OMHH 18 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 Februari 1902. der werklieden aan burgemeester en wethouders heeft overgelaten. De hecren Troelstra en Hijlkema hebben aangetoond, dat burgemeester en wethouders daarbij herhaaldelijk met do wenschen der werklieden rekening hebben gehouden en tevens, dat die loonen in vergelijking met die in an dere steden, niet te laag zijn, uitgezonderd misschien die der stokers. Spr. ziet nu ook in de motie-Middelkoop het uitoefe nen van een drang op het college van dagelijksch bestuur 07u daarbij in de door hem aangegeven richting te werk te gaan. En waar uit deze vergadering tot nog toe door niemand pressie in die richting is uitgeoefend, dewijl die regeling in goede handen wordt geacht te zijn, zou spr. b O gaarne van men, welke burgemeester houding zij en wethouders willen verne- teKenover die motie aannemen. De Voorzitter gelooft, dat de heer van Ketwich Ver schuur een ruimere strekking aan de motie-Middelkoop geeft, dan de voorsteller zelf er in heeft gelegd. Deze heeft niet van overleg omtrent de vaststelling der loonen gesproken. De motie bedoelt slechts overleg bij wijziging en vaststelling van instruction. Is het dus, zooals spr. uit de toelichting heeft meenen te hooren, slechts de bedoeling, dat de werklieden over voorgenomen wijzigingen of nieu were voorschriften zullen worden gehoord, zonder dat dit overleg ook maar in eenig opzicht bindend voor bur gemeester en wethouders is, dan gelooft hij wel, dat dit college zich bij de motie zal kunnen neerleggen. er zich pertinent tegen verklaren, hij is overtuigd, aanneming der motie dan slechts last en onaange- hij dat naamheid zal veroorzaken. De heer Middelkoop zegt bij de redactie der motie niet -v bepaald aan de loonquaestie gedacht te hebben maar er kent, dat het mogelijk is, dat deze bij een eventueel „overleg" evenzeer ter sprake zal kunnen komen. Intus- Bchen, hoe dit ook zij, in hoogste instantie beslist de raad of dagelijksch bestuur. Spr. gelooft, dat, als het overleg op vriendschappelijke wijze gevoerd wordt, de verstandhouding er slechts op kan verbeteren en voor den publieken dienst is niets be ter dan dat de verstandhouding tusschen zijne verschil lende machthebbers en dienaars goed is. het gras. De motie zou gerechtvaardigd kunnen als burgemeester en wethouders getoond hadden Burgemeester en De heer Hijlkema constateert, dat ook de motie-Mid delkoop uiterlijk zeer mak schijnt te zijn, maar zij is inderdaad veel gevaarlijker, dan het lijkt want zij doet, den eersten stap op een verkeerden weg. Van den heer Melchers heeft spr. reeds eenige grieven gehoord, hij gelooft, dat dit nog meer het geval zoude zijn bij een eventueel overleg tusschen burgemeester en wethouders en de werklieden, bovendien zullen dan wel licht ook opmerkingen gemaakt worden, die met de in structies zelve niets te maken hebben en zal alles op losse schroeven komen te staan. Spr. vreest derhalve een adder onder wezen de werklieden niet ter wille te wezen, wethouders geven daarentegen juist voortdurend blijk het goede te willen zoo bijv. inzake het geven van verlof. Hecht daarop kan intussclien niet gegeven worden, zooveel mogelijk wordt het door directeuren gegeven. Is het waar, dat het Dagelijksch Bestuur het goede wil, dan kan men dat ook gerust verder laten begaan. Spr. is ten slotte eerder bévreesd, dat de motie-Mid delkoop de verhouding met de werklieden slechter dan beter zal maken. De heer van Ketwich Verschuur gelooft, dat de voorzitter niet juist de tendenz van de motie-Middelkoop heeft op gevat. Hij spreekt van „rechten en verplichtingen", daar onder valt ook de loonquaestie, tenminste deze meening is ook die van den geachten voorsteller zelf. Spr. vraagt daarom, of burgemeester en wethouders bij deze authen tieke interpretatie mot de motie kunnen mede gaan. De motie wil dan blijkbaar zeggentot nu toe hebben bur gemeester en wethouders als gedelegeerden van den raad wèl op goede wijze de belangen van den gemeente-werk man of -ambtenaar behartigd, doch dit kon in sommige opzichten nog beter geschieden. De heer Troelstra moet zich na de toelichting der motie door den heer Van Ketwich Verschuur, daarbij gesteund door de authentieke interpretatie van den voor steller nu tegen de motie verklaren. Spr. hei'innerde zich zoo juist een geval van overleg met werklieden n.l. met de reinigers aangaande de vraag, wanneer zij in den zomer het liefst met den arbeid zouden aanvangen. Ilij vatte de motie eerst op, als bedoeld in dergelijken zin, maar nu de strekking veel meer omvattend blijkt te zijn, moet De heer Troelstra gelooft, dat, als er met de werk lieden overleg werd gepleegd in löonzaken en zij geen gelijk kregen, de animositeit dan vermeerderen zou in plaats van verminderen. De loonregeling is door bur gemeester en wethouders geheel gescheiden van de in structies, derhalve als de heer Middelkoop die ook in de motie wil begrepen hebben, dan moet hij zich er tegen verzetten. De de motie zal stem- lieer Konter zegt, dat hij voor men en dat hij de bezwaren van den heer Troelstra over dreven acht, daar de motie ten slotte niets doet dan uit- noodigen om overleg te bevorderen. Spr. wijst op het door den heer Melchers genoemde geval, waarin liet loon aan een titter voor overuren betaald lager is, dan zijn vast loon. Dit is dus wel degelijk een loonquaestie, maar die door gemeenschappelijk overleg zeker gemakkelijk is op te lossen. Op die wijze zal de motie op den duur gun stig werken op de verhouding tusschen de gemeente en hare ambtenaren en werklieden. De heer van Ketwich Verschuur vraagt aan burgemee ster en wethouders, of zij in de motie eene afkeuring van hun beleid blijven zien, nu de voorsteller verklaart dit er niet in te hebben gelegd. De heer Beekhuis ziet wel degelijk eene afkeurende strekking in de motie, hij kan toch hare bewoordingen niet los maken van hare toelichting. De heer Middelkoop heeft verklaard veel te voelen voor hetgeen de heer Mel chers in het midden bracht en zoo merke men dus ook wel degelijk op, welke grieven die geachte spr. zooeven heeft te berde gebracht. Spr. gelooft dan ook, dat men, later het verslag dezer vergadering lezende, niet anders dan zijne meening zal kunnen deelen. Als de heer Middelkoop beweert, dat burgemeester en wethouders ten slotte toch het heft in handen houden, dan is het overleg een wasse neus en de animositeit zal eerder toenemen, wanneer burgemeester en wethouders na het gehouden overleg, aan den wensch der werklieden niet voldoen. Bij verwerping van de motie zullen burgemeester en wethouders gelijk vroeger niet nalaten, zoo noodig, over leg te plegen. De heer Middelkoop erkent volstrekt niet de bedoeling te hebben gehad afkeuring uit te spreken over het be leid van burgemeester en wethouders. Spr. kan niet gelooven, dat de animositeit tusschen beide „partijen" vermeerderen zal, eerder helt hij tot een meening over, dat nl. de verhouding beter zal worden, daar burgemeester en wethouders de werklieden eventu eel zullen kunnen overtuigen van het feit, dat hunne wenschen niet zijn in te willigen. De heer Van Ketwich Verschuur releveert nogmaals, dat de motie ook volgens de bedoeling van de voorsteller geen andere strekking heeft, dan een raad voor de toe komst aan burgemeester en wethouders te geven en in dien zin opgevat, kan spr. met die motie medegaan. "q, W f 5 erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 Februari 1902. 19 De heer Duparc zegt straks reeds schriftelijk de leden van het college van dagelijksch bestuur te hebben gepolst over hun verhouding tegenover de motie. Als burgemee ster en wethouders toch haar niet-aannemelijk achten op grond, dat er volgens hen in lag opgesloten, dat hun beleid werd afgekeurd, zou spr. de laatste zijn, er voor te stemmen. Va de door den heer Middelkoop gegeven nadere toe lichting komt spr. echter tot de conclusie, dat de motie niets onaangenaams voor burgemeester en wethouders bevat. De heer Melchers gelooft, dat als men nog langer over de zaak blijft redeneeren, er van de motie in 't geheel niets meer overblijft, het wordt nu ï'eeds een raad, welke aan burgemeester en wethouders gegeven wordt en dien zij al of niet in acht kunnen nemen. Spr. wil dan niet verantwoordelijk zijn voor de motie- Middelkoop-Melchers. Spr. verwachtte voor zich, dat bur gemeester en wethouders bij aanneming de bestaande be zwaren der motie terstond zouden wegnemendaarom was er bij hem nog niet van wantrouwen sprake. Als het nu ten slotte slechts aankomt op het geven van raad, acht spr. het beter de vergadering niet langer op te houden, maar vraagt zich af, of dan al de moeite van dezen middag niet te vergeefsch geweest is. Als er geen misstanden waren, zou spr. geen motie hebben ingediend. De heer Hijlkema gelooft, dat de heer Melchers den vinger op de wonde plek heeft gelegd. De motie wordt geheel verwaterd en dan is het van zijn standpunt uit beter ze niet aan te nemen. Intusschen kan spr. de motie nog steeds niet losmaken van de daarop gegeven toelichting en acht hij haar daar om niet onschuldig. Spr. wil nog eens herhalen, dat burgemeester en wet- wethouders ten allen tijde met billijke eischen medegaan zullen, aanneming der motie zal eerder aanleiding geven tot conflicten. De heer Duparc gelooft, dat er thans vrij wat verwarring van gedachten komt. Hij herhaalt, dat de zoo vriend schappelijk klinkende toelichting van den heer Middel koop, dat slechts een wensch wordt uitgesproken er geen reden is om de motie niet aan te nemen. De heer Melchers vraagt aan- den heer Middelkoop, of hij in de motie een vriendschappelijke raadgeving ziet, dan wel eene besliste uitdrukking van een wensch. De heer Middelkoop zegt nooit over een „raad" te heb ben gesproken, dat deed de heer Van Ketwich Verschuur, er staat slechts: „noodigt burgemeester en wethouders uit, om bij de vaststelling of wijziging der betrekkelijke in- structiën dat overleg te bevorderen". Wat nu bij dat overleg ter sprake kan komen, weet niemand. De heer Melchers zegt, dat dit geen antwoord op zijn vraag is. Wat bedoelt de heer Middelkoop, een „raad" of een „wensch"? De heer Middelkoop zegt te verwachten, dat burgemee ster en wethouders zullen zoeken beider belang te be hartigen. De Voorzitter gelooft, het vraagpunt aldus te moeten stellen: bedoelt de heer .Middelkoop, dat door aanneming der motie een voor burgemeester en wethouders bin dend besluit wordt genomen of slechts eene uitnoodiging j wordt gedaan, waaraan burgemeester en wethouders naar 1 bevind van zaken al dan niet kunnen voldoen? De heer Middelkoopeene uitnood iging, waarvan een bindend gevolg wordt verwacht. De heer Troelstra zegt, dat natuurlijk in elk geval directeuren eerst geraadpleegd moeten worden, wil men niet alle gezag ondermijnen. Waar nu gebleken is de wensch om ook ter zake van de loonregeling, wanneer er wijziging van instructies plaats heeftoverleg te plegen met de werklieden, daar moet spr. toch doen opmerken, dat deze een zaak is buiten de instructie om. Elk jaar stellen burgemeester en wet houders de loonlijsten vast. Spr. blijft zich na de nadere toelichting van den heer Middelkoop tegen de motie vei'klaren. De heer Van Masse! heeft zich niet gemengd in het langdurig debat, omdat hij die gelieele discussie als tijd- roovend slechts beschouwt, het blijkt een quaestie te zijn tusschen de heeren Melchers en Middelkoop. Het zou spr. aangenaam zijn geweest als tusschen die geachte sprekers eenig overleg zou zijn gepleegd. Het schijnt nu, dat de stemming afhangt van de vraag, of onder rechten en verplichtingen is begrepen de rege ling der loonquaestie. Spr. heeft derhalve de eer als amen dement op de motie-Middelkoop voor te stellen na het woord verplichtingen in te lasschen „met uit zondering van de loonen". Dit amendement niet ondersteund wordende komt niet in behandeling. Het amendement-Middelkoop wordt daarop met 129 stemmen aangenomen, die der heeren Troelstra, Tigler Wijbrandi, Beekhuis, van Messel en Hijlkema. De heer Melchers vraagt, wat het dagelijksch bestuur nu doen zal. De Voorzitter antwoordt, dat burgemeester en wethou ders dit nader overwegen zullen. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het vast stellen van een nachttarief tot het afdraaien der bruggen en om hen te machtigen een tweeden gaarder voor de Har- lingervaartsbrug aan te stellen en voor dezen eene woning te stichten bij die brug. (Bijlage no. 5.) De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Haverschsnidt heeft eenig bezwaar tegen dit voorstel, meer in het bijzonder den bouw van de nieuwe woning betreffende. Intusschen zag spr. met genoegen uit deze voordracht, dat de gemeente over een uitmuntend terrein voor eventueelen bouw kan beschikken, voor welk doel men vroeger een perceel van de trammaatschappij meende noodig te hebben. Spr. vindt f 4500 gulden een ongehoord hooge som voor eene brugwachterswoning. Hij heeft eens nagegaan de bouwkosten van de woning aan het kanaal, en hij vond uitgetrokken in bijlage 5 van 1895 een bedrag van 5500 gulden voor twee woningen. De bouwkosten zijn intusschen hooger geworden maar niet in die mate, als men uit dat voorstel zou opmaken. Wil men bouwen, dan make men liever dadelijk eene dubbele woning, die zeker belangrijk minder kost dan twee enkele. Een tweede brugwachter is niet alleen nu, maar ook later noodig en van de oude woning is ons het vorige jaar bij de ruilkwestie meer dan eens verzekerd, dat ze eigenlijk leelijk in den weg staat. Men late, zegt spr., den toestand nog eenige jaren, zoo als die thans is, en zoeke intusschen eene woning voor den tweeden brugwachter aan de Sneekerkade, óf men bou- we reeds thans op de 'oreede berm ten zuiden van de tramlijn eene dubbele woning met gebruikmaking van het materiaal van de oude woning. De heer Wiihelmij heeft met eenige bevreemding van het voorstel van burgemeester en wethouders kennis ge nomen, omdat datzelfde college er den 19 Sept. 1899 op

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1902 | | pagina 4