dat het
zwaarder is. Ook is die hoogere belooning niet consequent,
want bijv. bij het herhalingsonderwijs worden de overuren
niet extra betaald, maar slechts met 62'/2 cent, dat is
12!/'j cent minder dan de onderwijzer in zijn gewone
uren verdient, evenmin is dit het geval bij de gemeente
werklieden.
Spr. veroorlooft zich nota te nemen van het gebruikte
argument om overuren hooger te beloonen.
De Voorzitter meent te mogen concludeerendat de
heer Melchers zich dus aansluit bij het artikelzooals
het is ontworpen.
De heer Melchers: alleen bij de toelage aan den eer
sten onderwijzer, niet bij die voor meerdere taalacten.
Het eerste gedeelte van het amendement van den heer
Melchers wordt ingetrokkenhet tweede gedeelte wordt
verworpen met algemeene stemmen op één na, die van
den voorsteller.
De heer Baart de la Faille heeft inmiddels de verga
dering verlaten.
Art. 5. Wordt daarop zonder hoofdelijke stemming
onveranderd aangenomen.
Art. 6. Idem idem.
Art. 7. Idem, idem.
Art. 8. De heer Melchers stelt voor daaraan toe te
voegen: „voor elk lesuur, dat de onderwijzeressen boven
„de gewone 26 uren onderwijs gevenwordt eene ver
goeding betaald van 0.75."
De voorsteller wijst er opgelijk de schrijver van een
ingezonden stuk in de Leeuw. Crt., dat de onderwijzeres
sen nog enkele lessen geven boven het gewone getal van
26 uren; deze wenscht spr. ook te salarieeren.
Het amendement, ondersteund wordende, komt in be
handeling.
Den Voorzitter was „sub g" van het adres van den Bond
van Ned. Onderwijzers niet recht duidelijk en de toelich
ting van den heer Melchers heeft hem niet veel wijzer
gemaakt.
Er zijn geen onderwijzeressendie bij uitzondering en
kele uren méér les geven dan haar collega's; wel geven
alle onderwijzeressen volgens de goedgekeurde leerplannen
aan de scholen nos. 1 en 5 11 achtentwintig uren les,
de onderwijzers slechts 26; men kan dus met evenveel
recht beweren dat de laatsten twee uur minder les geven
dan het gewone getal van achtentwintig uren.
Die onderwijzeressen geven allen per week 20 uren les
in de vakken a i, 8 uren in vak k; nu beginnen de
speciale onderwijzeressen in de handwerken met een sala
ris van f 100 's jaars voor acht urendat is 25 cents
per lesuur. Dien maatstaf aanleggende, genieten dus de
gewone onderwijzeressen 100 voor 8 uren handwerk-
onderwijs hare jaarwedde minus 100, voor 20 uren
gewone vakkenof per lesuur nog meer dan de onder
wijzers.
Althans mag men aannemen, dat het handwerkonder-
wijs veel minder inspanning en voorbereiding vordert dan
dat in andere vakkenzoodat acht uren van het eerste
bezwaarlijk opwegen tegen zes uren van het laatste.
Door de onderwijzeressen voor de twee uur meer hoo
ger te bezoldigen dan haar mannelijke collega's, zou men
dus, waar gelijkheid bedoeld wordt, ongelijkheid scheppen.
Het amendement wordt verworpen met 15 tegen 4
stemmen, die der heeren van Ketwich Verschuur, van
Eijsinga, Melchers en Middelkoop.
Art. 8 wordt daarop ongewijzigd vastgesteld, evenals
artikel 9.
Art. 10.
De heer Melchers stelt voor in plaats van 125" te
te lezen 150."
De heer Melchers zegt, dat nu wordt voorgesteld een
belooning van 125 voor 200 lesuren, dus 62cent per
lesuur of 2y2 cent hooger dan de wet voorschrijfthij zou
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 12 November 1901. 151
hier ook het normale cijfer willen behouden: 75 cent per
unr of 150 per jaar.
Dit amendement ondersteund wordende, komt in be
handeling.
De Voorzitter wijst op het woord „aanvankelijk" in de
memorie van toelichting en herinnert aan de twijfelachtige
toekomst van het tegenwoordig herhalingsonderwijs, waarop
gewezen werd in Bijlage 22 bladz. 14, le kolom. Hij
gelooft daarom, dat het niet wenscheiijk is ingrijpende
veranderingen nu reeds aan te nemen.
Bovendien moet men niet vergeten, dat eerst met l
November 1902 de wet in werking treedt voor zooveel
betreft de regeling van de minimum-belooning voor her
halingsonderwijs een hooger bedrag dan thans behoeft
dus eigenlijk nog niet te worden gegeven.
De heer Melchers vindt het onbillijk, dat de onder
wijzers met het herhalingsonderwijs belast, de dupe zouden
worden van een overgangstoestand.
Tegen de berekening door hem gegeven is trouwens
geen bezwaar gerezen.
De Voorzitter blijft er bij, dat het niet gewenscht is
vooruit te loopen inzake het herhalingsonderwijs; intusschen
wenschen burgemeester en wethouders nu reeds te voldoen
aan de wettelijke bepalingen.
Met 17 tegen 2 stemmen wordt het amendement ver
worpen, die der heeren Melchers en Middelkoop.
Art. 10 wordt daarop ongewijzigd zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Art. 11.
De heer Konter gelooft, dat de bedragen in dit artikel
voorgesteld, wel voldoende zijn voor de gewone onder
wijzers zal dit echter ook het geval zijn met die, belast
met het geven van meer uitgebreid lager onderwijs
De Voorzitter deelt mede, dat de toepassiug van het
artikel tot dusver geen bezwaar heeft ontmoethij meent,
dat daarmede ten allen tijde in de behoefte aan tijdelijke
hulp kan worden voorzien.
De heer Wolff brengt in herinnering, dat art. 11 bij
de laatste herziening in 1899 aldus is vastgesteld op
voorstel van de heeren Van Ketwich Verschuur, Haver
schmidt en Kolft', tevens leden der commissie van toezicht
op het lager onderwijs, tegen het advies in van burge
meester en wethouders. Er is dus geen reden om nu
weer op die regeling terug te komen.
De Voorzitter sluit zich hierbij aan.
Art. 11 wordt ongewijzigd zonder hoofdelijke stemming,
aangenomen.
Art. 12. De heer van Ketwich Verschuur zou uit dit
artikel willen schrappen het woord „genoten"dat kan
men niet zeggen van zaken, die men nog niet heeft ont
vangen.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wet
houders dit amendement overnemen.
Art. 12 wordt aldus gewijzigd zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Art. 13 wordt ongewijzigd zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Art. 14.
De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders
zelf eene redactieverandering in alinea 3 wenschen
„Zij, wier gezamenlijke inkomsten krachtens vroegere
„regelingen het bedrag, dat hun volgens deze verordening
„zou toekomen, overschrijden, of later mochten overschrij
den, behouden hunne tegenwoordige aanspraken."
De oorspronkelijk voorgestelde redactie is namelijk niet
volledig, omdat er peisonen zijn, die, volgens de bestaande
verordening eerder in aanmerking komen voor verhooging,
dan volgens het ontwerp het geval is.
Art. 14 aldus gewijzigd, wordt zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Art. 15 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen
en daarop ook de considerans en de verordening in haar
geheel.
12. Rapport der Commissiebelast geweest met het
onderzoek van reclames in hooger beroep en van reclames
tegen aanslagen op het primitief kohier.
Wordt aangehouden tot eene volgende vergadering.
V. De heer Wilhelmij vraagt en verkrijgt het woord
voor een zaak, vreemd aan de orde van den dag.
De heer Wilhelmij zegt, dat het bekend is, dat het bij
Politie-Verordening is verboden „Over de Kelders" in beide
richtingen met rij of voertuigen te berijden.
Nu was jongstleden Vrijdag, in de Ciprianussteeg een
politieagent verdekt opgesteld, om bekeuringen te kunnen
doen.
Spr. vindt deze houding beneden de waardigheid der
politie, zij toch is geroepen om de burgerij rust te ver
zekeren, maar het hen niet lastig te maken het was zijns
inziens beter geweest, dat de agent bij de gestelde paal
op de Korfmakerspijp was geplaatst, om de bestuurders
der voertuigen te waarschuwen om zoodoende bekeuringen
te voorkomen indien spr. juist is ingelicht, moeten dien
dag zes processen-verbaal zijn opgemaakt.
De Voorzitter kan de beschuldiging van den heer Wil
helmij, dat er een neiging is om vele processen-verbaal te
doen opmakenpertinent tegensprekende paal aldaar
ter plaatse is verzet, om de voorbijgangers beter te kun
nen waarschuwentrouwens zonder .waarschuwing wordt
nooit proces-verbaal opgemaakt.
De heer Duparc kan tot bevestiging van het door den
Voorzitter gesprokene mededeelendat hij onlangs zelf
van een bij de Ciprianussteeg geplaatsen politieagent ver
nam „ik waarschuw eerst alvorens procesverbaal op te
maken." Diens houding was dus zoo correct mogelijk.
De heer Wilhelmij moet tot zijn spijt van zijn kant de
gegeven antwoorden pertinent tegenspreken.
De Voorzitter sluit de vergadering.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden.