24 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 Februari 1902.
„behartiging der onderwijsbelangen overeenkomstig den
„eisch des tijds, niet kan blijven toevertrouwd aan de
„vertegenwoordigers der burgerlijke partijen. De verkla
ring daarvan is gemakkelijk te vinden. Het zijn niet de
„kinderen der bezitters, die in hoofdzaak van dit onder
lijs profiteeren, maar die der proletariërs. Door de
„inrichting van het onderwijs, het bestaan van standscho-
„len, door de heffing van een hoog schoolgeld, niet toe
gankelijk voor de proletariërskinderen, is het ouderwijs
„van de bourgoisiekinderen goed verzorgd
De vraag, zegt spr., zal ook bij U, Mijne Tleeren, zijn
opgekomenIs men jegens zijn geweten en de maat
schappij verantwoord, indien men de arbeiders op die
wijze voorlicht en hun zoo iets te lezen geeft, waardoor
noodzakelijk wrevel moet gewekt worden, men zoude
bijna zeggen, het daarop is aangelegd De schrijver kon
en moest weten, dat, wegens de verschillende opleiding
der kinderen, verschil van onderwijs noodzakelijk is, dat
volgens onze verordening aan de onderwijzers op alle
scholen, voor rijk en arm, dezelfde jaarwedde wordt be
taald, dat het schoolgeld alhier zeer laag is en dat de on-
vermogenden voor nietsde minvermogenden voor de helft
van dat schoolgeld, op alle scholen kunnen worden toe
gelaten, hetgeen ook herhaaldelijk plaats heeft.
De lieer Melchers zegtdat het begeleidend schrijven
van den arrondissements-schoolopziener ook zijne aandacht
heeft getrokkende heer Van Ketwich Verschuur ziet
daarin nu aanleiding om een artikel te bespreken dat
hij, spreker, erkent in het blad „De Volksstrijd" geschre
ven te hebben. De heer Van Ketwich Verschuur heeft
daaruit enkele gedeelten voorgelezen. Hij had nog liever
gezien, dat de heer Van Ketwich Verschuur het geheel
voorgelezen had. En als de plaatselijke bladen dit over
nemen, zal het hem een groot genoegen doen want spr.
behoeft er geen woord van terug te nemen. Als er
onderwijzers van elders solliciteeren, dan komt dit alleen
daardoor, dat andere plaatsen nog minder bezoldiging
geven.
Spr. zegt onlangs een onderhoud te hebben gehad met
dr. Bos, wiens oordeel zoo dikwijls geciteerd wordt in
de stukken betreffende de straks aan de orde komende
schoolreorganisatie, over deze plannen. Deze verklaarde
zich zeer te verbazen dat de standenscholen werden ge
handhaafd in diens boek over volksopleiding trokken ver
schillende oordeelvellingen spr's aandacht; o.a. dat kin
deren van verschillende sexe samen onderwijs moeten
krijgen en dat het een groot voordeel was voor de kinderen
van hoogere klassen om onderwijs te ontvangen samen
met die uit lagere klassen.
Het bestaan van die standenscholen, zegt spr.heeft
tot gevolgdat in de hoogste-klasseschool de minste
kinderen zijn en tevens de boste onderwijzers, het heeft
spr. ook getroffen, dat bij die gelieele reorganisatie-plannen
de scholen nos. 2 en 3 niet in debat zijn gebracht.
En nu is het toch merkwaardig, dat men wel het oordeel
van dr. Bos aanhaaltinzake het leerprogrammamaar
het ongebruikt laat, waar hij standenscholen veroordeelt.
Spr. verklaart elke gelegenheid te zullen aangrijpen
om propaganda te maken voor zijne denkbeelden.
De heer Van Ketwich Verschuur vroeg, of spr. het
met zijn geweten kon overeen brengen, dat hij de arbei
ders op eene dergelijke wijze inlichtte. Spr. zegt dan
hier in den Raad zitting te hebben niet ten genoege van
zijne medeleden, maar voor een heilige zaak, welke die
leden niet kennen en waaraan hij gezichtspunten ont
leent die den heer Van Ketwich Verschuur moeten
ontgaan zijn, toen hij zijn artikel in „De Volksstrijd" las.
Overigens is spr. niet voornemens af te wijken van zijn
gedragslijn buiten den Raad de conclusiën te trekken
van zijne ervaringen in den Raad.
Met algemeene (18) stemmen wordt daarop benoemd
H. Ringma te IJsbrechtum.
3. Benneming van eene Commissie van drie leden tot
onderzoek der reclames tegen aanslagen in den Hoofdelijken
Omslagdienst 1902.
Gekozen worden de heeren
H. Beueker Andreae met 10 stemmen, terwijl de heer
Wolff 8 stemmen op zich vereenigt
D. Tigler Wijbrandi met 13 stemmen, terwijl op den
heer Wilhelmij 4 en den heer Konter 1 stem worden
uitgebracht
W. J. Oosterhoff bij herstemming, na twee vrije stem
mingen, met 17 stemmen, de lieer Van Eijsinga krijgt
1 stem.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot pen
sioneering van den eer rol ontslagen plantsoenwerker G.
Jansen.
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aan
genomen en derhalve besloten aan G. Janseneervol
ontslagen plantsoenwerker dezer gemeente met ingang
van 1 Maart 1902 een jaarlijkseh pensioen te vcrleenen
van fl4G.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot stich
ting van een schaft-, wasch- en badlokaal, bij de Gasfabriek.
Burgemeester en wethouders stellen voor te besluiten
tot het stichten van een schaft-, wasch- en badlokaal bij
de Gasfabriek, volgens het door den Directeur dier fabriek
bij missive d.d. 2 December 1901 no. 490/3 ingezonden
plan, waarvan de kosten met de volledige inrichting zijn
geraamd op f'4250.
De heer Melchers zegt met ingenomenheid de voor
stellen tot het stichten van een schaft-wasch- en bad
lokaal bij de Gasfabriek te hebben begroet, omdat de
behoefte daartoe al lang bestond.
Spr. wenscht echter te vragen, waar moeten de werk
lieden verblijven, gedurende den tijd der verbouwing?
In het rapportdoor den heer Jansen uitgebracht
staat wel, dat zij een beschut plekje kunnen zoeken, maar
waar moeten zij heen, als het regent of guur weer is
De heer Jansen gelooft niet, dat de heer Melchers ge
lezen heeft het rapport van spr.'s hand als bijlage van
het rapport der Commissie voor openbare werken bij de
stukken gevoegd ware dit toch het gevaldan had hij
daaruit gezien, dat spr. niet alleen heeft gesproken van
een beschaduwde plaatsmaar ook van lokalen en wel
voornamelijk van het „bazenlokaal", dat groot genoeg is
om ook de stokers te herbergen.
De heer Melchers zegt het rapport van den heer Jansen
met veel genoegen gelezen te hebben als het door dezen
geachten spreker gezegde officieel is, dan legt hij zich er
gaarne bij neer, maar het is een feit, dat de werklui nu
niet naar het bazenlokaal gaan.
De heer Jansen zegt, dat het schuwen van het bazen
lokaal voortspruit uit wantrouwen tegen den Directeur
of de Commissiehij vertrouwt intusschen, dat burge
meester en wethoudersof wien het ook aangaatvoor
eene oplossing zullen zorgen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt daarop het voorstel
aangenomen.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ver
hooging der jaarwedde van Dr. H. F. Th. Bingnalda,
leeruur aan het Gymnasium.
Heeft ter visie gelegen ter afdoening.
De conclusie luidt als volgt
de jaarwedde van Dr. H. F. Th. Ringnalda, leeraar
Ycrslag van de handelingen s an den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 Februari 1902.
25
aan het Gymnasium, met ingang van 1 Maart a.s. te
verhoogen met ƒ200 en vast te stellen op f 2200.
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aan
genomen.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verpach
ting van standplaatsen voor de kermis in 1902.
Heeft ter visie gelegen om te worden afgedaan.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt besloten
Gedurende de kermis in 1902 een deel van het Wil-
helminaplein op bijgevoegde teekening aangeduid, voor
het plaatsen van carrousels, enz., tenten of kramen te
verpachten op dezelfde voorwaarden als voor de kermis
van 1901 zijn vastgesteld.
8. Verslagen der commissie van rapporteurs nopens de
onderwijsvoorstellen (Bijlagen nos. 22 en 23 van 1901,
nos. 4 en 7 van 1902.)
De van den districts-schoolopziener ingekomen missive
luidt als volgt
Leeuw ardex 23 Februari 1902.
No.
reorganisatie L. O.
Ofschoon het, naar mijne meening, aan de Commissie
van rapporteurs allerminst is gelukt de bedenkingen uit
den weg te ruimen, welke tegen de voorstellen tot reor
ganisatie van het lager onderwijs in uwe gemeente bij
m ij waren gerezenmeen ik uit den minder heuschen
toon, welke in het rapport tegenover mij doorstraalt, te
moeten afleiden, dat ongevraagde adviezen als aangeboden
diensten zelden aangenaam zijnen zie ik derhalve in
het stadiumwaarin de zaak thans verkeertvan eene
beantwoording van dit rapport (bijlage no. 7) af.
Tegenover het standpuntdat de Commissie inneemt,
dat nl. mijn advies door mij eerder had kunnen en moeten
worden uitgebracht, meen ik te mijner verdediging uit
drukkelijk te moeten constateeren
1«. dat mijn adviesware dit op prijs gesteld, betref
fende deze plannen, had behooren te zijn gevraagd
2* dat de bijlagen tot 's Raads handelingen door mij
niet worden gelezen
3° dat uit de conclusiën der C. v. II.gestelddat zij
mij bekend waren, des neen allerminst de onthoofding
van school no. 4 met twee leerjaren, zooals reeds vol
doende blijkt uit de noodzakelijk gebleken aanvulling
d.d. 18 Jan. 1902, Bijlage no. 4, kon worden afgeleid,
evenmin als de afschaffing der zoogenaamde zevende
leerjaren.
Mochten er onder U zijn, die mijne meening deelen
dat ook na de te twaalfder ure aangebrachte bezuiniging
(verbouwing school no. 11) het overweging blijft verdie
nen de hoogst aanzienlijke kosten der vergrooting van
school no. 5geraamd op f39.000, te besparen door de
vrij vallende lokalen van school no. 4 in gebruik te hou
den, en met bet oog daarop mijn rapport van 30 Januari
jl. no. 57 mondeling wenschten te zien toegelicht, dan
stel ik mij daarvoor gaarne te mijnen huize beschikbaar.
De schoolopziener in het district Leeuwarden
C. J. PRAKKEN.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Middelkoop zegt het volgende
Door de commissie van toezicht op het middelbaar on-
derwys wordt op bl. 9 de vraag gedaan, of de ouders
van hen, die thans de burgerdagschool bezoeken, het
schoolgeld zullen kunnen betalen aan de nieuwe vak
school. Antwoord: Ja, daar ze uit een stand komen,
even gegoed als de jongens, die de ambachtsschool be
zoeken.
„Bovendien" zegt de commissie „kan men voor de
„minvermogenden het schoolgeld lager stellen, gelijk zulks
„ook elders geschiedt. Ook zal kostelooze toelating voor
„leerlingen, die uitmunten, kunnen worden vergund, zoo-
„als de gemeente dit thans ook reeds met vrijgevigheid
„op andere scholen toepast." (Zie ook bl. 6 advies
district-schoolopziener ad. 4°.)
Alzoo zal het naar het oordeel dezer commissie geen
bezwaar voor den geregelden gang van zaken opleveren,
dat jongens uit de verschillende standen der maatschappij
in eene school worden vereenigd. Men zal er hebben
met vol (het hoogste) schoolgeld, met lager schoolgeld
en met in 't geheel geen schoolgeld. Daardoor is een
van de voornaamste bezwaren, die tegen de opheffing van
standenscholen worden aangevoerd, opgeheven, en zou het
in dezelfde lijn gelegen hebben om thans op alle lagere
scholen gelijken regel toe te passen en door heffing van
verschillend schoolgeld op dezelfde school, deze toegan
kelijk te stellen voor kinderen uit alle standen.
Daardoor zou veel kwaad voorkomen worden. De
standsscheiding, die in het leven zulk een machtigen
invloed heeft, wordt reeds op jeugdigen leeftijd den kin
deren geleerd, zeer ten nadeele van broederzin en andere
maatschappelijke deugden, die hen, in strijd met wat ze
om zigh heen zien, worden ingeprent. Ook de Chr. school
en de R. C. school zijn geen standenscholen.
Was door burgemeester en wethouders in die richting
(d.i. tot opheffing der standenscholen gewerkt) dan zou,
door aanvulling van leerlingen op de betalende door leer
lingen op de minder- of in 't geheel niet betalende
scholen, de overbevolking op sommige en de te geringe
bevolking op andere scholen zijn voorkomen. Zoo zien
we blijkens de tabel (bl. 15 van bijlage no. 22), dat aan
de scholen no. 2 en 3 klassen voorkomen van 13, 10,15,
14, 23 en 17 leerlingen, terwijl op de overige scholen
klassen gevonden worden van tusschen de 40—53 leer
lingen, eene vergelijking, die bovendien zeer in het nadeel
uitvalt van de minder betalende en kostelooze scholen.
De scholen met kleine klassen trekken de beste leerkrach
ten tot zich.
Ware bij dit voorstel tevens in overweging gegeven
de standenscholen af te schaffen, dan zou met de op
schuiving van leerlingen naar te weinig bevolkte klassen,
vele der overbevolkte geborgen zijn, waardoor dan geene
nieuwe lokalen gebouwd behoefden te worden, wat eene
aanzienlijke besparing zou hebben gegeven. Daarvan hier
eene begrooting te geven is niet te doen, aangezien de
noodige gegevens (het aantal beschikbare plaatsen in elk
der in gebruik zijnde lokalen) ontbreekt.
Intusschen blijve aan de aandacht van burgemeester
en wethouders aanbevolen de opheffing der standenscholen
en daarmede de gelijkstelling der kinderen uit de zooge
naamde lagere met die uit de zoogenaamde hoogere klas
sen der maatschappij.
Door de commissie van toezicht op het lager onderwijs
wordt (op bl. 10) ten opzichte der kinderen, die het lager
"oderwijs hebben genoten de vr-mg gesteld
Hoe kan en moet nu een dergelijk onderwijs zijn inge
licht, om in de maatschappelijke behoeften dier leerlingen
„te voorziet ccUcc resulia en zijn van een dergelijk
onderwijs te verwachten
Die vraag is verschillend beantwoord.
De commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs
(bl. 9) daarbij terugkomende op haar vroeger advies, wil
op de nieuw op te richten school geen voortgezet lager
onderwijs, maar een onderwijs, dat zich dadelijk op de
praktijk van het leven richt. Zij wenscht onderwijs zien
gegeven in handelsrekenen, correspondentie in het Ne-
derlandsch en in althans ééne vreemde taal, het spreken
van althans ééne vreemde taal, geschiedenis van de laatste
eeuw, boekhouden, natuurkennis.
Dit inzicht wordt aangedrongen met een beroep op
Duitschland, terwijl als vorm wordt aanbevolen de mid'
delbare school met drie-jarigen cursus.