170 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 10 December 1901. rood gearceerd tegen een som van 50. onder voor waarde, dat: 1. deze de kosten der koopacte en overdracht betale; 2. hij tot afscheiding van het gekochte stukje grond van het aan de gemeente verblijvend terrein een houten of ijzeren hekwerk plaatse en voortdurend onderhoude ten genoegen van burgemeester en wethouders; 3. op het terrein geen gebouwen of andere getimmer ten worden geplaatst, en verder op door burgemeester en wethouders nader vast te stellen voorwaarden. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder- handsche verhuring van een perceel weiland achter den Verschwatervijver aan II. A. Vosman. De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wet houders, naar aanleiding van eenige hun van ter zijde gemaakte opmerkingen, dit voorste! wenschen aan te houden, ten einde dit nader te overwegen. Aldus wordt besloten. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het geven van vergunning aan li Schmidt en A J. Feddema tot het leggen van kolken in gemeentegrond resp. in de Prins Hendrikstraat en aan de Emmakade N. Z. Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aange nomen. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot over name van de boomen. heesters enz. staande op het garde- niersland „het Hinneland" op Olde-Galileön en tot onder- handsclii' verhuring vun dat land aan J Nieuwenhuis. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt besloten I. de boomen, heesters, struiken en verdere beplan tingen staande op het Hinneland, gespecificeerd op de lijst van tauxatie d.d. 8 November 1901, opgemaakt door den opzichter der plantsoenen K. Bosma en den gardenier J. W. Nicolai, vóór of op den 5 Maart 1902 van den huur der van het land Jeile Nieuwenhuis in eigendom over te nemen tegen betaling eener som van 732.96. II. Met ingang van 5 Maart 1902 voor den tijd van 5 jaren, alzoo tot den 5 Maart 1907, onderhands, te ver huren aan Jelle Nieuwenhuis, gardenier alhier, het gar- deniersland „het Hinneland" genaamd, ten kadaster be kend gemeente Leeuwarden in Sectie F no. 902 ter grootte van 1 Hectare, en 49 are of ruim 4 pondemaat tegen een huurprijs van 182.50 per jaar, berekend naar ƒ45 per 363/4 are en zulks op voorwaarden in hoofdzaak over eenkomende met die, vermeld in het loopende huurcon tract d.d. 6 November 1896, echter gewijzigd wat art. 9 betreft en verder op nader door burgemeester en wet houders vast te stellen bepalingen. 8. Prae-advies op een adres der firma Swildens en Kuipers inzake de verbetering van den Harlinger trekweg. Bedoeld adres en prae-advies luiden als volgt Aan den Raad van de Gemeente Leeuwarden. Edel achtbare Heerea. Het, in de Raadsvergadering van den 27en Augustus 1901 behandelde naar aanleiding van het adres van H. Keij en anderen, waarin zij verzoeken om verbetering van den Harlinger trekweg door het aanleggen van een voet pad, geeft ondergeteekenden aanleiding zich tot uwe ver gadering te richten. In hun prae-advies deelen burgemeester en wethouders in die vergadering mede, dat zij, na nogmaals te hebben overwogen, moeten volharden in hunne meening, dat er geen termen zijn om van wege en op kosten der gemeente, die den Harlinger-trekweg, (de klemtoon wordt gelegd op trekweg) slechts als zoodanig heeft te onderhouden de gevraagde verandering aan te brengen en wordt op dien grond voorgesteld het verzoek om een voetpad te wijzen van de band. Door den Wethouder, den heer Beekhuis, is dit stand punt nader verdedigd. Hij zegt, dat bij verbetering van den Harlinger-trekweg, de hoofdsom der kosten of de rente van dien som, door belanghebbenden moet worden betaald, op grond, dat deze weg slechts jure privato aan de gemeente behoort. Ook de voorzitter verdedigt dit standpunt en meent dat het meerdere onderhoud dan het gewone, dat de ge meente aan den weg als trekweg moet doen, ten laste van belanghebbenden komt. Door het dageüjksch bestuur wordt dus beweerd: a. dat de gemeente bedoelden weg slechts jure privato bezit. b. dat de weg slechts is een trekweg en niets anders. De juistheid van het eerste argument ware te onder zoeken, doch tegen de onder b geuitte bewering achten wij ons verplicht op te komen. Misschien is volgens bestaande leggers bedoelde weg in zijn geheel genomen een privaat bezit, dus geen open- baie weg, doch in werkelijkheid is de Harlinger-trekweg, voor zoover deze in de gemeente Leeuwarden ligt, door niets van eiken anderen publieken weg te onderscheidon. Op kosten der gemeente wordt die weg verlicht. Brandkranen zijn er in aangebracht, waarop de gemeentelijke brandweer kan aansluiten, beide ons inziens bewijzen, dat dit ge deelte weg ook steeds van gemeentewege is beschouwd als een openbare weg. Wanneer het dagelijksch bestuur bekend geweest ware met de notarieele acte gedateerd 13 Juni 1872, gepasseerd voor den notaris Mr. Horatius Albarda, waarbij tusschen de gemeente Leeuwarden en den heer Klaas Tigler Wij- brandi, den toenmaligen eigenaar van den oliemolen »de Kat" in wiens rechten ondergeteekenden zijn getreden, eene nieuwe overeenkomst ten opzichte van het bewuste gedeelte van den Harlinger-trekweg werd gesloten, zeer zeker zouden burgemeester en wethouders nagelaten hebben de meening bij u te doen ingang vinden, dat bedoelde v/eg is een trekweg en niet anders. Voor een deel althans is die weg een rijweg en een voetpad. Om dit te bewijzen hebben wij uit bovenge noemde acte alleen aan te halen het onder artikel 2 ge noemde. De gemeente Leeuwarden bezwaart bij deze het voor melde gedeelte trekweg met het altijddurend rept van reed, pad en veeleiding, ten behoeve van de. voormelde perceelen gemeente Leeuwarden, sectie D nummers 269 en 270 terwijl daarenboven de gemeente Leeuwarden, als eigenares van voormeld gedeelte trekweg, daarop zal aanleggen en voortdurend onderhouden een kunstweg tot uitoefening van het bij deze verleende regt van reed, pad en veelei ding en tot zoodanig verbruik ten behoeve van de gemeente zelfof van anderen, als waarvoor het gemeentebestuur zal goedvinden dien weg nu of later beschikbaar te stellen." Op den 13 Juni 1872 werd dus aan een deel van genoemden trekweg het karakter als zoodanig ontnomen en werd dit deel van den trekweg tot een kunstweg ge maakt. Het onderhoud daarvan werd door de gemeente op zich genomen. Tot hun leedwezen moeten onderge teekenden constateeren, dat dit onderhoud vooral in de laatste jaren veel te wenschen overlaat. Zij gelooven niet, dat het eenigszins beantwoordt aan de verplichting, die de gemeente op zich heeft genomen. Klachten van hen, die er over rijden, klachten van hen, die den weg als voetpad moeten gebruiken, zijn even zoovele bewijzen, dat de toe stand veel te wenschen overlaat. De heer Jansen sprak dan ook in de raadsvergadering van 27 Augustus een waar woord, toen hij zeide, dat het bewuste gedeelte weg een pad is, zooals dat niet behoort te bestaan bij eene stad als Leeuwarden. Waar door ondergeteekenden en Verslag van de handelingen van. den gemeenteraad van. Leeuwarden,, van Dipsdag 10. December. 1901171, hunne voorgangers steeds nauwkeurig is nagekomen, het bij artikel 3 van bovenaangehaalde acte bepaalde omtrent de betaling van eene grondrente, zoo meenen zij niet on bescheiden te zijn, wanneer zij ook verwachten, dat de gemeente hare verplichting tot onderhoud van meerge- melden weg naar belmoren vervulle. Moge door onbekend heid bij burgemeester en wethouders met deze verplichting in de laatste jaren vooral het onderhoud zeer veel te wenschen hebben overgelaten, ondergeteekenden vertrou wen, dat thans na hunne ophelderingen burgemeester en wethouders het zich een eer zullen rekenen, de verplich tingen van de gemeente naar eisch te vervullen. Zij ver zoeken dan ook aan uwe vergadering, dafc zij burgemees ter en wethouders machtige, het betreffende gedeelte weg in den best mogelijken toestand te brengen en daarvoor gelden op de begrooting uittrekke. Hoogachtend, SWILDENS KUIPERS. Leeuwarden, 3 October 1901. Aan den Raad. Mijne Heeren In Uwe vergadering van 8 October j.l. werd ten fine van bericht en raad in onze handen gesteld bet hierbij teruggaande adres van de firma Swildens Kuipers alhier d.d. 3 October t. v. Voor de derde maal in. dit jaar richt zich daarbij ge noemde firma tot Uwe vergadering inzake, de verbetering en het onderhoud van den Harlingertrekweg, nadat lipt bij raadsbesluit van 26 Februari gedane voorstel door haar niet is aanvaard en zij evenmin gebruik gemaakt heeft van den bij raadsbesluit van 14 Mei nader toegpstanen termijn om alsnog op dit voorstel in te gaan. Voor het destijds verhandelde ve:wijzen wij naar's Raadp handelingen van dit jaar blz. 13, 14 en 67 zoomede naar onze betrekkelijke voorstellen van 2 Februari en 23 April dezes jaars. Ditmaal vindt adressante aanleiding in de gevoerde discussiën over het eerste adres van H. Keij en anderen, waarbij de aanleg van een verhard voetpad langs een gedeelte van den Harlingertrekweg werd gevraagd (Han-, delingen blz. 103 165), om de juistheid te betwisten van hetgeen toen van de zijde van burgemeester en wethouders werd aangevoerd, dat namelijk „het meerdere onderhond, dan het gewone, dat de gemeente aan den weg als trek weg moet doen, ten laste van belanghebbenden, moet komen." Adressante is van raeening, dat deze zipn.swij.ze van burgemeester en wethouders voortvloeit uit onbekendheid met de in 1872 tusschen de gemeente en den toeumaligen eigenaar van den oliemolen „de Kat" gesloten overeenkomst. Ten bewijze van het tegendeel leggen wij hiernevens bedoelde overeenkomst overzooals U trouwens bekend is, steunden mede daarop in hoofdzaak onze vroegere voorstellen nopens door de firma Swildens Kuipers inge diende adressen. Zelfs een vluchtig onderzoek der overeenkomst leert, dat op de gemeente geen andere verplichtingen rusten, dan die bij de artikelen 1 en 2 zijn overgenomen en ge vestigd en waarvoor krachtens artikel 3 de grondrente ad 10 per jaar verschuldigd i,sgeen andere verpl chtingen dus dan het onderhoud van het gedeelte trekweg tusschen de perceelen 269 en 270 en de Harlingervaartsbrug als kunstweg, uitsluitend ter uitoefening van het ten behoeve van genoemde perceelen gevestigde recht van reec., paden veeleiding. Het beschikbaarstellen van dat gedeelte kunstweg „tot „zoodanig verder gebruik ten behoeve van de gemeente „zelve of van anderen, als het gemeentebestuur zal goed vinden" is een recht, dat de. gemeente zich heeft, vqpr- behouden, geenszins, eeqe verplichting, die zij heeft aan vaard. De firma Swildens. Kuipers dwaalt der,halve, indien zij. meent, dat d(p verplichtingen der. gemeente.verder gaan dan noodig is, om haar de uitoefening van voormeld recht van erfdienstbaarheid mogelijk te maken, of, dat tenge volge der in 1872 gesloten overeenkomst het betrokken gedeelte trekweg zijn karakter als zoodanig heeft verloren en dat van voor alle verkeer bestemden kunstweg heeft gekregen. Daarentegen wettigt juist die overeenkomst volkomen het standpunt, dat de gegieente tot dusverre ten aanzien van. alle verzoeken tot verbetering, verharding of bestra ting van den Harlinger-trekweg heeft ingenomen. Het hiprbij teruggaande adres geeft ons college dan ook geen aanleiding om iets terug te negren van hetgeen in onze vroegere terzake uitgebrachte adviezen breedvoerig is uiteengezet Was het de firma Swildens Kuipers inderdaad ernst met haar verzoek „dat Uwe vergadering burgemeester en wethouders machtige, het betreffende gedeelte weg in den best mogelijken toestand te brengen", dan had zij moeten vragen om alsnog gebruik te mogen maken van Uwe voor haar alleszins gunstige aanbieding van 25 Februari dezes jaars. Op het verzoek, zooals het thans is gedaan, behoeft opzes inziens, na de door uwe vergadering dd. 26 Februari en 14 Mei dezes jaars genomen besluiten, geene beschik king te worden gegeven en wij- hebben derhalve de eer in overweging te geven, het adres van de firma Swildens Kuipers dd. 3 October jl. aan te nemen voor kennis geving. Den heer Middelkoop kwam het, na lezing van het adres der firma Swildens Kuipers en der acte van 1872, waarbij aan, deze vergunning is verleend tot het uitoefe nen van het recht van reed, pad en veeleiding, voor, dat de gemeente zonder twijfel den last van het onderhoud draagtdeze verbindt zich n.l. in art. 2 tot het aanleg gen en onderhouden van een kunstweg. De quaestie komt dus hierop neer, welke eiscben zijn aan zulk een „kunstweg" te stellener wordt gesproken van „reed, pad en veeleiding", welk eerste woord, naar spr. heeft vernomen (daar hij dat, vóórdat hij in deze provincie kwam, nooit had gehoord) schijnt te beteekenen „recht om met paard en wagen te. rijden"- hetgeen het burgerlijke wetboek in art. 733 aanduidt met „weg"; de gemeente, moet dan, zorgen voor het berijdbaar houden van den weg voor paard en wagen. Hoever gaat deze verplichting echter? het kan zijn, dat de gemeente naar haar meening voldoende in het onderhoud voorziet, maar dat dan adressante met zulke zware wagens laat rijden dat telkens herstellingen noodig zijn. Spr. gelooft, dat tegen een dergelijken gang van zaken kan gewaakt worden door in de politieverordening eene bepaling op te nemen, die het rijden met voertuigen boven een zeker gewicht verbiedt; dit denkbeeld wenseht hij al thans aan de Commissie voor het ontwerpen van straf verordeningen in overweging te geven. De Voorzitter kan den heer Middelkoop ipededeelen, dat een denkbeeld gelijksoortig aan het zijne, reetis, in be doelde Cornmissie terloops is ter sprake gebrachtnl. een verbod te rijden met wagens, welker wielen, niet een ze kere velgbreedte hebben. Het strafbaar stellen van rijden met wagens b.o.ven zeker gewicht, acht spr. in practijk aan bezwaren onderhevig, omdat overtredingen zóó moeilijk zijn te constateeren; al thans uit eene vorige betrekking is; hem bekend, dat der gelijk voorschrift aanleiding tot tal van moeilijkheden ge ven kan. Naar aanleiding van de opmerkingen van den heer Middelkoop wil spr. echter gaarne toezeggen.,, dat door

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1901 | | pagina 2