28
Spr. betreurt derhalve, dat bij deze reorganisatie niet
tegelijk opheffing der standenscholen is voorgesteld.
De heer Van Ketwich Verschuur verklaart, dat hij
aan de zijde van den heer Middelkoop staat, wat betreft
diens bestrijding van standenscholen, waar die mochten
bestaanverschil van behoeften, wat opleiding en dus
ook het soort van onderwijs betreft, schept echter van
zelf de noodzakelijkheid van verschillend schoolbezoek.
Indien het adres van „P.", inde „Leeuwarder Courant"
van 25 Jan. jl. besproken, was ingekomen, dan zou spr.
zich tegen diens verzoek om een school van de klasse
116 met een schoolgeld van f 10 te stichten pertinent
verzet hebben want daardoor zou alhier een standen
school zijn ontstaan.
De heer Middelkoop beweerde, dat in de verschillende
bijzondere scholen (de beide R.-C. scholen en de school
voor Christelijk-Nationaal onderwijs) de kinderen van alle
standen bijeenzitten. Maar daarin vergist hij zich, want
de kinderen dier ouders, welke aan eene opleiding op
breedere schaal behoefte hebben, bezoeken die bijzondere
scholen niet, maar de openbare scholen nos. 3 2 en 4
die van mej. Buys en de heeren de Ruijter en Boersma.
Het is waar, wat dezelfde geachte spr. zeide, dat de
klassen in de laatstgenoemde scholen klein zijn in ver
gelijking bij die der een gering schoolgeld eischende en
der kostelooze scholendat heeft echter zijn oorzaak
hierin, dat voor dat soort van onderwijs (uitgebreid lager)
jaarlijks niet meer leerlingen worden aangegeven en het
toch noodzakelijk is, dat elk onderwijzer slechts eene
klasse heeft.
Als bewijs, hoe in vele lagen der maatschappij stand
verschil valt waar te nemen, wijst spr. op hetgeen voor
een paar jaar is voorgevallen met de school no. 6 aan het
Zuidvliet.
Tijdelijk gebrek aan schoolruimte voor gratis leerlingen
maakte het noodzakelijk een zeker aantal dier leerlingen
op school no. 6 (waar een gering schoolgeld betaald
wordt) te plaatsen; men had toen eens de talrijke klach
ten moeten hooren, die van de betalende ouders bij de
Commissie van Toezicht inkwamenzij zeiden, dat het
niet aanging hunne kinderen in dezelfde lokalen met die
gratis-leerlingen te plaatsen, die daarbij nog dikwijls zoo
vuil waren.
Het karakter der nieuwe school moet zijn het geven
van algemeene ontwikkeling, ten einde zich des te beter
in het leven te kunnen redden, gedachtig aan het „ken
nis is macht."
Met vakonderwijs vange men niet aan vóór het 15de
jaar en van 12 jaar tot dien leeftijd blijve de leerling
op de nieuwe schoolzoo begrijpt het ook het betrek
kelijk rapport van de Commissie uit den Onderwijzersbond.
Eerst moet dus, na de gewone lagere school van 612
jaar, van 1215 jaar algemeen ontwikkelend onderwijs
worden gegeven door herhaling van het reeds geleerde
en voortzetting daarvan, ten einde allen te helpen. Eerst
daarna, als de leerlingen ongeveer 15 jaar oud zijn, kan
het vakonderwijs aanvangen.
Of de nieuwe inrichting eene voor lager- dan wel eene
voor middelbaar onderwijs zal zijnmaakt verschil ten
opzichte van de subsidie, die aan de gemeente verleend
zal worden. Die vraag is dus niet zonder belang, daar
echter artikel 2 der wet op het L. O. overvloedige keuze
aan vakken voor de nieuwe school aanbiedt, kan ze on
der het lager onderwijs worden gerangschikt.
Het heeft spr. genoegen gedaandat de heer "VVolff
ten slotte met de voorstellen medegaatal schijnt deze
zich te verzetten tegen opname van het Engelsch als leer
vak. Spr. komt onderwijs in drie talen wenschelijk voor
de bedoeling is liet onderwijs geheel in te richten op de
practijk en dus meer spreken en schrijven en minder
grammaire en phonetiek daartoe zal de Berlitz methode
kunnen gevolgd werden; spr. heeft het destijds van den
heer ten Bruggencate, een specialiteit ten opzichte van
het talenonderwijsvernomen, dat na een tweejarigen
cursus in het Franscliwaarmede altijd moet begonnen
worden het onderwijs in het Engelsch in goede aarde
valtna één jaar onderwijs daarin kan men dan vol
doende Engelsch leeren om zich met lezen en spreken
te redden. Dit voorrecht nu zou spr. allerminst aan de
kinderen, die het 3e jaar medemaken en den handels
cursus niet zullen bezoeken, willen ontnemen. Op bijna
alle Hoogere Burgerscholen met 3jarigen cursus wordt
in 't 3e jaar Engelsch gegeven. De proef is dus niet
gewaagd.
Ten slotte wenschte spr. eenige opmerkingen te maken
naar aanleiding van geopperden twijfel, of de oprichting der
nieuwe school, volgens het gevoelen van den Inspecteur van
het Ambachtsonderwijsde opheffing van de Burger
dagschool zou wettigen.
Hij herinnert aan een advies 15 Juni 1897 uitgebracht
door den toenmaligen Inspecteur Dr. van Aken, dat er
tegen opheffing geen bezwaar bestond. Die school
is volgens artikel 13 der wet op het Middelbaar onderwijs
vooral bestemd voor aanstaande ambachtslieden, landbou
wers en voor die categoriën is in het onderwijs voorzien door
de ambachtsschool en terwijl het bezoek van aanstaande
landbouwers steeds zeer gering was, thans ook door de
landbouw-winterscliool. Voor bedoelden twijfel bestaat dus,
naar spr. meent, geen voldoende grond, vooral niet in
dien voor teekenonderwijs goed wordt gezorgd en de wis-
en natuurkunde niet worden verwaarloosd.
De heer Troelstra doet opmerken, dat de algemeene
beschouwingen zich tot dusverre nagenoeg uitsluitend
hebben bepaald tot zaken, die eerst later aan de orde
komen.
Ook naar aanleiding van al de voorstellen en rapporten,
die tot deze zaak betrekking hebben is het zeer natuur
lijk, dat ook bij het mondeling debat de vraag omtrent
de inrichting der nieuwe school tot in bijzonderheden ter
sprake komt, benevens de aansluiting van het bestaande
aan de nieuwe school.
Dit is ook zoo kwaad niet, omdat burgemeester en
wethouders zoodoende beter op de hoogte komen omtrent
de stroomingen in den raad ter zake de onderwerpen,
waaromtrent zij later voorstellen zullen hebben te doen.
Dit geeft ook spr. aanleiding een paar punten te be
spreken, die door de heeren Middelkoop en Melchers in
het midden zijn gebracht.
Beiden hebben gesproken over standen-scholen, maar
spr. beweert, dat wij in Leeuwarden geen standen-scholen
hebben.
De gemeentescholen, waar een hooger schoolgeld wordt
betaald, zijn voor alle kinderen toegankelijk, en zijn er
kinderen, wier ouders min- of onvermogend zijn, dan kun
nen die toch worden toegelaten op bedoelde scholen.
Standen-scholen heeft men b.v. te Amsterdam en Den
Haag; daar zijn bijzondere scholen, waar rijke lieden hunne
kinderen naar toe zenden, waar een hoog schoolgeld wordt
betaald en waar geen kinderen tegen een verminderd
schoolgeld worden toegelaten.
Onze gemeentescholen zijn eenvoudig ingericht naar
de behoeften der verschillende klassen van de maatschappij
en met het oog op de toekomst der kinderen, en aller
minst kan het gewraakt worden, dat, waar het onderwijs
uitgebreider is, er ook meer schoolgeld wordt gevorderd.
De heeren Middelkoop en Melchers schijnen nu te
willen, dat aan alle scholen hetzelfde onderwijs wordt
gegeven, althans dat personen in een zelfde gedeelte van
de stad woonachtig, hetzij rijk of arm, gedwongen zullen
worden hunne kinderen te zenden naar de school in dat
gedeelte gelegen, en dit ter wille der verbroedering.
Het is hier straks reeds herinnerd, hoe met betrekking
tot school 6, waar tijdelijk ook gratis leerlingen zijn ge
plaatst, het standen-verschil reeds gevoeld wordt onder
de lagere klassen, en gerust kan gezegd worden, onder
die klassen heerscht het verschil in stand niet het minst.
Au moge dat democratisch denkbeeld van verbroede
ring heel mooi zijn, maar het heeft soms een groote
schaduwzijde. Spr. herinnert zich nog te goed, hoe hij
Yerslag van de handelingen van den gemeeneraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 Februari 1902.
29
nog elders woonachtig en gedwongen zijne kinderen naar
de eenige dorpsschool te zenden, deze bijna iederen avond
gereinigd moesten worden, en als dan aan het hoofd der
school werd gevraagd, om ze van buurlui te doen ver
wisselen, dan luidde het zeer natuurlijk antwoord dat
dan anderen de last zouden hebben.
Zoo komt die verbroedering dan wel wat duur te staan!
Doch dit daargelatenspr. meent, dat het alleen op den
weg der gemeente ligt om te zorgen voor goed onderwijs,
zooveel mogelijk naar de verschillende behoeften der inge
zetenen en dat men de gelegenheid moet scheppen en de
vrijheid moet laten om zijne kinderen te zenden naar een
school van eigen keuze.
Geen dwang om hen, die het meest in de belastingen
betalen en dus óók het meest in de uitgaven voor onder
wijs, te noodzaken hunne kinderen naar een school te
sturen, waarvan zij niet gediend wenschen te zijn.
Uit de denkbeelden, die de heer Middelkoop over de
inrichting der nieuwe school te berde bracht, schijnt te
moeten worden opgemaakt, dat hij van oordeel is, dat er
hier aan de gelegenheid voor onderwijs voor de lagere
klassen nog al iets ontbreekt.
Maar dan wijst spr. er op, dat behalve uitstekend ge
woon lager onderwijs, we hier hebben herhalingsonder-
wijs, een burgerdag- en avondschool, een ambachtsschool,
een avondcursus voor volwassenen enz. En dat alles
kost niemendal of wel een zeer gering schoolgeld. En
dan wil spr. wijzen op ons onverplicht voorbereidend
onderwijs. Moet nu ook soms ter wille van een demo
cratisch denkbeeld het schoolgeld van de school op de
Tuinen van f 20 op f 5 of f 3 worden teruggebracht of
wel ook de school voor gratis leerlingen worden geo
pend
Zouden de lagere klassen daar eenigszins door gebaat
worden Hunne kinderen krijgen toch hetzelfde onder
wijs
Spr. meent, dat de lagere klassen erkentelijk kunnen
zijn voor hetgeen hier op het gebied van onderwijs in 't
belang hunner kinderen wordt gedaan.
De heer Middelkoop zegt deze discussie met bijzonder
veel genoegen te hebben gehoord. Elke spreker heeft
aangedrongen op goed onderwijs en allen, behalve de heer
Troelstra, waren tegenstanders van de standenscholen.
Het door den heer van Ketwich Verschuur aangehaalde
voorbeeld van de geschiedenis van school (5 bewijst alleen,
helaas, dat het kwaad reeds diep wortel had geschoten.
Den heer Melchers wil spr. nog even doen opmerken,
dat hij niet gezegd heeft, dat door bedoelde opheffing
ook de verschillende standen zouden verdwijnen.
Als het waar is, wat de heer van Ketwich Verschuur
mededeelde, dat de kinderen van de bijzondere Christe
lijke scholen op hoogeren leeftijd naar de openbare over
gaan dan noemt spr. het een fout van die scholen, dat
niet gezorgd is voor beter onderwijs in de hoogere klassen.
Tegenover den heer Troelstra zou spr. uit zijn eigen
leven kunnen mededeelen, dat hij, als kind vervuild van
school thuis komende met opgewektheid werd gereinigd.
De heer van Ketwich Verschuur was van meening,
dat het vakonderwijs niet vóór het 15e jaar gegeven
moet worden, daartegenover ziet men in Engeland echter
in de- landbouwdistricten reeds op de lagere school land
bouwonderwijs, hetgeen zich dan ook aansluit bij het
geen in het werkelijke leven w ordt gezien. Vanneer na
het 15e jaar het vakonderwijs kan beginnen, dan is
spr. er ook voor om tot zoolang daarmee te wachten.
Doch aan de nieuwe inrichting krijgen de kinderen
hunne eindsehoolopleiding. Met de kennis daar verwor
ven treden zij in de maatschappij. En dan is het af te
keuren, dat zij nog geenerlei voorbereidend onderwijs
hebben genoten in het vak, waarin zij zullen werkzaam
zijn. Juist voor die kinderen acht hij het onderwijs ge
geven in eene richting van het vak, dat zij later zullen
beoefenen, noodzakelijk.
Bij zijne bespreking of de nieuwe school eene inrich
ting van lager en middelbaar onderwijs zoude worden,
had spr. alleen het belang van het onderwijs op het oog
en niet de eventueele meerdere of mindere kosten.
De heer Troelstra was van oordeel, dat hier ter stede
geene standenscholen zijn, ten onrechte meent spr.; daar
onder dat systeem kinderen, die meer schoolgeld betalen
op een andere school gaan, dan minder of niet-betalenden.
De heer Melchers zou uit het door den heer Troelstra
medegedeelde alleen de conclusie willen trekken, dat er
klaarblijkelijk nog meer te doen valt op het gebied van
onderwijs dan nu geschiedt nl. door te zorgen voor school
artsen en schoolbaden. Tegemoetkomen aan de genoemde
behoeften, zooals o. a. in het buitenland reeds geschiedt
o. a. in Frankfort a/M.
De heer Duparc, algemeen rapporteur, zegt, dat zoo
ooit voor iemand een taak is gemakkelijk gemaakt, dit
heden het geval is met die van de commissie van rap
porteurs voor de onderwerpelijke voorstellen. Maar dit
lag min of meer in de rede. Als men hier van een
auctor intellectualis zou mogen spreken, zou deze naam
zijn toe te passen op de commissie van toezicht op het
lager onderwijs, in wier zoo uitnemend advies de eigen
lijke voorstellen waren opgesloten. Daarop kwamen do
voorstellen zeiven van burgemeester en wethouders en
toen volgde het sectiën-onderzoek, waarbij slechts een
enkel bezwaar van belang werd vernomen. En nu in de
laatste plaats had de commissie van rapporteurs een ver
slag uit te brengen van het in de sectiën verhandelde.
Men heeft echter te Leeuwarden het stelsel van zelf
standige rapporteurs, en dientengevolge had de commissie
ook een eigen oordeel uit te spreken en ook zelve voor
stellen te doen, die echter, gelijk den Raad is gebleken,
slechts op een enkel punt, geenszins de hoofdzaken be
treffende, van die van burgemeester en wethouders afwe
ken. Burgemeester en wethouders hadden zich intusschen
nedergelegd bij al de conclusies van rapporteurs, en de
heer Wolff, het lid dat een principieel bezwaar had, heeft,
zooals spr. al spoedig uit diens rede meende te kunnen
opmaken, ten slotte verklaard, tot voldoening der C. v. R.
met de oprichting van een dagschool met <me-jarigen
cursus te zullen medegaan. Nu nog in debat te treden
over de al of niet juistheid van cijfers is overbodig, nu
men het over de conclusies eens is.
Nu zijn door eenige spr.'s. wel eenige belangrijke pun
ten behandeld, doch, naar de mceiling van de O. v. R.
staan deze in geenerlei rechtstreeksch verband met de
ten slotte door haar geformuleerde voorstellen. Spr. zal
daarop dan ook niet ingaan, te minder omdat hij, met
allen eerbied voor de leiding der vergadering door den
voorzitter, zou vreezen, dan ook buiten de orde te zullen
gaan. Het zou bovendien onnoodig zijn geweest, daar
op deze punten door den heer van Ketwich Verschuur
en ook door den heer Troelstra even duidelijk als bon
dig is geantwoord.
Toch moet van spr.namens de commissie van rap
porteurs een woord van het hart. Met groot genoegen
meent hjj te mogen constateerendat het debat in
deze, voor de toekomst van Leeuwarden zoo hoogst be
langrijke zaak in weerwil van eenig verschil over enkele
punten tot op dit oogenblik is gevoerd op de meest hof
felijke, ja waardige wijze. Daarom te meer moet de com
missie van rapporteurs haar leedwezen er over betuigen,
dat de heer Wolff, dien zij slechts erkentelijk kan zijn
voor de waardeerende wijze, waarop hij van haar waar
lijk niet gemakkelijken arbeid heeft gesproken, heeft ge
meend, zich tot tolk te moeten maken van den districts
schoolopzienerwaar deze, in zijn heden bij den raad
ingekomen nader schrijven, tot de commissie van rapporteurs
gericht verwijt, dat zjj in haar tweede advies een weinig
heuschen toon tegen hem zou hebben aangeslagen. De
commissie van rapporteurs kan het begrijpen, dat die amb
tenaar er gevoelig over was, dat zij met zijn denkbeelden
niet kon meegaan. Spr. denkt aan het woord „dat een