164 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 26 November 1901.
politieke speech de politiek er bij heeft gehaald, maar spr.
wil niet beweren, dat hij zelf speciaal een vertegenwoor
diger van ééne klasse isdat hij zoo optreedt voor de be
langen van den werkman komt, omdat geen ander lid
zich die belangen zoo aantrekt als hij; zoo dit wel het
geval was, zou hij zich zeer verheugen.
De heer Duparc raadt verder het gebruik aan van
adressen in te zendenwelnu dat middel is reeds dikwijls
gebruikt en onlangs ook. Afgescheiden van de omtrent
dat laatste adres door burgemeester en wethouders te
nemen beslissing wilde spr. een voorstel doen niet om
den Raad eene uitgebreidere bevoegdheid te geven, maar
om burgemeester en wethouders in de gelegenheid te
stellen de loonen te verhoogen. Daarbij spreekt hij nu
slechts den wensch uit, dat burgemeester en wethouders
termen mogen vinden tenminste eenige weekloonen te
verhoogen.
De heer Duparc zegt, dat de heer van Messel hem
woorden in den mond heeft gelegd, die hij niet heeft ge
sproken. Spr. is waarlijk niet dwaas genoeg voor den
Raad te willen beweren, dat jonge leden zich maar bij den
ouden toestand moesten neerleggen.
Spr. herinnert zich het adres, waarvan de heer Melchers
sprak, niet. Hoe het echter ook zij, wordt diens amende
ment aangenomen, dan, spr. herhaalt het, wordt de bevoegd
heid van burgemeester en wethouders overgebracht op den
Raad.
De heer Lautenbach was niet van plan geweest, zich
in het debat te mengen. Reeds 2 jaren wees hij telkens
bij de behandeling der begrooting op de lage loonen der
cokeswerkers, daarna werden zij met 50 cent verhoogd.
Spr. gelooft ook, dat in deze van wantrouwen geen
sprake kan zijn ieder lid moet op zijn manier opmer
kingen of voorstellen kunnen doen.
Het amendement-Melchers wordt daarop verworpen met
17 3 stemmen, die der heeren Melchers, Middelkoop en
Lautenbach.
Volgnummers 134 139 worden ongewijzigd aangenomen.
Volg 140.
De heer Melchers heeft bij dezen post gelijke voorstel
len willen doen, als bij die voor de bezoldiging van het
personeel aan de gasfabriek, maar zal dit nu nalaten, daar
het na de straks genomen beslissing toch nutteloos zoude
wezen.
Volgnos. 140 154 worden ongewijzigd aangenomen.
Volgn. 155 wordt voor memorie uitgetrokken; het totaal
van hoofdstuk IV wordt nader uitgetrokken op ƒ7149.50; 156
ongewijzigd aangenomenno. 157: het geraamde bedrag wordt
verhoogd met f 223 en nader gesteld op f 1085. Aande toe
lichting wordt toegevoegd: verhooging van een gedeelte schut
ting, 223. Het totaal van hoofdstuk V wordt nader uit
getrokken op 8748.
Volqn. 166.
De heer Melchers heeft vernomen, dat het toezicht op
den invoer van vleesch en visch onvoldoende zoude wezen
zoo zoude uit Menaldumadeel, waar het toezicht slap is,
gedeelten van geslachte dieren worden ingevoerd, waarbij
de longen enz., afgescheiden waren van de gestempelde
vierendeelen daarom zou de bedorven toestand ook niet
gemakkelijk zijn te constateeren.
Van een 1400 tal geslachte beesten, door de Vereeniging
tot bestrijding der tuberculose geslacht, is 1°/0 tuber
culeus bevonden. Daar er nog ten minste 70 slagers bestaan,
die zich niet bij die vereeniging hebben aangesloten, be
staat er gevaar, meent spr., voor de volksgezondheid. Kan
de keurmeester in eene vrij groote stad wel overal zijn,
waar geslacht wordt Meenen burgemeester en wethou
ders, dat het toezicht voldoende is
De Voorzitter heeft nooit klachten vernomen over de
vleeschkeuringwekelijks komt een verslag in van de
gezamenlijke keurmeesters, daaraan wordt de noodige
aandacht geschonkenin den regel blijkt, dat niet veel
vleesch is afgekeurd.
Spr. weet nu niet, of men daaruit kan afleiden, dat er
gefraudeerd wordt bij den invoer.
Intusschen houdt de quaestie geen verband, meent spreker,
met het al of niet lid zijn der Slagersvereeniging tegen
tuberculose, en kan spr., bij gemis aan klachten, aaune-
men, dat de keuring alhier redelijkerwijs aan de eischen
beantwoordt.
De heer Baart de Faille wil niet ontkennen, dat de
heer Melchers den vinger op eene wonde plek heeft gelegd
inderdaad heeft die geachte spreker alle recht te twijfelen,
of de vleesch- en vischkeuring wel voldoende geschiedt.
Het eenige middel om zekerheid te hebben van eene
voldoende keuring is de oprichting van een abattoir,
waarop de Vereeniging voor volksgezondheid reeds eenige
jaren geleden gewezen heeft. Waar zoovele andere steden
Leeuwarden in deze reeds zijn voorgegaan, vindt spr. het
ernstig tijd worden, dat eindelijk stappen worden gedaan,
om tot de oprichting te komen.
De Voorzitter geeft de verzekering, dat voortdurend
de aandacht van burgemeester en wethouders op deze
zaak is gevestigd: het abattoir in Groningen is door hen
bezocht en spr. kan verzekeren, dat burgemeester en wet
houders de zaak zullen blijven behartigen.
De heer Baart de la Faille bedankt voor de gegeven
toezegging.
De heer Duparc hoopt, dat de abattoirquaestie zoo
spoedig mogelijk van de agenda van burgemeester en
wethouders zal kunnen worden a/gevoerd.
De volgnos. 166 174 worden ongewijzigd aangenomen.
Volgn 175.
De heer Lautenbach heeft tot zijn leedwezen de sectie
vergaderingen niet kunnen bijwonen, daarom neemt hij
thans de vrijheid te vragen, of er iets gedaan is in de
richting verleden jaar door hem in eene motie aangewe
zen betreffende de aanbesteding, van de kleeding der
politie.
De Voorzitter antwoordt den heer Lautenbach, dat de
ten vorigen jare tot burgemeester en wethouders gerichte
uitnoodiging is overgebracht bij den burgemeester, aan
wien, krachtens de verordening, het voorzien der agenten
van bovenkleeding is overgelaten.
Spr. begon met een onderzoek te doen instellen naar
de wijze, waarop elders met aanbesteding werd te werk
gegaan, doch heeft dit onderzoek gestaakt, toen hij kennis
kreeg van een door alle agenten ingediend verzoek om niet
in te gaan op de wenschen van den Raad in dit opzicht
des te gereeder heeft spr. aan dezen wensch gehoor ge
geven, omdat de politiedienaars de rechtstreeks belang
hebbenden zijn, die eigenlijk zelf hunne kleeding betalen
immers de daarvoor uitgetrokken 72 vormen mede hun
pensioensgrondslag.
De ervaring leert trouwens, dat praktisch aanbesteding
niet veel geeftbij de aanbesteding der kleeding voor de
schutterij, heeft sedert 1896 altijd slechts een en steeds
dezelfde persoon ingeschreven. Spr. zou dus willen vragen,
waarom de neringdoenden, voor wie de heer Lautenbach
opkomt, nimmer inschrijven voor de aanbesteding der
schutterijkleederen.
"Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 26 November 1901. 165
De heer Lautenbach zou gaarne gezien hebben, dat
ook andere neringdoenden uitgenoodigd waren om aan
biedingen te doen ter zake van de kleeding voor de politie.
Van ter zijde heeft spr. gehoord, dat de vrees bij de
politieagenten bestond, dat, als hunne kleeding goedkoo-
per werd, een bedrag van hnn pensioensgrondslag zou
worden afgetrokken; intusschen heeft spr. niet nader ge
ïnformeerd hiernaar, omdat zoo dikwijls gebleken is, dat
dergelijke praatjes onwaar blijken te zijn. Het verwon
dert spr., dat, om een brief van tevredenheid van de
politieagenten met den bestaanden toestand, het onder
zoek naar de aanbesteding werd gestaakt. Immers, waar
zooveel ten dienste der gemeente wordt aanbesteedzou
Spr. moeilijk kunnen aannemen, dat een briefje van te
vredenheid over den tegenwoordigen leverancier, zou ten
gevolge hebbendat hij zonder aanbesteding dat zou blijven.
Hier is dit intusschen wel degelijk het geval.
De Voorzitter heeft in het adres, waarvan hij zooeven
sprak, niets van een dergelijke vrees gelezen; trouwens
dat bedoeld gevaar kan ook niet bestaanwant hetgeen
van de 72 voor kleeding overschiet komt aan de agen
ten zelf.
De heer Lautenbach gelooft toch, dat de vrees bestond,
dat het pensioen zou worden verlaagd.
De Voorzitter acht die vrees onbestaanbaar, immers
bij de aanstelling wordt de pensioensgrondslag vastgesteld.
De heer Melchers deelt mede, dat verleden jaar alhier
een afdeeling is opgericht van den bond van politieagenten,
en dat die vereeniging, naar hem verteld werd, is te niet ge
gaan door de stille tegenwerking van een der inspecteurs.
In het openbaar drukt spr. den wensch uit, dat de be
trokken persoon niet meer tot zoo iets den moed moge
hebben.
De Voorzitter had uit het sectieverslag afgeleid, dat
sprake was van tegenwerking tegen het lid worden van
den algemeenen politiebond van een anderen bond, waar
van nu de heer Melchers melding maakt, was hem zelfs
het bestaan niet bekend. In elk geval moet spr. de beweerde
tegenwerking in ernstigen twijfel trekken, omdat het beslist
onwaar isdat de vele mutatiën in het politiecorps van
die tegenwerking het gevolg zouden zijn.
Spr. heeft een onderzoek naar die mutatiën ingesteld
sedert 1 Januari 1898 en daaruit blijkt, dat, twee tijdelijke
agenten buiten beschouwing gelatendie hun proefjaar
niet nebben uitgediend twee agenten om gezondheids
redenen en slechts één om onbekende redenen den dienst
hebben verlaten.
Alle overigen, met uitzondering van één, die niet-eervol
werd ontslagen, hebben met medewerking en op voorspraak
van hunne superieuren hetzij in of buiten de rijks- en
gemeentepolitie promotie gemaakt of door hen begeerde
betrekkingen gekregen.
De heer Melchers gelooft nog niet, dat uit de oorzaken
der mutaties als conclusie kan worden getrokken de on
juistheid van zijne beweringen, evenmin kan als argument
dienen het weggaan met instemming van de superieuren.
Spr. zou wel nader willen weten, hoe of de agenten
zich voelen onder het heerschende régime. Dat intusschen
hetgeen spr. is te weten gekomen niet aan den burge
meester is gezegd, is begrijpelijk.
De Voorzitter wil hierop nog alleen dit antwoorden,
dat hij de beweerde tegenwerking moet blijven ontkennen,
omdat hij niet kan aannemen, dat de werkelijk goede
elementen bij de politie, indien zij over tegenwerking ge
gronde klachten hebben, daarmede naar den heer Melchers
zouden gaan en niet bij hem als hoofd der politie zouden
komen.
De heer Melchers trekt uit het gezegde van den Voor
zitter de conclusie, dat de agenten zich rechtstreeks, buiten
hunne superieuren om, tot hem kunnen wenden.
Volgnos. 175 194 worden ongewijzigd aangenomen.
Volgn. 195.
De heer van Ketwich Verschuur heeft op dezen post
gevonden de verhooging der jaarwedde van den leeraar
in de gymnastiek IJpes met f 125 ingevolge raadsbesluit
van 27 Augustus j.l. Diens geheel tegenwoordig salaris
wordt in drie deelen gesplitst en gevonden bij het lager-,
middelbaar- en hooger onderwijs, daar hij aan verschillende
inrichtingen les geeft.
Spr. vreest echter, dat eene aanmerking van de reken
kamer niet zal uitblijven, nu die geheele som van 125
op den post gymnasiumis gebracht. Art. 15 van de
wet op het hooger onderwijs bepaalt, dat ministerieele
goedkeuring vereischt is op de vaststelling van het bedrag
der jaarwedden dier leeraren deze salarissen worden ge
regeld volgens de goedgekeurde verordening, gem.blad no.
8 van 1891, en voor den gymnastiekleeraar bedraagt ze
300. Zonder goedgekeurde wijziging dier verordening
kan dit bedrag niet verhoogd worden. In ieder geval is
het minder juist in de toelichting van den betrekkelijken
post te zeggen, dat de salarissen in de begrooting zijn
uitgetrokken met inachtneming van bedoelde verordening,
daarin toch is zij gesteld op 300 en nu is ze uitgetrok
ken ad 425.
Spr. oordeelt het dus wenschelijk de f 125 verhooging
te brengen op de posten voor lager onderwijs, daar men,
wat het gymnasium betreft, aan de bestaande verordening
gebonden is.
De Voorzitter erkent, dat de opmerkingen van den heer
van Ketwich Verschuur grootendeels juist zijn; ten on
rechte is het geheele bedrag der aan den heer IJpes toe
gekende verhooging onder het hoofd „gymnasium" gebracht.
Spr. herinnert, dat die verhooging door de commissie
van toezicht op het lager onderwijs destijds is voorgesteld, om
dat haars inziens het salaris van den heer IJpes niet in ver
houding stond tot dat van andere leeraren bij het middel
baar onderwijs; daarom is het hooger bedrag aanvankelijk
op dezen post uitgetrokken.
De president-curator heeft spr. echter gewezen op de
wenschelijkheid, om niet het gymnasium alléén met de
verhooging te belasten, omdat hij twijfelde, of dit zou wor
den goedgekeurd. Daarom hebben burgemeester en wet
houders een nader besluit genomen en het bedrag gesplitst
in f 50, f 50 en f 25 resp. onder te brengen bij de
onderdeelen der begrooting voor het gymnasium, lager
onderwijs en burgerdagschool.
De goedkeuring op de verhooging van de jaarwedden
aan het gymnasium wordt gewoonlijk eerst aan het einde
van het jaar aangevraagd.
Spr. stelt alsnog voor dit volgnummer met f 75 te
verminderen en de volgnummers 197 en 199 resp. met
25 en 50 te verhoogen.
De heer van Ketwich Verschuur is van oordeel, dat
wijziging der verordening vooraf had moeten gaan een
incidenteele wijziging, zooals de Voorzitter meent, dat
op 27 Augustus j.l. plaats heeft gehad en voordat men
weet, of die goedgekeurd kan worden door den minister
van binnenlandsche zaken, verdient afkeuring, al is voor
de gemeente de zaak van belang uit het oogpunt van
subsidie, ten bedrage van de helft van de verhooging.
Door curatoren is deze zaak besproken, doch men wenschte
een voorstel van burgemeester en wethouders af te wachten.
Spr. vindt geen termen om van gevoelen te veranderen.
De Voorzitter gevoelt voor het bezwaar van den heer
van Ketwich Verschuur niet veelbij verhooging van
salaris wordt aan het einde van het jaar de goedkeuring