66
"V erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1902.
De Voorzitter heeft dan geen bezwaar den heer Jansen
eerst het woord te verleenen.
De heer Jansen spreekt hierna het volgende:
M. de V.!
Het spijt mij, dat ik het ben, die thans het eerst het
woord van U heb moeten vragen, en wel omdat hij die
onder andere omstandigheden dat zou gedaan hebben,
niet hier is en hier niet meer kan komen, omdat van
hooger hand uitspraak is gedaan dat het lidmaatschap
van den Raad onvereenigbaar is met de betrekking door
den heer Jansma bekleed.
Ieder zal het gevoelen maar de beide overgebleven
commissieleden gevoelen dit het meest, dat juist de heer
Jansma het best in staat was dit onderwerp te verdedi
gen. Niet alléén, omdat hij de verzamelaar en de steller
van het „Rapport" was, maar vooral, omdat hij diep in
het vraagstuk was doorgedrongenen met een kracht
voortspruitende uit innige overtuiging, de onderscheidene
stellingenaanvallen of hinderpalen van tegenstanders
kon verdedigen, weerleggen en opruimen.
Doch hoe gaarne wij Jansma bij de bespreking van dit
belangrijke onderwerp hadden tegenwoordig gezien wij
moeten berusten in eene beslissing van de hoogste macht.
Maar van deze plaats, en van de overgebleven commissie
leden aan den heer Jansma onzen welgemeenden en har-
telijken dank voor de vele en gewichtige werkzaamheden
aan deze zaak verricht
Sprak ik daar zoo even van tegenstanders tegen het
aanhangige vraagstuk of de invoering daarvan, M. de V.!
dan deed ik dat in 't algemeen en niet doelende op deze
vergadering, nog minder op burgemeester en wethouders
die sedert 1895 getoond hebben niet alleen geen tegen
standers maar zelfs voorstanders van het beginsel te zijn
is het ook in eenigszins anderen vorm, dan voorstellers
dat wensclien.
Uwe commissie is zich niet bewust, of in Leeuwardens
Gemeenteraad eigenlijk wel tegenstanders van eene matige
beperking van te langen arbeidsduur meer zijn.
Werd het denkbeeld van minimumloonbepalingen in
1889 in den Raad van Leeuwarden als ongewenscht
zonder veel omslag ter zijde gesteld, reeds in 1895 werd
besloten tot eene proefneming met minimumloonopname
in gemeentebestekken, en in het voorjaar van 1900 wer
den daaraan toegevoegd bepalingen omtrent maximum
arbeidstijd zoodat van tegenstand in deze geen sprake
meer is. Er bestaat nog slechts verschil over de vraag
zullen burgemeester en wethouders voortgaan met loon-
en arbeidsduur-bepalingen op te nemen in bestekken, die
dat college daarvoor geschikt acht, m.a.w.burgemeester
en wethouders ook vrij latende 0111 geen bepalingen voor
te schrijven
of zal eene verordening worden gemaakt door den
Raad vastgesteldwelke vaste bepalingen voorschrijft
voor alle bestekkenmet uitsluiting van zoodanige be
stedingen, waarvan vooraf door burgemeester en wethou
ders met zekerheid kan worden aangenomen dat èn de
naleving, èn de controle moeielijkheden zullen opleveren.
Het antwoord op deze vraag zal thans door den Raad
gegeven moeten worden.
Voor dat tot de behandeling van het onderwerp wordt
overgegaanwenscht de commissie nog enkele punten
onder uwe aandacht te brengen.
In de eerste plaats eenige aanvulling van het Rapport.
In 1901, nadat de indiening van het Rapport reeds had
plaats gehad, is door den raad der gemeente Nijmegen
besloten in de bestekken van gemeentewege loon- en
arbeidsduur-bepalingen op te nemen. De werktijd per
week is bepaald in den zomer op 66 uren, in den winter
op 58 uren, dat is dus 11, en iets minder dan 10 uren
per dag.
Het schijnt, dat burgemeester en wethouders van Nij
megen advies hebben gevraagd aan de Kamer van Arbeid,
althans deze hebben aangeraden de Leidsche bepalingen
over te nemen.
De patroons in het timmervak te Amersfoort hebben
besloten met ingang van 2 Januari 1902 den arbeidsduur
hunner werklieden te bepalen op 11 uren per dagen
het loon der timmerlieden op 18 ets. per uur.
In Amersfoort waren zoodanige bepalingen van ge
meentewege reeds sedert 1899 ingevoerd. Hierop is dus
van toepassing: goed voorgaan doet goed volgen.
In de vergadering van den raad der gemeente West
stellingwerf, den 26sten Maart 1902 is besloten in de
bestekken van gemeentewege voortaan bepalingen van
min.loon en max.werktijd op te nemen.
In Friesland zijn dus op dit oogenblik drie gemeenten
Sneek, Idaarderadeel en Weststellingwerf, die volgens
genomen raadsbesluiten imperatief bepalingen van loon
en arbeidsduur voorschrijven.
Van uit het Buitenland nog dit:
In Maart 1902 is door Sagasta, den samensteller van
het nieuwe Spaansche ministerie, een besluit van den
algetreden minister van financiën afgekondigd, waarbij de
achturige werkdag voor de werklieden in staatsdienst
wordt ingevoerd. Én dat in een land, datwat de wet
geving op den arbeid betreft, tot de achterlijksten be
hoort.
In de tweede plaats een poging om eenigszins te weer
leggen de stelling van den Hoofdingenieur van den Pro
vincialen Waterstaat in Friesland, die in zijn advies aan
Gedeputeerde Staten van Friesland, de werkduur-verkor-
ting een kwakzalversmiddel, en minimumloon per uur
een premie op luiheid en ongeschiktheid noemt.
Uwe commissie meent ook hier aanhalingen te moe
ten doen van specialiteiten op dit gebied, omdat het
stellen van eigen inzichten tegenover de inzichten van
hoogst bekwame mannen, zooals deze Hoofdingenieur, te
weinig gewicht in de schaal zou leggen.
Den 8sten September 1894 heeft Dr. Mouton, wet
houder der gemeente 's Gravenhage, eene lezing gehouden
voor burgerlijke ingenieurs over hetzelfde onderwerp,
thans hier aan de orde en zeide tot staving van een en
ander
„Een bewijs, door Brentano aangehaald, dateert van 1830
„en is van Mac Culloch, die duidelijk heeft doen uit
komen, dat lage loonen gepaard gaan met luiheid, zoo-
„als valt op te merken bij de Ieren, de Polen, de Hin-
„doe's enz. en hooge loonen met vlijt, zooals blijkt bij
„Engelschen, Amerikanen en Franschen."
„Hoffman, de grondlegger der Pruisische statistiek, merkt
„op, dat een Berlijner houthakker in 10 dagen evenveel
„deed als een Oost-Pruisische in 20 dagen, maar de eer-
„ste werd goed, de tweede slecht betaald."
„Een gewichtige getuige is de heer Brassey, Engelsch
„gio >t-aannemerde vader van den lateren lord
„Brassey. llij had ondernemingen bestuurd in alle landen
„der wereld en zijn zoon heeft zijne gegevens verzameld
„en gepubliceerd. Zij komen hierop neer, dat met het
„loon de arbeidsprestatie stijgt over de geheele wereld.
„Brassey drukt dit eigenaardig aldus uit„ik behoef
„eigenlijk niet te vragen, hoeveel loon er gegeven wordt,
„want als de loonen lager worden, vermindert het werk
„ook."
„Een opzichter van een machinefabriek van Wilhelm
„Mather had gewerkt in Saksenin Engeland en in
„Amerikaen wat was zijn ervaring Dat de loonen
„in Amerika het hoogst, en in Saksen het laagst waren,
„en dat toch in Amerika het product het goedkoopst,
„en in Saksen het duurst was."
Dr. Mouton zelf beschouwt deze geheele beweging een
voudig als een middel tot verheffing van den arbeidenden
standals een beweging, die niet kan worden tegenge
houden maar die een veiligheidsklep is voor heel wat
kwaads, dat, werd zij tegengehouden, bij wijze van exploi-
sie zou te voorschijn treden, terwijl thans langzamerhand
het goede daarin zich een plaats verzekert.'
Later heeft Dr. Mouton zijne denkbeelden ontvouwd in
een 14-tal stellingen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Mei 1902.
67
En zoo zou de commissie nog lang kunnen doorgaan,
doch, M. de V., ten slotte zou 't ontaarden in liet weer
geven van dezelfde opmerkingen in eenigszins andere
woorden.
De commissieen met haar alle voorstanders van ver
korting va i te langen arbeidsduur, hebben met genoegen
uit de dag- en uurstatendie door den directeur der
gemeentewerken welwillend aan de commissie zijn ver
strekt (zie bladz. 34 en 35 van het rapport) gezien, dat
de arbeidstijd van de verschillende gemeentewerklieden
varieert van 7 tot 11 uren per dag. Elf uur is dus
de maximum-werkduur van de werklieden in directen
dienst der gemeente.
Hieruit blijkt voldoende liet streven van burgemeester
en wethouders om de arbeidsduur niet te lang te doen zijn.
Evenmin hebben burgemeester en wethouders er op
tegen om de werklieden, die af en toe in dienst der ge
meente (bij bouwwerken, aanleg van straten, wegen enz.)
zijn, een werktijd van 12 uren voor te schrijven. Maar,
en hier komt liet verschil in opvatting duidelijk te voor
schijn, burgemeester en wethouders wenschen zulks te
regelen naar hunne zienswijze, en daar, waar zij vermeeneu,
dat dit nuttig en noodig kan zijn, maar niet naar vaste rege
len of verordening.
En daardoor ontbreekt alle waarborg, dat de bepalingen
van loon en werkduur steeds en voortdurend zullen plaats
vinden in de bestekken van gemeentewege.
Want al is dit college van dagelijksch bestuur nog
zoo doordrongen van het goede in deze beperking, en al
zijn de leden van den Raad nog zoo verzekerd, dat door
de thans bestaande stadsregeering steeds bepalingen zullen
worden voorgeschrevenbij de wisseling van alle stoffe
lijke zaken, en ook door andere omstandigheden, is het
lang niet zeker, dat ieder dagelijksch bestuur onzer
stad uit voorstanders van zoodanige, als de voorgestelde,
bepalingen zal bestaan.
Daarom is dit van zoo groot belang, en vooral van
moreele beteekenis, dat na proefnemingen van zeven en
twee jaren, die geen bizondere bezwaren aan het licht
hebben gebrachtna al hetgeen in den loop der tijden
daarover is gesproken en geschrevenen vooral na het
bijeenverzamelen van gegevens, die zich hebben uitge
strekt tot over een groot deel der beschaafde wereld en
samengevat zijn in dit rapport
de Commissie de eer heeft voor te stellen
dat de Gemeenteraad van Leeuwarden besluite burgemeester
en wethouders uit te noodig enhem in te dienen een ontwerp
verordening tot het vaststellen van bepalingen omtrent
minimum-loon en maximum-werktijd in den geest van het
ontwerpzooals dit door de Commissie van onderzoek is
aangeboden.
De Voorzitter zegt, dat nu de Commissie ter elfder
ure hare conclusie wijzigt en haar ontwerp laat vervallen,
zoodat dit heden niet in behandeling komt, zijn voorstel
omtrent den loop der beraadslaging niet gehandhaafd kan
blijven.
Hij blijft intusschen van meening, dat allereerst de
principieele vraag moet worden uitgemaakt, of de Raad
eene verordening omtrent minimum-loon en maximum-
arbeidstijd zal vaststellendan wel of de vaststelling-
van bepalingen deswege als tot dusverre bjj burgemees
ter en wethouders zal verblijven.
Ter wille eener geregelde discussie, acht hij het derhalve
gewenscht de gewijzigde conclusie te splitsen en achter
eenvolgens deze beide vragen aan de orde te stellen:
a. Zal de Raad eene verordening vaststellen, houdende
bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeids
tijd in bestekken?
b. Zoo ja, zullen dan burgemeester en wethouders
worden uitgenoodigd het ontwerp van zoodanige veror
dening in te dienen in den geest van het ontwerp
zooals dit door de commissie van onderzoek is aangeboden?
Hij opent de beraadslaging over de eerste vraag.
De heer Troelstra had niet verwacht, dat over zulk
een eenvoudige en concrete zaak een zoo groot rapport
zou verschijnen. Niet alleen is er in dat rapport alles
nagegaan, wat er op dat gebied bij ons voorvalt, maar
er is zelfs nagegaan, wat in geheel Europa op dit terrein
is bepaald; ons wordt zelfs medegedeeld, dat in Australië
de werklieden zelf' den 8urigen werktijd hebben inge
voerd. Dat is zeker een ideale toestand, die hier vooreerst
nog wel niet verkregen zal wordenook ideaal, omdat
hij zonder eenige tusschenkomst der regeering schijnt te
zijn verkregen. Maar dat alles was hier niet aan de orde.
Slechts een verzoek om een geringe loonsverhooging bij
een werktijd van 12 uren.
Nu deze zaak zulk een grooten omvang heeft verkre
gen, acht spr. het niet overbodig in de eerste plaats den
loop daarvan in het kort na te gaan.
in de vergadering van 8 Mei 1900 kwam in behan
deling het prae-advies van burgemeester en wethouders
op een adres van de Timmerlieden-vereeniging en de Schil-
dersgezellen-vereeniging alhier, waarbij verzocht werd in
de bestekken der vanwege de gemeente uit te voeren werken
het minimum-loon van een timmerman en verver respec
tievelijk op 17 en 16 cents per uur en den maximum
arbeidstijd op 12 uren per dag te bepalen.
in dat prae-advies deelden burgemeester en wethou
ders o. a. mede „dat in de bestekken nos. 15 en 16 van
„den dienst 1900 reeds het minimumloon voor een ver-
„ver was bepaald op 15 cents, voor een timmerman op
„16 cents, met vrijlating van het getal arbeidsuren per dag,
„doch dat tevens gegadigden waren uitgenoodigd om,
„behalve het cijfer, waarvoor zij onder die bepalingen
„inschreven het bedrag op te geven, waarvoor zij de wer-
„ken wilden uitvoeren bij een maximum-arbeidstijd van 12
„uren per dag, in welk geval allo minimumloonon met
„één cent per uur moesten worden verhoogd."
In een dier werken, dat gegund kon worden, bood de
minste inschrijver aan ze uit te voeren, zonder inacht
neming van don 12urigen werkdag voor /'2496 en met
toepassing daarvan voor f 2538. Daar het verschil ge
ring was, besloot het college liet werk voor laatstgenoemd
cijfer te gunnen.
Burgemeester en wethouders konden dan ook consta-
teeren, dat reeds in alle opzichten aan den bij de aanhan
gige adressen uitgesproken wensch naar minimum-loon
van 17 en 16 cents per uur bij een arbeidstijd van 12
uren per dag was voldaan.
Uit de stukken bleek echter, dat de directeur der
gemeentewerken nog bezwaren had tegen den maximum-ar
beidstijd. Was het nu niet rationeel, dat burgemeester
en wethouders den Raad voorstelden te besluitenaan
adressanten te berichten „dat bij de aanbesteding: van
„werken voor rekening der gemeente en de bestekken
„en voorwaardendie daarvoor naar hun oordeel niet
„ongeschikt zijn,
„a. zal worden voortgegaan met het opnemen van be
malingen omtrent minimumloon op den tot dusverre
„gevolgden voet
„ft. bereids met het voorschrijven van een maximum-
arbeidstijd van 12 uren per dag proeven zijn genomen,
„welke proeven zullen worden voortgezet, indien een
„behoorlijk toezicht op de naleving dezer voorschriften,
„zoowel door de aannemers als door de werklieden, mo-
„gelijk blijkt."
Bij de behandeling van dit voorstel vond de lieer
Jansen, dat de tjjd te kort geweest was om het grondig
te kunnen beoordeele.n
Het zou nu voor de hand hebben gelegen, uitstel van
behandeling voor te stellen, maar in plaats daarvan stelde
hij voor „het punt van behandeling voorloopig van de
„agenda af te voeren, en eene commissie uit den Raad te
„benoemen om gegevens bijeen te brengen, en een nader
„onderzoek in te stellen omtrent de uitvoerbaarheid van
„het door adressanten gevraagde."
Blijkens de toelichting op dit voorstel was de grief
van den heer Jansen tegen het praeadvies, dat men nog