78 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Juni 1902. stads-armhuis, dienst 1901, goed te keuren in ontvang tot een bedrag van f 35727,90 in uitgaaf tot een bedrag van f 35788,20 dus met een voordeelig saldo van f 939,69, welk saldo moet worden overgebracht op de rekening van 1902, onder de inkomsten van bijzondere fondsen, zoo als is gespecificeerd aan het slot der rekening: 2°. Aan heeren voogden der stads-armenkamer 's Raads dank te betuigen voor hun nauwkeurig beheer. De beraadslaging wordt geopend. De heer Menalda merkt naar aanleiding van het rap port der commissie, belast met liet onderzoek van de rekening van ontvang en uitgaaf der stads-armenka- mer, benevens die van het stads-armenhuis over 1901 op, dat dit zich tot drie punten bepaalt, waarvan het eerste betreft het verschil van f 4231,30 tusschen het bedrag, geraamd voor de weekgelden aan vaste en buitengewone bedeelden en dat, hetwelk daarvoor is uitgegeven. Hij verwondert zich, dat de commissie naar aanleiding hiervan de vraag oppert, of de zucht tot bezuiniging ook te ver wordt gedreven. Voor 1899 en de twee daarop volgende jaren werden toegestaan respectievelijk f 17000, f 15700 en f 14400 voor weekgelden, terwijl werden uitgegeven f 13441,30, f 10991,35 en f 10168,90. Telkens overtrof dus de aangevraagde som die, welke werd uit gegeven, belangrijk. Mag men nu hieruit afleiden, dat te zuinig werd bedeeld? De sommen, uitgegeven aan de bedeelden, namen zeker in den loop van die drie jaren af, en spreker zal zoo aanstonds de redenen daarvan mededeelen. Voogden der stads-armenkamer hebben, hoewel hunne subsidie-aanvra gen steeds lager werden na 1899, tcch gemeend deze niet te laag te moeten stellen, omdat men zich toch al tijd voorbereid moet houden op gevallen, dat de uitdee- lingen door ziekte of welke oorzaken ook boven het ge wone cijfer mochten klimmen. De redenen van de vermindering der weekgelden zijn o.a. de aanstelling in 1899 van een armbezoeker, waar door ophield het verhuizen van lieden, die wenschten bedeeld te worden, naar kringen, waar zij meenden, dat de buurtbezoeker een meer gereed oor zoude hebben voor hunne aanvragen dan in den kring, waarin zij woon den. Kort na die aanstelling toch zijn, zooals bekend is, een groot aantal buurtbezoekers afgetreden, in wier plaats de armbezoeker kwam, daar slechts enkelen bereid wer den gevonden de ledige plaatsen te vervullen. Tevens beeft die aanstelling het toezicht op hetgeen lieden, die zich 's winters bij de armenkamer aanmeldden, in den zomer verdienden, verscherpt, en konden voogden dezen, wanneer zij zich op tijdelijke werkeloosheid in den winter beriepen en daarop een recht op hedeeling grondden, er dikwijls op wijzen, dat zij hunne tijdelijke verlegenheid hadden kunnen voorkomen. Herhaaldelijk werd ook drankmisbruik bij bedeelden geconstateerd en daarin door voogden aanleiding gevon den hetzij tijdelijk of ten deele een trek in te houden. Ook meenden voogden de bedeeling zoo te moeten doen, dat niet nog meer lieden uit andere gemeenten, dan thans reeds, zich hier metterwoon komen vestigen, soms op raadselachtige wijze in staat gesteld een tjjdlang wo- ninghuur te kunnen betalen, doch zonder eenig middel van bestaan. Er moest verder worden zorg gedragen, dat niet meer dan nu reeds het geval is afstand wordt gedaan van kerkdijken onderstand, wanneer deze minder bedroeg dan die, welken de burgerlijke gemeente zoude verstrekken. Én ten slotte wijst spreker op de vermindering van armoede, die zooals ook het verslag van het armwezen over 1901 aanwijst, valt waar te nemen, ook merkbaar in het verminderd aantal bewijzen, afgegeven tot het koste loos verkrijgen van soep van het bestuur van het St. Anthonij-Gasthuis. Het heeft spreker genoegen gedaan deze feiten te kun nen mededeelen ter bestrijding van de vrees, die bij som migen, ook blijkens t rapport der commissie bestaat, dat de uitdeelingen der armenkamer te gering zouden zjjn. Van bezuiniging op eene uitgaaf als deze mag natuurlijk geen sprake zijn, en wanneer de uitdeelingen minder worden, is de verklaring daarvan enkel en alleen in de genoemde oorzaken te zoeken. Ten opzichte der bewering van de commissie, dat liet legaat Juke Gravius niet overeenkomstig den wil des erflaters wordt uitgedeeld, meent spreker er op te moe ten wijzen, dat de in het testament voorkomende en hier op betrekking hebbende bepaling slechts gedeeltelijk is medegedeeld. De betrekkelijke clausule, geeft voogden volkomen het recht te handelen, zooals zij tot nog toe deden door het niet uitgedeelde te beleggen. Ten bewijze, dat de Raad zich met deze zienswijze herhaaldelijk vereenigde, haalt hij twee rapporten aan, uitgebracht door commission in de jaren 1866 en 1879, benoemd tot het nazien der rekening van de stads-armenkamer, in welke beide implicite het beleggen van de niet uitgedeelde inkomsten uit het fonds-Gravius wordt goedgekeurd. Trouwens de geheele uitdeeling da; r- van, al ware deze gewenscht, zoude practisch onmogelijk zijn, daar het zich in het begin der drie maanden, gedurende welke de trek-Gravius wordt uitgedeeld, niet laat vast stellen, hoeveel personen en hoelang deze daarvan zullen genieten. Eindelijk komende tot de opmerking der commissie, betreffende de personeele toelage van f 304 aan den vader van het stads-armenhuis, welke zeer eigenaardig uit den post onvoorziene uitgaven wordt bestreden, wijst de heer Menalda er op, dat deze handelwijze berust op een raadsbesluit van 26 October 1886 (No. 6), waarbij op de begrooting der stads-armenkamer voor 1887 werd goed gekeurd, dat de post voor onvoorziene uitgaven van f 200 werd verhoogd tot f 500 met deze toelichting: „Dit „artikel wordt f 300 hooger geraamd om daaruit te kun- „nen hoeden de toelage aan den tegenwoordigen \ader, „toegestaan door de vermeerdering zijner werkzaamheden „bij den buitenstaat". Overigens meent spreker, dat deze opmerking alleen eene kwestie van vorm betreft, en hoewel het hem niet zoo onregelmatig voorkomt als de commissie om eene personeele toelage, welke dus op houdt met een eventueel wegvallen van den gegratifieer- de, uit onvoorzien te bestrijden, meent hij toch, dat voog den in eene andere regeling gaarne zullen berusten. De heer Middelkoop had de bedoeling gehad inlichtingen te vragen over de niet-uitvoering van het testament. Dit behelst o. a. de clausule, dat gedurende de maan den December, Januari en Februari aan personen boven de 60 jaren eene uitkeering zal geschieden gelijk aan de inkomsten van het kapitaal, door den testateur voor dat doel besproken. Nu heeft de vorige spreker wel gezegd, dat in de stukken van de rekening het testament onvolledig is medegedeeld, en dat uit de verschillende aangehaalde raadsbesluiten bleek, dat belegging van de niet uitge keerde gelden uit dat fonds altijd was goedgekeurd, maar daarmee is de Raad nog niet volledig ingelicht over de bevoegdheid van de voogden om te beleggen. Men heeft niet vernomen, wat het testament nog meer behelst. In het geval, dat daarin ook van belegging wordt gesproken, is de zaak in orde, afgescheiden van de vraag, of het niet wenschelijk was, dat het overschot werd uitgekeerd. Thans is het onmogelijk, dat de Raad een oordeel uit spreekt, of de voogden der armenkamer goed hebben ge daan. Éen raadsbesluit toch kan nooit de kracht hebben een testament te wijzigen en kan in dit geval nooit mo- tiveeren, dat er aan de bedoelde personen eene lagere uitkeering wordt gedaan dan in het testament is voor geschreven. Daarom wil hij den geachten vorigen spreker 79 vragen, wat de volledige inhoud is van het testament ten opzichte van die gelden, die voor die gealimenteer- den zijn besproken. De heer Feddema had naar aanleiding va de opmer kingen der rapporteurs debat verwacht en dat het den heer Menalda als voogd verbaasde, dat de commissie vond, dat de voogden een te zuinig beheer voerden, is ver klaarbaar. Meer om een reden te hebben eene opmerking te ma ken over de wijze van bedeeling hebben de rapporteurs dat gezegd, dan wel met de bedoeling om het oneens te zijn, of in het algemeen de wijze van bedeeling te wra ken. Het is bekend, dat de menschen door de armenkamer af en toe met zoo weinig mogelijk worden afgescheept, al is de aanvrager of aanvraagster ook nog zoo goed en fatsoenlijk. De armverzorging van de armenkamer is een politie maatregel, maar toch, waar ook goede en zeer hulpbe hoevende armen bj haar aankloppen om ondersteuning, steekt er ten opzichte van die armen alle goeds in, dat er tegen al te zuinige wijze van bedeeling een stom op gaat uit den Raad. De bedeeling moet eenig raison hebben. Indien de zinsnede uit het testament niet woordelijk is weergegeven, is zulks een gebrek, dat te wijten is aan den secretaris-boekhouder, die de rapporteurs bijstond. Deze liet de correspondentie zien tusschen de voogden en den vroegeren secretaris-boekhouder Alberts over de kwestie, of alleen protestantsche gealimenteerden van de revenuen zouden genieten of alle bedeelden, uit welke wisseling van stukken een besluit van de vergadering van voogden is ontsproten, dat bepaalde, dat alle bedeel den er van genieten zouden. Op de vraag van rapporteurs aan den secretaris-boek houder Jansen, waarom van de f 2400 een derde was ingehouden, werd geantwoord, dat de armen zouden gaan rentenieren, als het volle bedrag werd uitgekeerd omdat er dan zouden zijn, die 3 en 4 gulden per week trokken. Maar Gravius heeft gewild, dat de revenuen zouden worden uitgekeerd en als dat niet gebeurt, dan moet de Raad daar tegen zijn stem verheffen. Wat betreft het raadsbesluit van 26 October 1886, spreker is het met den heer Menalda eens, dat het hier geldt een kwestie van vorm. De vader vervult zijn taak goed en daarom heeft spreker niets tegen de toelage. Maar de le maal is door den Raad goedgekeurd, dat dit bedrag gevonden werd uit de onvoorziene uitgaven, maar dit behoeft geen reden te zijn, dat deze wijze van uitkeering bevestigd wordt; een dergelijke post behoort niet gekweten te worden uit de onvoorziene uitgaven. De heer Menalda heeft gehoord, dat de heer Feddema zou willen, dat zij, die niet door de kerk worden onder steund, omdat deze daartoe niet bij machte is en zich daarom aanmelden bij de stads-armenkamer, daar niet, zooals hij beweert, dat nu geschiedt, of worden afge scheept of wel een kleine trek ontvangen, waardoor zij bij verre na niet voldoende in hun onderhoud kunnen voorzien. Spreker merkt echter op, dat het voor voogden niet mogelijk is onderscheid te maken tusschen lien, die krachtens hunne leefwijze en karakter aanspraak zouden kunnen opmaken op eene betere behandeling en hen, op wie meer valt aan te merken. Dit kunnen particu liere personen en vereenigingen doen, welke zich met armenzorg bezig houden, de burgerlijke armenzorg is krachtens haren aard geroepen allen min of meer over één kam te scheren. Nadat spreker nog heeft toegelicht, dat het niet de schuld is van den secretaris der stads- armenkamer, dat de bepaling uit het testament, betref fende de uitdeeling van het fonds-Gravius, slechts ten deele is weergegeven, daar deze zich, en terecht, er op beriep niet door voogden gemachtigd te zijn tot het mededeelen daarva in haar geheel, en daarom zich had moeten vergenoegen der commissie voor te leggen, wat daaromtrent bij gelegenheid eens was gepubliceerd, leest spreker de bepaling uit het testament-Gravius geheel voor, die luidt als volgt „Voorts wil en bcgeere ik, dat de A oogden van de „stads-armekamer de jaarlijksche revenuen deezer goe deren niet anders als in de jaarlijksche wintermaanden „December, Januarij en February zullen uitdeelen en wel „bepaaldelijk aan niemand anders, als aan zulke gealimen teerden, die boven de zestig jaren oud zijn en zulks „boven dorzelver gewone trekken, welke zij van de arme nkamer genieten, om alzoo dos te boter tot een soulaas „in hunne ouderdom te kunnen dienen, laatende ik de „verdeelinge derzelve nopens ijders behoefte en meerdere „of mindere drukkende omstandigheden aan de wijze „beschikkingen der voogden over, vertrouwende, dat zij „zooveel mogelijk overeenkomstig mijn oogmerk zullen „handelen;" Ilij meent, dat uit het slot daarvan voldoende blijkt, en dit strekke ook ter beantwoording van het door den heer Middelkoop in het midden gebrachtedat voogden volkomen vrij zijn de jaarlijksche revenuen van dit fonds al of niet geheel uit te deelen en een even tueel overschot te beleggen. De heer Feddema meent, dat de hoofdzaak waarom het hier gaat, is de verdeeling van het fonds-Gravius. Spreker heeft den volledigen inhoud van de bepaling uit het testament gehoord en deze heeft hem versterkt in de meening, dat de voogden inoefen uitkeeren. Dit is een verplichting en hot gaat niet aan de gelden terug te houden, waar de uitvoering van den uitersten wil van den schenker onmiddellijk berust bij II.II. voogden. Deze ongezonde toestand, die volgens den heer Menalda reeds dateert minstens van 1866, duurt dus al veel te lang. Hieraan een einde te maken is de bedoeling ge weest van de commissie, en spreker is daarvan na de voorlezing te meer overtuigd, nu hem blijkt, dat het testament woordelijk luidtik wil en legateer, dat de revenuen van dit legaat jaarlijks zullen worden uitge keerd, opdat die zullen strekken den armen tot een sou laas in hunnen ouderdom. Het komt den heer Troe'stra moeilijk voor zich een juist oordeel te vormen, zoolang men niet weet, hoeveel personen voor de uitdeeling in aanmerking kwamen en wat aan ieder is uitgekeerd. De bedoeling van den testateur is, dat aan behoeftige menschen van meer dan 60 jaren boven hun gewone trek nog een bijzondere uitkeering wordt gegeven. Daarom wil spreker vragen hoe hoog is dat bedrag Het kan nog zeer goed blijken, dat de armenkamer royaal te werk gaat. Zonder inlichtingen dienaangaande acht spreker een grondig oordeel niet mogelijk. De heer Middelkoop sluit zich geheel aan bij den heer Feddema. De erflater gaf vrijheid aan de voogden, maar die vrij heid heeft geen betrekking op de besteding van het geld. Dat is eenvoudig als een periodieke uitkeering besproken. Die vrijheid is alleen gegeven met betrekking tot de uitdeeling, want dat het besteed moet worden, staat vast. Spreker had gehoopt en verwacht, dat in het testament een clausule zou voorkomen over belegging van het restant. Een dergelijke clausule staat er niet in, en daarom komt spreker tot de conclusie, dat de uitkeering moet plaats hebben tot het volle bedrag der revenuen. De heer Duparc heeft bemerkt niet alleen te staan in de meening, dat de conclusie van de commissie vloekt met hare praemisse.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1902 | | pagina 2